Uit de wetsgeschiedenis bij art. 197a Sr blijkt dat onder ‘wetende dat’ ook het voorwaardelijk opzet kan worden begrepen, zie HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3247, NJ 2010/530, rov. 4.2.
HR, 23-05-2023, nr. 21/04197
ECLI:NL:HR:2023:732
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-05-2023
- Zaaknummer
21/04197
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:732, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑05‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:2042
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:334
ECLI:NL:PHR:2023:334, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:732
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Mensensmokkel (art. 197a.1 Sr). 1. Bewijsklacht m.b.t. oordeel hof dat verdachte “wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of doorreis wederrechtelijk was” 2. Aftrek voorarrest, art. 27 Sr. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04197
Datum 23 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 september 2021, nummer 22-002380-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023.
Conclusie 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mensensmokkel. Klacht over oordeel hof dat verdachte minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat doorreis en toegang wederrechtelijk waren en over aftrek voorarrest. De AG adviseert om het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO te verwerpen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04197
Zitting 28 maart 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 30 september 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens “mensensmokkel”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Ook heeft het hof de teruggave gelast van een tweetal zaktelefoons.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en S. van den Akker, R.J. Baumgardt en P. van Dongen, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de doorreis door en toegang tot Nederland en/of Groot-Brittannië van een ander wederrechtelijk was.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, in de periode van 25 november 2018 tot en met 29 november 2018 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en Breda, een ander, te weten een persoon met de Syrische nationaliteit,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Groot-Brittannië en genoemde persoon daartoe gelegenheid en middelen heeft verschaft door
- bovengenoemde persoon met de auto op te halen in Breda en te vervoeren richting Hoek van Holland om vervolgens de veerboot naar Groot-Brittannië te nemen
en
- met bovengenoemde persoon mee te gaan naar de ticketbalie van de Stena Line en die persoon te helpen bij het aanschaffen van een ticket voor de overtocht van Hoek van Holland naar Groot-Brittannië,
en aldus de doorreis door en toegang tot Nederland en/of Groot-Brittannië gefaciliteerd, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.”
3.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 29 november 2018 van de Koninklijke Marechaussee, District West, met nr. PL27WZ/18-103222. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] :
Met betrekking tot de aanhouding van de hieronder vermelde verdachte wordt het volgende verklaard:
VERDACHTE:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Datum aanhouding: 29 november 2018
Locatie aanhouding: grensdoorlaatpost Hoek van Holland
Op 29 november 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam op de grensdoorlaatpost in Hoek van Holland te Rotterdam. Mijn collega [verbalisant 2] kreeg een telefonische melding van de supervisor van Stena Line met de mededeling dat er twee personen bij het ticketoffice staan. Een van deze personen wenste een ticket te kopen voor een overtocht naar Harwich met de ferry. Eenmaal ter plaatse zag ik twee mannen bij het ticketoffice van Stena Line staan. Ik heb een van de mannen
aangesproken en gevraagd naar zijn legitimatie. Ik zag dat de man mij een verblijfsvergunning van Nederland overhandigde welke op naam gesteld is van: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]
Collega [verbalisant 2] kreeg van de medewerker van Stena Line een identiteitskaart van Frankrijk overhandigd welke op naam gesteld is van: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] . [betrokkene 1] wilde hiermee uitreizen naar Harwich, Groot-Brittannië.
Ik heb [verdachte] vragen gesteld omtrent de relatie tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Ik hoorde [verdachte] hier het volgende over verklaren: "omdat de man niet de Nederlandse taal sprak, heb ik het geld voor een
ticket van de man aan de Stena Line gegeven".
Ik vroeg aan [verdachte] waar zijn auto geparkeerd stond. Deze stond geparkeerd voor de terminal. Het ging om een Mazda voorzien van het kenteken [kenteken] .
2. Een proces-verbaal relaas overzicht onderzoek d.d. 28 oktober 2019 van de Koninklijke Marechaussee, met nr. 19100111305884.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (ongenummerd):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 3] :
Op 29 november 2018 werd de in beslag genomen auto met kenteken [kenteken] doorzocht. In de kofferbak van de auto lag een rolkoffer. Na controle bleek in de koffer een Syrisch nationaal paspoort te zitten op naam van [betrokkene 1] .
Opmerking verbalisant: de identiteitsgegevens van [betrokkene 1] zijn in het Progris systeem ingevoerd, echter is er een verkeerde achternaam ingevoerd. Daar waar [betrokkene 1] Kamel, dan wel [betrokkene 1] staat, moet [betrokkene 1] gelezen worden.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 november 2018 van de Koninklijke Marechaussee, met nr. 18112916107724.V01.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 14 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Op 29 november 2018 verhoorden wij de verdachte:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1984
Geboorteland: [geboorteplaats]
Nationaliteit: [geboorteplaats]
V: vraag verbalisanten
A: antwoord verdachte
De verdachte verklaarde:
V: U bent vandaag aangehouden voor mensensmokkel op Hoek van Holland, wat kunt u hier over verklaren?
A: Iemand heeft mij gevraagd om hem naar Den Haag te brengen. Hij kan geen Nederlands en vroeg aan mij om een ticket voor hem te kopen. Hij kwam naar Breda en heeft mij gevraagd om hem te helpen.
V: Wie bedoelt u met hij?
A: Die persoon [betrokkene 1] . Hij vroeg mij te helpen om een ticket te kopen. Ik heb hem ontmoet bij het station van Breda. Hij is Syriër, ik heb hem naar een hotel gebracht. Wij hadden afgesproken om hem vandaag naar Den Haag te brengen.
V: U bedoelt met hem, [betrokkene 1] ?
A: Ja. Hij wilde naar het adres van de haven en een ticket kopen om te reizen.
V: Welke haven bedoelt u daarmee?
A: Hoek van Holland. Ik heb hem gebracht. Ik wist dat hij uit Syrië kwam.
V: U spreekt over Hoek van Holland en Den Haag, bedoelt u hier hetzelfde mee?
A: Ik bedoel Hoek van Holland.
4. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 29 november 2018 van de Koninklijke Marechaussee, District West, met nr. PL27WZ/18-103212. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 22 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Met betrekking tot de aanhouding van de hieronder vermelde verdachte wordt het volgende verklaard:
VERDACHTE
Naam: [betrokkene 1]
Voornamen: [betrokkene 1]
Datum aanhouding: 29 november 2018
Locatie aanhouding: grensdoorlaatpost Hoek van Holland
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , kreeg een melding van de medewerkster van de ticketbalie van Stena Line. Er zouden 2 mannen voor haar balie staan waarvan een persoon geen Engels sprak en met een Franse identiteitskaart wilde uitreizen naar Engeland. Ik ging samen met [verbalisant 1] ter plaatse. Ik, [verbalisant 2] , vroeg aan de medewerkster van de ticketbalie om de Franse identiteitskaart die was afgegeven voor het kopen van een ticket naar Engeland. De Franse identiteitskaart was al overhandigd door de manspersoon welke geen Engels sprak. Ik zag dat de identiteitskaart vals of vervalst was. Ik zag dat de foto die op de identiteitskaart afgebeeld was overeen kwam met de persoon die voor mij stond. Ik zag ook dat de identiteitskaart de volgende gegevens bevatte: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1976. Ik heb hierop de eerder aangewezen man aangehouden.
5. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 29 november 2018 van de Koninklijke Marechaussee, District West, met nr. PL27WZ/18-103212. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 27 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Op 29 november 2018 hoorden wij een persoon die opgaf te zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 1] .
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Wat is uw nationaliteit?
A: Syrische nationaliteit
O: We tonen de verdachte de Franse identiteitskaart.
V: Heeft u dit document laten zien tijdens de check-in door de medewerker van Stena Line bij de boot voor de overtocht naar Engeland?
A: Ja
V: Zijn de personalia die op de identiteitskaart staan van u?
A: Nee
V: Wat was uw doel met deze identiteitskaart van Frankrijk?
A: Ik wilde naar Engeland. Ik ben er van Litouwen naar Nederland (het hof begrijpt: mee) gereisd. Ik heb het zelfs getoond op een reisbureau. Hier heb ik een busticket gekocht voor mijn reis van Litouwen naar Nederland.
Ik ben in Litouwen in de bus, gestapt naar Nederland. Een vriend van mij heeft mij in Breda opgehaald en in Hoek van Holland afgezet.
V: Was die vriend dezelfde persoon die bij u was ten tijde van uw aanhouding?
A: Ja. Hij heet [verdachte] . Ik heb hem twee keer ontmoet. Vanmorgen en 4 dagen geleden toen ik aankwam in Breda.
V: Was hij degene die de auto heeft bestuurd?
A: Ja
O: Verbalisanten tonen de verdachte een Syrisch paspoort welke is aangetroffen in een rolkoffer.
V: Zijn de gegevens in dit paspoort van u?
A: Ja, dit zijn mijn gegevens en deze zijn juist.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 december 2018 van de Koninklijke Marechaussee, met nr. 1812011009891.V02. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 41 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaren P [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :
Op 1 december 2018 verhoorden wij de verdachte [verdachte] , geboortedatum: [geboortedatum] 1984.
V: vraag verbalisanten
A: antwoord verdachte
O: opmerking verbalisanten
De verdachte verklaarde:
V: In de Arabische taal is het toch vaak dat mensen worden aangesproken met vader van?
A: Ja. [verdachte] .
V: Zo wordt u ook genoemd?
A: Ja
O: Wij willen graag duidelijk krijgen hoe en waar de ontmoeting tussen u en [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden. Wat kunt u daar over vertellen?
A: [betrokkene 1] heb ik ontmoet op het station.
V: Op welk station was dat?
A: Breda
V: Welke naam wist u van hem?
A: Ik wist dat hij [betrokkene 1] heette.
O: U was bij de ticketbalie in Hoek van Holland om een ticket te kopen voor [betrokkene 1] . Klopt dat?
A: Hij heeft hulp gevraagd om een ticket te kopen omdat hij geen Nederlands spreekt. Hij heeft mij gevraagd wil je een kaart voor mij kopen. Ik heb vertaald voor hem.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2019 van de Koninklijke Marechaussee, met nr. 18-103222. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 69 e.v.):.
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 9] :
Op 29 november 2018 werd onder de verdachte [verdachte] een iPhone in beslag genomen. Ik heb de veiliggestelde gegevens van de telefoon nader bekeken en de bevindingen zullen hieronder worden weergegeven.
Foto's
In het mapje onder de foto's is er op 22 november 2018 een foto aangetroffen met daarop een boeking van een busreis van Litouwen naar Amsterdam. Dit betreft de boeking van de busreis van [betrokkene 1] , die geboekt heeft met zijn valse naam, [betrokkene 1] . Deze foto is dezelfde foto van de boeking als die ook in de telefoon van [betrokkene 1] werd aangetroffen.
Chat met [betrokkene 1]
22 november 2018
stuurt een bericht naar [verdachte] . [betrokkene 1] vraagt [verdachte] :
"Iemand zal met de bus vanuit Litouwen naar Nederland met name Amsterdam komen. Waar gaat hij uitstappen? Op een station of op het stadion van de luchthaven?".
[verdachte] : "De bus komt uit Litouwen en zal via Polen, Duitsland en dan naar Nederland rijden. De bus stopt in 2 plaatsen, Amsterdam en Eindhoven. In Amsterdam stopt hij bij CS aan de achterzijde van het station".
3.4
Het bestreden arrest houdt voorts de volgende nadere bewijsoverweging in:
“Met betrekking tot de vraag of de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de doorreis door Nederland en de toegang tot Groot-Brittannië voor de door de verdachte vervoerde persoon wederrechtelijk was, overweegt het hof het volgende.
Algemeen bekend kan worden verondersteld dat sinds jaar en dag vele personen, waaronder personen met de Syrische nationaliteit, door de Europese Unie trachten te reizen om Groot-Brittannië te bereiken terwijl zij daartoe niet gerechtigd zijn wegens het ontbreken van een verblijfstitel. Niet zelden wordt daarbij gebruik gemaakt van valse documenten.
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte, zelf afkomstig uit Syrië, wist dat de door hem in Breda opgehaalde persoon [betrokkene 1] heette en dat hij de Syrische nationaliteit bezat. De verdachte was in het bezit van (een afbeelding van) het busticket op naam van [betrokkene 1] waarmee [betrokkene 1] vanuit Litouwen naar Amsterdam is gereisd en had, zo blijkt uit een chatgesprek dat de verdachte over deze busreis heeft gevoerd, voorafgaande gedetailleerde kennis over deze busreis. Bij gebreke van een andersluidende logische verklaring hiervoor, die de verdachte noch bij de politie noch bij de rechter heeft gegeven, kan op grond van het voorgaande, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, worden
aangenomen dat de verdachte wist dat voormeld busticket werd gebruikt door [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] derhalve onder een valse naam naar Nederland is gekomen. De verdachte heeft [betrokkene 1] vervolgens naar Hoek van Holland gebracht en hem daar geholpen om onder diezelfde valse naam en een valse nationaliteit een ticket voor de ferry naar Groot-Brittannië te kopen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof, anders dan door de raadsman is bepleit, van oordeel dat de verdachte minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat de doorreis door Nederland en toegang tot Groot-Brittannië voor de voornoemde [betrokkene 1] wederrechtelijk was. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem tenlastegelegde mensensmokkel.”
3.5
In de toelichting op het middel wordt allereerst opgemerkt dat het hof zowel de opzettelijke variant (“weten”) als de culpoze variant (“ernstige redenen hebben om te vermoeden”) van art. 197a Sr bewezen heeft verklaard, terwijl volgens de stellers van het middel uit de nadere bewijsoverweging kan worden afgeleid dat het hof de bewezenverklaring van de culpoze variant voor ogen heeft gehad. Opgemerkt wordt dat de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd kan lezen.
3.6
Geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan worden afgeleid dat de verdachte minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat de doorreis naar Nederland en toegang tot Groot-Brittannië voor [betrokkene 1] wederrechtelijk was. Dat de verdachte wist dat de door hem in Breda opgehaalde persoon [betrokkene 1] heette en dat hij de Syrische nationaliteit bezat, dat de verdachte in het bezit was van (een afbeelding van) het busticket op naam van [betrokkene 1] waarmee [betrokkene 1] vanuit Litouwen naar Amsterdam is gereisd, dat de verdachte gedetailleerde informatie over de busreis had en dat kan worden aangenomen dat de verdachte wist dat voormeld busticket door [betrokkene 1] werd gebruikt en [betrokkene 1] derhalve onder een valse naam naar Nederland is gekomen, zou daartoe onvoldoende zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat hieruit nog niet kan volgen dat de verdachte wist dat de naam [betrokkene 1] een valse naam was en niet de officiële naam van degene die hij onder de naam ‘ [betrokkene 1] ’ kende, terwijl uit de bewijsmiddelen ook niet (zonder meer) zou kunnen volgen dat de verdachte heeft waargenomen dat [betrokkene 1] bij het kopen van het bootticket ook een onjuiste identiteit heeft opgegeven. Uit de bewijsmiddelen zou slechts kunnen volgen dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het geven van geld aan Stena Line voor een ticket van [betrokkene 1] .
3.7
Vooropgesteld moet worden dat degene die een ander behulpzaam is in de zin van art. 197a Sr moet weten of ernstige redenen moet hebben om te vermoeden dat, voor zover hier van belang, de toegang of doorreis wederrechtelijk is. Het hiermee bedoelde bijkomende (voorwaardelijk1.) opzet respectievelijk bijkomende culpa hebben rechtstreeks betrekking op die wederrechtelijkheid.2.Ingeval, zoals ook hier, het ‘weten’ en ‘ernstige reden hebben te vermoeden’ als nevengeschikte alternatieven zijn opgenomen in de tenlastelegging, ontbreekt het aan belang voor de strafrechtelijke betekenis van het feit om een keuze tussen deze beide varianten te maken.3.
3.8
Het hof heeft blijkens de gebezigde bewijsvoering vastgesteld dat:
- de verdachte afkomstig is uit Syrië;
- de verdachte wist dat de door hem in Breda opgehaalde persoon [betrokkene 1] heette en de Syrische nationaliteit bezat;
- de verdachte in het bezit was van (een afbeelding van) het busticket op naam van [betrokkene 1] waarmee [betrokkene 1] vanuit Litouwen naar Amsterdam is gereisd;
- de verdachte voorafgaande gedetailleerde kennis had over deze busreis.
3.9
Uit voornoemde feiten en omstandigheden - bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen - heeft het hof, bij gebreke van een door de verdachte afgelegde logische verklaring hiervoor, afgeleid dat de verdachte wist dat voormeld busticket werd gebruikt door [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] derhalve onder een valse naam naar Nederland is gekomen. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik op dat de gebezigde bewijsmiddelen ook inhouden dat in de kofferbak van de auto van de verdachte een koffer met een Syrisch nationaal paspoort zat op naam van [betrokkene 1] .
3.10
Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 1] vervolgens naar Hoek van Holland heeft gebracht en hem daar heeft geholpen om onder diezelfde valse naam ( [betrokkene 1] ) en een valse nationaliteit (Franse nationaliteit) een ticket voor de ferry naar Groot-Brittannië te kopen. Anders dan de stellers van het middel vinden ook deze vaststellingen mijns inziens voldoende steun in de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien. De bewijsmiddelen houden wat betreft de aanschaf van het ticket immers in dat [betrokkene 1] de verdachte had gevraagd om een ticket voor hem te kopen, dat de verdachte samen met [betrokkene 1] naar de ticketbalie is gegaan, dat hij daar voor [betrokkene 1] heeft vertaald omdat [betrokkene 1] geen Nederlands sprak en dat [betrokkene 1] aan de medewerkster van de ticketbalie een Franse identiteitskaart met de naam [betrokkene 1] heeft overhandigd en de verdachte het geld voor het ticket aan de medewerkster heeft gegeven. Uit het zijn van vertaler kan worden afgeleid dat de verdachte steeds in aanwezigheid van [betrokkene 1] is geweest en ook de vraag over het overhandigen van een identiteitsbewijs voor hem heeft vertaald, terwijl toen door [betrokkene 1] niet een Syrisch paspoort of identiteitsbewijs is overgelegd. Als gezegd wist de verdachte dat [betrokkene 1] de Syrische nationaliteit bezat, heeft de verdachte zelf ook deze nationaliteit en weet hij dus hoe een Syrisch paspoort of identiteitsbewijs eruit ziet. Ook heeft de verdachte (vermoedelijk nadien) het geld voor het ticket overhandigd, hetgeen ook duidt op voornoemde aanwezigheid. Tegen voornoemde achtergrond is het oordeel van het hof dat de verdachte minst genomen ernstige redenen had te vermoeden dat de doorreis door Nederland en toegang tot Groot-Brittannië voor [betrokkene 1] wederrechtelijk was mijns inziens niet onbegrijpelijk.
3.11
Door de stellers van het middel wordt nog opgemerkt dat het hof ten onrechte zou hebben nagelaten de aftrek van de door de verdachte kennelijk in verzekering doorgebrachte tijd te bevelen en wordt verzocht dat de Hoge Raad deze aftrek alsnog conform het bepaalde in art. 27 Sr beveelt. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu het dictum inhoudt dat het hof beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het arrest in enige in art. 27 Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
3.12
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2023
Kamerstukken II 1991-92, 22 142, nr. 3 (herdruk), p. 11.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee voorafgaand aan HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1091, onder punt 10.