CBb, 13-07-2021, nr. 19/991
ECLI:NL:CBB:2021:719
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
13-07-2021
- Zaaknummer
19/991
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2021:719, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 13‑07‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 13‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Algemene wet bestuursrecht: artikel 1:3, artikel 8:88 en artikel 8:89. De melding van verzoeker van 11 juli 2018 heeft betrekking op de wijziging van de rechtsvorm van de onderneming die het melkveebedrijf (verder: het bedrijf) drijft. Daarbij is geen sprake van een overdracht van fosfaatrechten vanwege een bedrijfsovername als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van de Msw en evenmin van een overdracht van fosfaatrechten tussen twee bedrijven in de zin van artikel 27, tweede lid, van de Msw. De wijziging van de rechtsvorm van de onderneming waartoe het bedrijf in de zin van de Msw behoort heeft geen gevolgen voor het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Daaruit volgt dat het ‘overzicht geregistreerde fosfaatrechten’ van 12 december 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat het, voor zover het betreft de weergave van het aantal voor het bedrijf vastgelegde fosfaatrechten, niet is gericht op enig rechtsgevolg. Deze weergave is namelijk niet gericht op een verandering in het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, dat immers al definitief was vastgesteld bij de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2018. Het overzicht geregistreerde fosfaatrechten van 12 december 2018 is in zoverre louter informatief. Uit het voorgaande volgt dat de melding ‘Bedrijfsoverdracht en fosfaatrechten’ van 11 juli 2018 niet kan worden gekwalificeerd als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, omdat geen sprake is van een verzoek om een besluit te nemen. Ten overvloede merkt het College op dat verzoeker, anders dan hij stelt, de fosfaatrechten die op zijn bedrijf rusten vanaf het tijdstip van toekenning steeds heeft kunnen benutten. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van het niet-tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Evenmin is sprake van een andere schade-oorzaak als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het College is daarom onbevoegd van het verzoek kennis te nemen. Het College verklaart zich onbevoegd.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 19/991
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen
[naam ] , te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. G.H. Blom),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Kuiper).
Procesverloop
Op 29 januari 2019 heeft verzoeker verweerder verzocht om de door hem geleden schade te vergoeden.
Bij besluit van 9 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij brief van 27 mei 2019 heeft verzoeker het College verzocht om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de door hem geleden schade.
Verweerder heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Namens verzoeker is verschenen J.W.M. Brummelhuis, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van, voor zover hier van belang, het niet tijdig nemen van een besluit. Ingevolge artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat in die wet onder besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg, dat wil zeggen op het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding. In artikel 1:3, vierde lid, van de Awb is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3.Op 11 juli 2018 heeft verzoeker bij verweerder een melding bedrijfsoverdracht ingediend. De reden voor deze melding was dat het melkveebedrijf [naam onderneming] , dat hij samen met zijn echtgenote dreef in maatschapsverband, na haar overlijden door hem als eenmanszaak werd voortgezet. Op 12 december 2018 heeft verweerder het overzicht geregistreerde fosfaatrechten vastgesteld.
4. Verzoeker stelt schade te hebben geleden doordat verweerder niet tijdig een besluit inzake de overdracht van fosfaatrechten heeft genomen.
4.1
Verzoeker stelt dat hij hierdoor niet heeft kunnen beschikken over de extra toegekende 220 kg fosfaatrechten. De (extra) fosfaatrechten moesten worden overgeschreven vanwege bedrijfsoverdracht van de maatschap naar de eenmanszaak door het overlijden van de vrouw van verzoeker. Verzoeker heeft het verzoek tot overschrijving van de fosfaatrechten in mei 2018 gedaan. De melding ‘Bedrijfsoverdracht en fosfaatrechten’ is op 11 juli 2018 bij verweerder geregistreerd. Verzoeker stelt dat hij in november 2018 van verweerder heeft vernomen dat na het voldoen van de leges de fosfaatrechten per direct zouden worden bijgeschreven. Verzoeker heeft deze leges eind november 2018 voldaan.
4.2
Verzoeker stelt door de niet tijdige besluitvorming de extra fosfaatrechten niet te hebben kunnen verleasen voor een bedrag van € 10.890,-. Dit bedrag is gebaseerd op een waarde per kilogram tussen de € 50,- en € 60,-. Van de 220 kg fosfaatrechten wordt 10% afgeroomd. Dit leidt tot 198 kg fosfaatrechten keer € 55,- met een uitkomst van € 10.890,-. De 0% kooprechten brachten in de genoemde periode € 175,- per kg fosfaat op. De 22 afgeroomde kg fosfaat keer € 175,- leidt tot € 3.850,-. Het verschil tussen de opbrengst verleasen en de terugkoop van 22 kg is € 7.040,-. Verzoeker is daarom van mening dat hem een schadevergoeding van € 7.040,- toekomt.
