Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 19-12-2013, nr. C-281/12
ECLI:EU:C:2013:859
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-12-2013
- Magistraten
A. Borg Barthet, E. Levits, M. Berger
- Zaaknummer
C-281/12
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2013:859, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑12‑2013
Uitspraak 19‑12‑2013
A. Borg Barthet, E. Levits, M. Berger
Partij(en)
In zaak C-281/12,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) bij beslissing van 13 december 2011, ingekomen bij het Hof op 6 juni 2012, in de procedure
Trento Sviluppo srl,
Centrale Adriatica Soc. coop. arl
tegen
Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), kamerpresident, E. Levits en M. Berger, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: A. Impellizzeri, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 september 2013,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Trento Sviluppo srl en Centrale Adriatica Soc. coop. arl, vertegenwoordigd door M. Pacilio, avvocato,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Varone en P. Garofoli, avvocati dello Stato,
- —
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en V. Kazlauskaitė-Švenčionienė als gemachtigden,
- —
de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Pignataro-Nolin en M. van Beek als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (‘richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) (PB L 149, blz. 22).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van Trento Sviluppo srl (hierna: ‘Trento Sviluppo’) en Centrale Adriatica Soc. coop. arl (hierna: ‘Centrale Adriatica’) tegen de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (Mededingingsautoriteit; hierna: ‘AGCM’) betreffende een door de AGCM als ‘misleidend’ aangemerkte handelspraktijk van die twee ondernemingen.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Volgens punt 7 van de considerans van richtlijn 2005/29 betreft deze richtlijn handelspraktijken die rechtstreeks verband houden met het beïnvloeden van beslissingen van de consument over transacties met betrekking tot producten.
4
Volgens punt 11 van de considerans van die richtlijn voorziet deze richtlijn in één algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren.
5
Punt 13 van de considerans van die richtlijn bepaalt:
‘[…] Het bij deze richtlijn ingestelde ene gemeenschappelijke, algemene verbod geldt voor oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. […]. Dit algemene verbod wordt verder uitgewerkt in regels betreffende de twee soorten handelspraktijken die veruit het meeste voorkomen, namelijk misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken.’
6
Punt 14 van de considerans van richtlijn 2005/29 bepaalt:
‘Het is wenselijk dat onder misleidende handelspraktijken die praktijken worden verstaan waarbij de consument wordt bedrogen en hem wordt belet een geïnformeerde en dus efficiënte keuze te maken, inclusief misleidende reclame. […]’
7
Artikel 2, sub e, van richtlijn 2005/29 omschrijft het begrip ‘het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren’ als ‘een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten’.
8
Artikel 2, sub k, van die richtlijn omschrijft het begrip ‘besluit over een transactie’ als ‘een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat’.
9
Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:
‘Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:
[…]
- b)
de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid […];
[…]’
Italiaans recht
10
Decreto legislativo nr. 206 — Codice del consumo (wetboek consumentenrecht) van 6 september 2005 (gewoon supplement bij GURI nr. 162 van 8 oktober 2005) bevat artikel 21, lid 1, sub b, dat is ingevoegd bij decreto legislativo nr. 146 van 2 augustus 2007, waarbij met name richtlijn 2005/29 in nationaal recht is omgezet. Dit artikel bepaalt:
‘Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met informatie die niet met de werkelijkheid overeenstemt of, zelfs als die informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er in elk geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:
[…]
- b)
de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid […]’.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
11
Trento Sviluppo beheert een aantal grote supermarkten in de provincie Trentino (Italië). Die supermarkten zijn aangesloten bij een supermarktgroep, COOP Italia, waarvan Trento Sviluppo zelf deel uitmaakt.
12
Centrale Adriatica verleent diensten aan vennootschappen van de groep COOP Italia, waarvan zij deel uitmaakt.
13
In maart 2008 is Centrale Adriatica een speciale promotieactie gestart bij enkele verkooppunten met naam COOP Italia, waarbij een aantal producten tegen voordelige prijzen werden aangeboden.
14
De promotieactie heeft van 25 maart tot 9 april 2008 geduurd. De reclamefolder vermeldde: ‘Kortingen tot 50 % en talloze andere speciale aanbiedingen’.
15
Een van de producten die in die reclamefolder tegen een promotieprijs werden aangeboden, was een laptop.
16
Op 10 april 2008 heeft een consument bij het AGCM klacht ingediend betreffende het feit dat deze verkoopaanbieding volgens hem onjuist was omdat genoemd informaticaproduct niet beschikbaar was toen hij zich tijdens de geldigheidsduur van de promotie naar de supermarkt van Trentino had begeven.
17
Naar aanleiding van die klacht heeft de AGCM jegens Trento Sviluppo en Centrale Adriatica een procedure wegens oneerlijke handelspraktijken in de zin van de artikelen 20, 21 en 23 van het decreto legislativo nr. 206 van 6 september 2005 houdende het wetboek consumentenrecht ingeleid. Deze procedure heeft geleid tot een beschikking van 22 januari 2009 waarbij aan die twee vennootschappen een geldboete is opgelegd.
18
Beide vennootschappen hebben tegen die beschikking beroep ingesteld bij het Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (administratieve rechtbank voor de regio Lazio), dat de twee beroepen heeft verworpen.
19
Trento Sviluppo en Centrale Adriatica hebben vervolgens bij de Consiglio di Stato een hogere voorziening ingesteld tegen de beslissingen van die rechtbank.
20
Bij de verwijzende rechter is twijfel gerezen over de draagwijdte van het begrip ‘misleidende handelspraktijk’ in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29. Hij vraagt zich in dat verband af of de betrokken handelspraktijk, om als misleidend te worden beschouwd, moet voldoen aan de in het laatste deel van de aanhef van genoemd artikel 6, lid 1, gestelde voorwaarde dat die handelspraktijk van dien aard moet zijn dat zij het besluit van de consument over een transactie kan beïnvloeden. De verwijzende rechter vraagt zich af of die voorwaarde bovenop de twee in het eerste deel van die aanhef genoemde alternatieve voorwaarden komt, te weten dat de informatie onjuist is of dat deze de consument kan bedriegen, dan wel of die voorwaarde een ander geval van een misleidende handelspraktijk vormt.
21
Volgens de verwijzende rechter is de moeilijkheid om artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 uit te leggen, terug te voeren op de verschillen tussen de taalversies ervan. De Italiaanse versie (die de uitdrukking ‘e in ogni caso’ gebruikt) en de Duitse versie (die de uitdrukking ‘und […] in jedem Fall’ gebruikt) lijken immers een algemene bepaling te betreffen krachtens welke de omstandigheid dat een handelspraktijk de consument ertoe kan brengen zijn transactiegedrag te wijzigen, op zich volstaat om deze handelspraktijk als misleidend te kwalificeren. De Engelse versie (die gebruikmaakt van de uitdrukking ‘and in either case’) en de Franse versie (‘et dans un cas comme dans l'autre’) lijken er daarentegen op te wijzen dat van een misleidende praktijk pas sprake is als is voldaan aan zowel een van de twee alternatieve voorwaarden van het eerste deel van de aanhef van dat artikel als aan de voorwaarde dat de handelspraktijk het besluit van een consument over een transactie moet kunnen beïnvloeden.
22
De Consiglio di Stato heeft derhalve besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘Moet de uitdrukking ‘e in ogni caso’ in de Italiaanse […]versie van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29[…] aldus worden uitgelegd dat één van de in het eerste deel van het genoemde lid bedoelde voorwaarden volstaat om een praktijk te kwalificeren als een misleidende handelspraktijk, of is van een dergelijke handelspraktijk alleen sprake indien ook is voldaan aan de aanvullende voorwaarde dat de handelspraktijk de consument ertoe kan brengen een afwijkend besluit over een transactie te nemen?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
23
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een handelspraktijk moet worden aangemerkt als ‘misleidend’ in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 louter omdat die praktijk onjuiste informatie bevat of de gemiddelde consument kan bedriegen, dan wel of bovendien vereist is dat die praktijk de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
24
Volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 wordt een handelspraktijk als misleidend aangemerkt indien zij gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van, onder meer, de voornaamste kenmerken van een product, zoals de beschikbaarheid ervan, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
25
In dat verband dient te worden vastgesteld dat, hoewel de Italiaanse versie de uitdrukking ‘e in ogni caso’ gebruikt, die volgens de verwijzende rechter bewoordingen bevat die een soort ‘afrondende clausule’ invoeren krachtens welke de omstandigheid dat een handelspraktijk het economische gedrag van de consument kan verstoren, op zich voldoende is om een dergelijke praktijk als misleidend aan te merken, de Spaanse, de Engelse en de Franse versie van genoemd artikel 6, lid 1, daarentegen respectievelijk de uitdrukkingen ‘y en calquiera de estos casos’, ‘and in either case’ en ‘et dans un cas comme dans l'autre’ gebruiken. Doordat de drie laatstgenoemde taalversies uitdrukkelijk verwijzen naar de twee gevallen waarin de betrokken handelspraktijk misleidend is, kan eruit worden afgeleid dat de handelspraktijk de consument er tevens toe moet brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
26
Volgens vaste rechtspraak kan de in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen; evenmin kan er in zoverre voorrang aan worden toegekend boven de andere taalversies. Een dergelijke benadering zou onverenigbaar zijn met het vereiste van eenvormige toepassing van het Unierecht. Wanneer er verschillen zijn tussen de verschillende taalversies, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arresten van 12 november 1998, Institute of the Motor Industry, C-149/97, Jurispr. blz. I-7053, punt 16, en 25 maart 2010, Helmut Müller, C-451/08, Jurispr. blz. I-2673, punt 38).
27
Wat in de eerste plaats de algemene opzet van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 betreft, zij in herinnering gebracht dat de misleidende handelspraktijken in de zin van artikel 6 van richtlijn 2005/29 een specifieke categorie van in artikel 5 ervan verboden oneerlijke handelspraktijken vormt (zie in die zin arresten van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C-261/07 en C-299/07, Jurispr. blz. I-2949, punt 55, en 19 september 2013, CHS Tour Services, C-435/11, punt 37).
28
Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van die richtlijn is een handelspraktijk oneerlijk, wanneer zij in strijd is met de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren (reeds aangehaalde arresten VTB-VAB en Galatea, punt 54, en CHS Tour Services, punt 36).
29
Volgens artikel 2, sub e, van richtlijn 2005/29 wordt verstaan onder ‘het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren’: een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten. Opdat een praktijk als misleidend in de zin van artikel 5 van richtlijn 2005/29 kan worden aangemerkt, moet deze praktijk bijgevolg van dien aard zijn dat zij de consument ertoe brengt een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
30
Aangezien de in artikel 6 van richtlijn 2005/29 genoemde misleidende handelspraktijken een specifieke categorie van de in artikel 5, lid 2, van die richtlijn bedoelde oneerlijke handelspraktijken vormen, moeten zij noodzakelijkerwijze alle wezenlijke kenmerken van een dergelijke oneerlijke praktijk vertonen en bijgevolg het kenmerk dat de praktijk het economische gedrag van de consument wezenlijk kan verstoren door hem ertoe te brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
31
Wat in de tweede plaats de door artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 nagestreefde doelstelling betreft, moet worden vastgesteld dat deze regeling is gebaseerd op artikel 169 VWEU en ertoe strekt een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen door de onderlinge afstemming van de bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van consumenten aantasten. Volgens punt 7 van de considerans van richtlijn 2005/29 betreft zij handelspraktijken die rechtstreeks verband houden met het beïnvloeden van beslissingen van de consument over transacties met betrekking tot producten. Volgens punt 11 van de considerans van die richtlijn voorziet zij in één algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. Uit punt 13 van de considerans van richtlijn 2005/29 volgt dat de twee soorten handelspraktijken die veruit het meeste voorkomen, namelijk misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken, de vaststelling van specifieke regels ter bestrijding van die praktijken hebben gerechtvaardigd. Volgens punt 14 van de considerans van genoemde richtlijn is het wenselijk dat onder ‘misleidende handelspraktijken’ die praktijken worden verstaan waarbij de consument wordt bedrogen en hem wordt belet een geïnformeerde en dus efficiënte keuze te maken.
