Voor zover in cassatie van belang.
HR, 11-01-2013, nr. 12/04383
ECLI:NL:HR:2013:BY4112
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-01-2013
- Zaaknummer
12/04383
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BY4112
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY4112, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY4112
ECLI:NL:HR:2013:BY4112, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY4112
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑01‑2013
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 12/04383
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 16 november 2012
Conclusie inzake:
[De moeder]
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming
Deze zaak, waarin wordt opgekomen tegen de bekrachtiging door het hof van de beschikking van de rechtbank waarbij de moeder is ontheven van het ouderlijk gezag over haar minderjarige zonen, leent zich voor een verkorte conclusie.
1. Procesverloop1.
1.1
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2011 is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], Democratische Republiek Congo en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], hierna: de minderjarigen.
1.2
Het hof te 's-Gravenhage heeft deze beschikking bekrachtigd bij beschikking van 13 juni 2012.
De moeder heeft tegen deze beschikking tijdig beroep in cassatie ingesteld2..
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Kern van het middel is de klacht (onder 2 en 4) dat het hof zijn oordeel - dat de moeder onmachtig en ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van Daniël en Emanuel te vervullen en dat niet verwacht wordt dat hierin op korte termijn verandering zal komen - onbegrijpelijk en ontoereikend heeft gemotiveerd omdat het hof de overgelegde stukken van 22 september 2011 van Kwadraat en van 15 september 2011 van Curium niet op zorgvuldige wijze in zijn oordeel heeft betrokken. Uit die stukken blijkt, aldus het middel, dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en doormaakt en dat het toekomstperspectief bij haar ligt.
Het middel klaagt voorts (onder 7) dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting nu het hof heeft nagelaten het perspectief op terugplaatsing van de minderjarigen en het toekomstperspectief van de moeder in zijn afweging te betrekken.
2.2
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Het hof heeft de maatstaf van art. 1:268 lid 2 en onder a BW vooropgesteld en in rechtsoverweging 7 geoordeeld dat, nu de moeder zich tegen ontheffing verzet, de vraag voorligt of na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens art. 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden.
Dit oordeel is juist.
2.3
Vervolgens heeft het hof in de rechtsoverwegingen 8-10 toepassing gegeven aan voormelde maatstaf. Daarbij heeft het hof in rechtsoverweging 9 vastgesteld dat de moeder onmachtig en ongeschikt is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen omdat zij de problematiek van de minderjarigen in onvoldoende mate onderkent en zij niet in staat is de minderjarigen de voor hen noodzakelijke structuur en stabiliteit te bieden. Naar het oordeel van het hof komt daarin op korte termijn geen verandering. In zijn motivering heeft het hof voorts geoordeeld dat het voorbij gaat aan de stukken van Kwadraat en Curium omdat uit die stukken niet blijkt dat deze instellingen de minderjarigen hebben onderzocht en/of voldoende inzicht hebben in de problematiek van de minderjarigen. Daarmee heeft het hof zijn oordeel tevens voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2013
Het cassatieverzoekschrift is op 12 september 2012 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad. De moeder heeft een voorbehoud gemaakt tot het indienen van een aanvullend verzoekschrift, indien het alsnog beschikbaar komen van het p-v. van de mondelinge behandeling bij het hof daartoe aanleiding geeft. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft bij brief van 2 oktober 2012 aan de Hoge Raad bericht geen verweerschrift te zullen indienen. Ook overigens is binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift ingekomen.
Uitspraak 11‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Ontheffing ouderlijk gezag; art. 1:266, 268 BW.
Partij(en)
11 januari 2013
Eerste Kamer
12/04383
EE/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.G. Groen,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING TE 'S-GRAVENHAGE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikking in de zaak 399053/FA RK 11/5604 van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 december 2011;
- b.
de beschikking in de zaak 200.104.233/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 11 januari 2013.