Een blik over de papieren muur wijst nog uit dat de verdachten bij gelegenheid van zijn politieverhoor (proces-verbaal nummer PL1571-2014047185-11, doorlopend politie proces-verbaal p. 18-20) verklaarde dat hij nu op de [b-straat 1] woont en dat ze bezig waren om meer slaapplaatsen te maken “voor de hulp behoevende” (van de Brasserskadegroep). Het lijkt er dus sterk op dat de verdachte bezig was voor anderen woonruimte te creëren.
HR, 02-02-2016, nr. 15/00309
ECLI:NL:HR:2016:175
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-02-2016
- Zaaknummer
15/00309
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:175, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑02‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:17, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:17, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:175, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑02‑2016
Partij(en)
2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00309
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 januari 2015, nummer 22/001393-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Krakers Wassenaar, art. 138a Sr. HR en AG: art. 80a RO.
Nr. 15/00309 Zitting: 5 januari 2016 (bij vervroeging) | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 12 januari 2015 verdachte wegens “medeplegen van kraken” veroordeeld tot een geldboete van tweehonderdvijftig euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering; verwerping van gevoerde verweren
4.1.
Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij op 07 maart 2014 te Wassenaar, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk is binnengedrongen en (vervolgens) wederrechtelijk heeft vertoefd in een woning (perceel [a-straat 1] ), waarvan het gebruik door de rechthebbende ( [A] B.V.) was beëindigd.”
4.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2014 van de politie Haaglanden met nr. PL1571-2014047185-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 64- 65) :
als de op 7 maart 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik wens aangifte te doen van het door drie of meer personen kraken van een pand gelegen aan de [a-straat 1] te Wassenaar. Het betreft een pand dat is ondergebracht bij [A] B.V. In het lege pand aan de [a-straat 1] te Wassenaar is door de politie vastgesteld dat er drie personen onbevoegd het gebouw in gebruik hebben genomen. De deur werd vernield en zodoende werd de toegang tot het pand verschaft.
Er is aan niemand het recht dan wel toestemming gegeven om het pand te betreden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2014 van de politie Haaglanden met nr. PL1571-2014047185-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 67- 68) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 7 maart 2014 omstreeks 13.40 uur kregen wij een melding om te gaan naar de [a-straat 1] te Wassenaar, alwaar meerdere personen een deur zouden vernielen. Diezelfde dag omstreeks 13.45 uur kwamen wij ter plaatse. Er kwam een man, [betrokkene 2] , naar ons toe. Ik hoorde hem zeggen: "Wij zijn dit nu aan het openbreken omdat het huis waar we in wonen te klein wordt. Er is een tekort aan ruimte. Dus gaan wij hier een paar extra slaapplaatsen maken." Op dat moment kwamen er drie personen het gebouw uit lopen. Naar later bleek dit te gaan om [verdachte] . De wijkagent zei dat het een aparte woning was en dat ze dit niet mochten kraken.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2014 van de politie Haaglanden met nr. PL1571-2014047185-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 69-70):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 7 maart 2014 kreeg ik de melding dat een pand gelegen aan de [a-straat 1] te Wassenaar gekraakt zou worden door enkele personen. Mij werd meegedeeld dat het pand dat al enkele weken eerder gekraakt was op het adres [b-straat 1] gelegen was en dat het nu gekraakte pand [a-straat 1] betrof. Dit betrof dus een ander perceel.
4. Een proces-verbaal aanhouding d.d. 7 maart 2014 van de politie Haaglanden met nr. PL1571-2014047185-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 11- 12) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 7 maart 2014 zagen wij dat er drie personen uit het pand, gelegen aan de [a-straat 1] te Wassenaar, kwamen. Vervolgens is [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1980, aangehouden.
5. Een geschrift, zijnde een Kadastraal bericht object, d.d. 7 maart 2014. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 66):
Kadastraal object
Locatie: [a-straat 1]
Gerechtigde
EIGENDOM
[A] B.V.”
4.3.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting in hoger beroep van 29 december 2014, alwaar de raadsman het woord ter verdediging heeft gevoerd. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
“De raadsman legt een brief van 3 juni 2014, inhoudende dat er tussen [betrokkene 3] en de krakers onderhandelingen gaande zijn over een bruikleen- en anti-kraakovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] te Wassenaar en een arrest van de Hoge Raad van 10 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013 :1737) aan het hof over.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging.
(…)
Er waren twee woningen gekraakt, waaronder de woning aan de [a-straat 1] te Wassenaar. De krakers waren langer dan een week in het pand aanwezig en bezig met de inrichting ervan. Met betrekking tot de door cliënt gekraakte woning kwam hem aldus huisrecht toe, zoals ook in een brief aan de gemeente is geschreven.
Gelet op het feit dat cliënt melding heeft gemaakt van het kraken van het pand en er toezeggingen zijn gedaan, was er sprake van een gedoogsituatie zodat de vraag dient te worden beantwoord of mijn cliënt wederrechtelijk in de gekraakte woning heeft vertoefd. Ingeval sprake is van een gedoogsituatie kan de wederrechtelijkheid nimmer bewezen worden verklaard. Indien het hof aan dit verweer voorbij gaat, doet de verdediging een beroep op feitelijke dwaling in verband met de onderhandelingen tussen [betrokkene 3] en de krakers. De krakers dienen erop te kunnen vertrouwen dat de gemaakte afspraken worden nageleefd. In het licht van de belangen van cliënt dient onder verwijzing naar de reeds door mij overgelegde jurisprudentie van de Hoge Raad de vraag opgeworpen te worden of de aanhouding dan wel inverzekeringstelling niet in zijn voordeel had dienen uit te vallen.
Gelet op het voorgaande verzoek ik cliënt vrij te spreken van het ten laste gelegde dan wel een beroep op afwezigheid van alle schuld te honoreren.”
4.4.
De brief van 3 juni 2014 die door de raadsman werd overgelegd, is tot hem gericht en afkomstig van Advocatenkantoor Pit. De brief houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Geachte Confrère,
Enige tijd geleden hadden wij telefonisch contact over het door uw cliënten gekraakte pand aan de [a-straat 1] van [betrokkene 3] .
Cliënt dringt aan op een schriftelijke vastlegging van het verblijf van uw cliënten in het betreffende pand op basis van een bruikleen/anti-kraakovereenkomst, waarbij uw cliënten de verplichting aangaan op eerste verzoek van cliënt het pand vrijwillig te verlaten en te ontruimen.
Graag verneem ik zo spoedig mogelijk een concept verklaring c.q. de namen van uw cliënten zodat ik zelf een anti-kraakovereenkomst voor cliënt kan opstellen.”
4.5.
Het Hof heeft bij arrest in een nadere bewijsoverweging de verweren - voor zover hier van belang - als volgt samengevat en verworpen:
“Huisrecht
Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat inbreuk is gemaakt op het aan de verdachte toekomende huisrecht met betrekking tot de door hem gekraakte woning. Dit huisrecht is volgens de verdediging gevestigd omdat de verdachte langer dan een week in de woning heeft vertoefd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat degenen die zich op het huisrecht kunnen beroepen, de personen zijn die een woning feitelijk als woning in gebruik hebben. Naar het oordeel van het hof was hiervan nog geen sprake. Het hof betrekt daarbij de korte duur van het verblijf van de verdachte in de woning. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt immers dat de verbalisanten op 7 maart 2014 omstreeks 13.40 uur de melding krijgen om naar de [a-straat 1] te Wassenaar te gaan, alwaar op dat moment een aantal personen een deur aan het verbreken zijn. Diezelfde dag omstreeks 13.45 uur komen de verbalisanten ter plaatse en horen zij aldaar een man genaamd [betrokkene 2] verklaren dat zij de woning op dit ogenblik aan het openbreken zijn omdat het huis waar zij in wonen te klein wordt en zij een aantal extra slaapplaatsen in de woning willen creëren. Vervolgens komen drie personen, waaronder de verdachte, uit het gebouw lopen en wordt de verdachte aangehouden.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte hooguit een dag in de woning aan de [a-straat 1] aanwezig is geweest en dat in dit korte tijdsbestek geen ongestoord woongenot kan zijn opgebouwd, omdat de verdachte daarin vanaf het begin van zijn bezetting door de politie is gehinderd. Ook is verder niet gebleken dat de verdachte in voornoemd tijdsbestek een privé-huiselijk leven in de gekraakte woning heeft geleid. Derhalve wordt ook dit verweer verworpen.