32
Daaruit volgt dat richtlijn 2005/29, om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, voorziet in één algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren.
33
Om als ‘misleidend’ in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 te worden aangemerkt, moet een handelspraktijk dus met name van dien aard zijn dat zij de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
34
Voor deze uitlegging is bovendien steun te vinden in de rechtspraak van het Hof. Uit punt 47 van het arrest van 15 maart 2012, Pereničová en Perenič (C-453/10), en punt 42 van het reeds aangehaalde arrest CHS Tour Services volgt namelijk dat een handelspraktijk wordt aangemerkt als ‘misleidend’ in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29, voor zover de informatie misleidend is en zij de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij zonder die praktijk niet had genomen.
35
Teneinde de verwijzende rechter alle noodzakelijke elementen te verstrekken om het bij hem aanhangige geschil te beslechten, moet voorts de draagwijdte worden bepaald van het begrip ‘besluit over een transactie’ in de zin van artikel 2, sub k, van richtlijn 2005/29. Aangezien de handelspraktijk in het hoofdgeding informatie betreft over de beschikbaarheid van een product dat gedurende een bepaalde periode tegen een voordelige prijs wordt aangeboden, moet immers worden nagegaan of de voorbereidende handelingen van de eventuele aankoop van een product, zoals de verplaatsing van de consument naar de winkel of het feit dat hij die winkel binnengaat, kunnen worden aangemerkt als besluiten over een transactie in de zin van genoemde richtlijn.
36
Uit de bewoordingen van artikel 2, sub k, van richtlijn 2005/29 volgt dat het begrip ‘besluit over een transactie’ ruim is gedefinieerd. Volgens die bepaling is een besluit over een transactie namelijk ‘een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt’. Dit begrip omvat dus niet alleen het besluit om een product al dan niet te kopen maar tevens het besluit dat daarmee rechtstreeks verband houdt, met name het besluit om de winkel binnen te gaan.
37
Die uitlegging vindt tevens steun in artikel 3, lid 1, van genoemde richtlijn, aangezien volgens die bepaling die richtlijn van toepassing is op oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, vóór, gedurende en na een commerciële transactie met betrekking tot een product.
38
Op de gestelde vraag moet aldus worden geantwoord dat een handelspraktijk moet worden aangemerkt als ‘misleidend’ in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29, wanneer die praktijk ten eerste gepaard gaat met onjuiste informatie of de gemiddelde consument kan bedriegen en ten tweede van dien aard is dat zij de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Artikel 2, sub k, van genoemde richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip ‘besluit over een transactie’ alle besluiten vallen die rechtstreeks verband houden met het besluit om een product al dan niet te kopen.
Kosten
39
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
Een handelspraktijk moet worden aangemerkt als ‘misleidend’ in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (‘richtlijn oneerlijke handelspraktijken’), wanneer die praktijk ten eerste gepaard gaat met onjuiste informatie of de gemiddelde consument kan bedriegen en ten tweede van dien aard is dat zij de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Artikel 2, sub k, van genoemde richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip‘besluit over een transactie’alle besluiten vallen die rechtstreeks verband houden met het besluit om een product al dan niet te kopen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑12‑2013