5. Verweerder heeft in reactie op het verzoek om een schadevergoeding gesteld dat hij het verzoek om een schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
5.1
Verzoeker had een ingebrekestelling kunnen indienen om de melding van 11 juli 2018 eerder verwerkt te krijgen. Ook is verzoeker geen contracten aangegaan voor het verleasen van eventueel extra rechten, terwijl dit – gelet op het feit dat was voldaan aan artikel 29 van de Meststoffenwet (Msw) en daarop een registratie zou volgen – wel mogelijk was. Bovendien konden transacties in fosfaatrechten tot 31 december 2018 bij verweerder worden ingediend voor een registratie in 2018. Verzoeker had na ontvangst van het besluit van 12 december 2018 bijna 20 dagen om de rechten te verleasen en de formulieren daarvan in te dienen. Dat [naam onderneming 2] na 7 december 2018 geen transacties meer zou indienen bij verweerder is wel gesteld door verzoeker, maar niet onderbouwd. Bovendien is [naam onderneming 2] niet de enige tussenpersoon in de 'verleasemarkt' en is zo'n tussenpersoon evenmin noodzakelijk.
5.2
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat vergoeding van de schade niet aan de orde is, omdat de wettelijke beslistermijn voor het registreren van de fosfaatrechten bij overdracht nog niet was verstreken in december 2018. Verweerder verwijst in dit verband naar artikel 111 van de Uitvoeringsregeling Msw (in samenhang met artikel 27 en 29 Msw), waarin is bepaald dat een aanvraag voor het registreren van de overgang van een fosfaatrecht pas wordt geregistreerd nadat een bedrag van € 100,- (leges) is voldaan aan verweerder. Het standpunt van verzoeker dat de beslistermijn bij een aanvraag voor registratie van (bijvoorbeeld) zijn melding 'Bedrijfsoverdracht en fosfaatrechten' aanvangt op het moment van indienen van zo'n aanvraag is onjuist. Registratie van de melding kon pas plaatsvinden na ontvangst van het legesbedrag. Bovendien heeft verzoeker geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen acht weken na toezending van genoemde melding in juli 2018 een ingebrekestelling te zenden naar verweerder.
6. Het College overweegt als volgt.
6.1
De melding van verzoeker van 11 juli 2018 heeft betrekking op de wijziging van de rechtsvorm van de onderneming die het melkveebedrijf [naam onderneming] (verder: het bedrijf) drijft. Daarbij is geen sprake van een overdracht van fosfaatrechten vanwege een bedrijfsovername als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van de Msw en evenmin van een overdracht van fosfaatrechten tussen twee bedrijven in de zin van artikel 27, tweede lid, van de Msw. De wijziging van de rechtsvorm van de onderneming waartoe het bedrijf in de zin van de Msw behoort heeft geen gevolgen voor het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Daaruit volgt dat het ‘overzicht geregistreerde fosfaatrechten’ van 12 december 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat het, voor zover het betreft de weergave van het aantal voor het bedrijf vastgelegde fosfaatrechten, niet is gericht op enig rechtsgevolg. Deze weergave is namelijk niet gericht op een verandering in het op het bedrijf rustende fosfaatrecht, dat immers al definitief was vastgesteld bij de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2018. Het overzicht geregistreerde fosfaatrechten van 12 december 2018 is in zoverre louter informatief.
6.2
Uit het voorgaande volgt dat de melding ‘Bedrijfsoverdracht en fosfaatrechten’ van 11 juli 2018 niet kan worden gekwalificeerd als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, omdat geen sprake is van een verzoek om een besluit te nemen.
6.3
Ten overvloede merkt het College op dat verzoeker, anders dan hij stelt, de fosfaatrechten die op zijn bedrijf rusten vanaf het tijdstip van toekenning steeds heeft kunnen benutten. De wijziging van de rechtsvorm van de onderneming van maatschap naar eenmanszaak heeft daarvoor geen gevolgen gehad omdat de rechten op het bedrijf zijn blijven rusten. Verzoeker heeft de rechten ook al die tijd benut, namelijk om het melkvee op het bedrijf te houden. In plaats daarvan had hij ook rechten kunnen benutten door ze te vervreemden. De omstandigheid dat verzoeker pas aan het eind van het jaar wist of hij meer rechten had dan nodig voor het aantal dieren op zijn bedrijf, en toen pas kon weten hoeveel overtollige fosfaatrechten hij kon vervreemden, staat los van het registreren van de wijziging van de bedrijfsvorm door verweerder. Dat hij deze rechten niet eerder kon benutten vloeit voort uit de bedrijfsvoering van verzoeker.
6.4
Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van het niet-tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Evenmin is sprake van een andere schade-oorzaak als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het College is daarom onbevoegd van het verzoek kennis te nemen.
7. Het College ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Het College verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen