Rb. Noord-Holland, 29-02-2016, nr. 15/750118-14
ECLI:NL:RBNHO:2016:3094
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
29-02-2016
- Zaaknummer
15/750118-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:3094, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 29‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Raadkamer, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beschikking ex art. 7 Wet DNA. Gelet op alle omstandigheden, waaronder de jeugdige leeftijd van veroordeelde, de blanco documentatie en zijn houding ten opzichte van het feit, gaat de kinderrechter er van uit dat het om een eenmalig incident ging en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat DNA-onderzoek van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van mogelijke strafbare feiten van veroordeelde. Daarbij komt dat mediation met het slachtoffer niet van de grond is gekomen, terwijl beide partijen daar wel voor open stonden.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: RK 16-000524
Parketnummer: 15/750118-14
Uitspraakdatum: 29 februari 2016
Beschikking (art. 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 21 januari 2016 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. D. Fontein ingediend bezwaarschrift, gedateerd 21 januari 2016. van
[veroordeelde] , veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] ,
domicilie kiezende te Koog aan de Zaan, ten kantore van mr. D. Fontein, advocaat,
Het bezwaarschrift is gericht tegen het nader bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie te Haarlem van 17 november 2015 op 13 januari 2016 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
Op 15 februari 2016 is dit bezwaarschrift in raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Veroordeelde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D. Fontein, voornoemd.
Ook de ouders van veroordeelde waren ter terechtzitting aanwezig.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. W. Halsema.
2. Standpunten
Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman komt er - zakelijk weergegeven - op neer, dat het bezwaarschrift dient te worden gegrond verklaard en het DNA-materiaal te worden vernietigd.
Veroordeelde is minderjarig. Het feit waarvoor hij veroordeeld is betreft een eenmalig incident. De opgelegde taakstraf is verricht en de schade van de benadeelde partij is vergoed. De kinderrechter heeft geen voorwaardelijke straf opgelegd. Er is tweemaal getracht de strafzaak door mediation af te doen. Dat is niet gelukt. Veroordeelde is niet eerder - en evenmin in de periode die inmiddels is verstreken na het onderhavig incident - met politie en justitie in aanraking geweest. Het vorenstaande brengt met zich mee dat er geen aanwijzingen zijn dat er ten aanzien van veroordeelde sprake kan zijn van een reële verwachting dat hij in de toekomst andere misdrijven zal begaan. Bevestiging hiervoor kan gevonden worden in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het standpunt van de officier van justitie luidt, zakelijk weergegeven, dat het bezwaarschrift dient te worden ongegrond verklaard. Er is geen sprake van een uitzonderingssituatie. De opslag van een DNA-profiel kan voor de opsporing van – soortgelijke – delicten van belang zijn. Het is – gezien de jeugdige leeftijd van betrokkene – niet op voorhand aannemelijk dat veroordeelde zich niet opnieuw schuldig zou kunnen maken aan een delict waarbij het DNA-profiel van betrokkene een rol kan spelen bij de opsporing. Betrokkene is in deze zaak onvoorwaardelijk veroordeeld wegens het medeplegen van straatroof. Ook indien in deze zaak wel mediation had plaatsgevonden zou de zaak aan de kinderrechter zijn voorgelegd.
3. Beoordeling
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 17 november 2015 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van de kinderrechter in deze rechtbank op 13 oktober 2015 ter zake van onder meer artikel 312, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Veroordeelde heeft op13 januari 2016 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel is tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 8 EVRM heeft belanghebbende het (grond)wettelijke recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat alleen dan inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam kan worden gemaakt, indien zulks bij of krachtens wet is voorzien. Nu artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek voorziet, is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM.
In op 13 mei 2008 gewezen arresten stelt de Hoge Raad voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.
Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind worden ontleend.
De in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet genoemde uitzondering doet zich niet voor, nu niet gebleken is dat reeds een DNA-profiel van veroordeelde is verwerkt.
De rechtbank dient derhalve, op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Ten aanzien van deze uitzonderingsgrond geldt, dat in de aard van het ten laste van veroordeelde bewezen verklaarde misdrijf van 312, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, geen grond kan worden gevonden om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Wat betreft de aard van het misdrijf is van een uitzonderingsituatie derhalve geen sprake.
In de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, ziet de kinderrechter echter wel grond om te concluderen dat DNA-onderzoek niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Uit de stukken en het onderzoek in raadkamer blijkt dat het gaat om een strafbaar feit waarbij veroordeelde als 16- jarige betrokken is geweest bij een tasjesroof. Uit het dossier blijkt dat veroordeelde gelijk bekend heeft, veel spijt heeft en het heel erg vindt voor het slachtoffer wat haar is overkomen. Het initiatief kwam niet bij veroordeelde vandaan. Het strafblad van 8 oktober 2015 van veroordeelde vermeldt alleen dit vonnis. De werkstraf is voldaan en de schade is vergoed. Uit het over veroordeelde uitgebrachte rapport van 18 juni 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming volgt onder meer het volgende:
[veroordeelde] was tot december 2014 niet bekend bij de Raad, politie, justitie en jeugdhulpverlening. Factoren als beïnvloedbaarheid en kwetsbaarheid lijken een rol te hebben gespeeld bij het delict gedrag. Uit onderzoek blijkt dat [veroordeelde] spijt heeft. Hij heeft schuldbesef en wroeging jegens het slachtoffer. Deze gevoelens lijken doorleefd te zijn. Er bestaan dan ook geen zorgen over de morele ontwikkeling van [veroordeelde]. De Raad heeft de indruk dat [veroordeelde] geleerd heeft van het delictgedrag en doordrongen is van de ernst ervan. Begeleiding verloopt positief.
Tevens blijkt uit het rapport van de Raad dat het gevaar voor herhaling laag is en dat er veel beschermende factoren zijn waaronder ouders. Ouders lijken zicht te hebben op veroordeelde en hem de benodigde regels en structuur te bieden. Hulpverlening vindt plaats in een vrijwillig kader. Het positieve beeld dat van veroordeelde naar voren komt, is in raadkamer bevestigd. Veroordeelde heeft in raadkamer nog meegedeeld dat hij inmiddels is geslaagd voor zijn horeca-opleiding en is aangenomen voor een vervolgopleiding. Hij heeft veel met mensen gepraat en staat nu sterker in zijn schoenen.
Gelet op al het voorgaande, waaronder de jeugdige leeftijd, blanco documentatie en houding ten opzichte van het feit, gaat de kinderrechter ervan uit dat het om een eenmalig incident ging en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat DNA-onderzoek van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van mogelijke strafbare feiten van veroordeelde.
Daarbij komt dat mediation met het slachtoffer niet van de grond is gekomen terwijl beide partijen daar wel voor open stonden. Blijkens een e-mailbericht van het Openbaar Ministerie van 16 juni 2015, heeft Slachtoffer In Beeld (SIB) uiteindelijk geen contact meer met het slachtoffer opgenomen. Weliswaar vindt mediation veelal naast een strafzaak plaats, maar bij voortvarend optreden van SIB had de kinderrechter wel rekening kunnen houden met de –naar alle waarschijnlijkheid positieve – uitkomst van de mediation. Het is ten zeerste de vraag of alsdan nog voldaan zou zijn aan het vereiste van artikel 1, lid 1 onder c van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
4. 4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
5. Samenstelling enkelvoudige kamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J. van Beek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken en schriftelijk toegezonden aan de raadsman op 29 februari 2016.