Ontbreken van wederrechtelijkheid
Het hof verstaat dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft willen betogen dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het wederrechtelijk karakter van het binnendringen in de woning aan de [a-straat 1] te Wassenaar.
Het hof verwerpt ook dit verweer, aangezien het een zelfstandige woning betreft die blijkens de toekenning daaraan van een eigen woonadres los staat van het - reeds eerder gekraakte - pand aan de Rijksstraat 390 te Wassenaar en het op de weg van de verdachte ligt om bij twijfel nader te verifiëren of wel of niet sprake is van een apart woonadres.
De door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde brief van 3 juni 2014 - inhoudende dat er tussen [betrokkene 3] en de krakers onderhandelingen gaande zijn over een bruikleen- en anti-kraakovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] te Wassenaar - heft het wederrechtelijk karakter van het binnendringen evenmin op, aangezien de brief er geen blijk van geeft dat de eigenaar van de woning ten tijde van het ten laste gelegde feit - [A] B.V. - met het handelen van de verdachte zou hebben ingestemd.”
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte, dan wel op ontoereikende gronden, heeft geoordeeld dat de verdachte geen huisrecht heeft gevestigd in het gekraakte pand en hem derhalve geen bescherming van dit recht toekomt.
5.2.
Ik stel voorop dat noch het eerste middel, noch het tweede middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het adres [a-straat 1] te Wassenaar een zelfstandige woning betreft. De middelen klagen evenmin over de verwerping van het verweer dat de opzet op de wederrechtelijkheid ontbrak voor zover dat verweer was gebaseerd op de stelling dat verdachte niet wist dat het om een zelfstandige woning ging. In cassatie moet er dus van worden uitgegaan dat de verdachte (al dan niet in voorwaardelijk vorm) wist dat het perceel [a-straat 1] geen deel uitmaakte van het eerder gekraakte pand aan de [b-straat 1] . In het verlengde van het voorgaande ligt dat in cassatie voorbij gegaan kan worden aan het ten overstaan van het Hof gevoerde verweer voor zover daarin gelezen zou kunnen worden dat het huisrecht is geschonden omdat de verdachte reeds een week eerder zijn intrek had genomen op het adres [b-straat 1] (waarvan de ruimte aan de [a-straat 1] deel zou uitmaken). Het eerste middel keert zich enkel tegen het oordeel van het Hof dat er op de dag dat de zelfstandige woning aan de [a-straat 1] werd gekraakt, nog geen ongestoord woongenot met betrekking tot dat pand was opgebouwd.
5.3.
Ik kom nu toe aan de eigenlijke bespreking van het middel. Allereerst merk ik op dat het in hoger beroep gevoerde verweer niet aan de daaraan te stellen eisen lijkt te voldoen. In de eerste plaats is niet duidelijk waaruit de beweerdelijke inbreuk op het huisrecht feitelijk heeft bestaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de politie - die de verdachte buiten aanhield - de woning is binnengegaan, terwijl dat ook niet is aangevoerd. In de tweede plaats werd aan het aangevoerde geen duidelijke conclusie verbonden. De overlegging ter zitting van het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013 :1737 - dat betrekking had op een ontruiming zonder voorafgaand oordeel van een onafhankelijke rechter - zou erop kunnen wijzen dat de raadsman een beroep wilde doen op een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv, zonder evenwel te beargumenteren dat - en waarom - een sanctie op haar plaats zou zijn. Ik merk daarbij op dat niet duidelijk is of de verdachte door de schending van “het” huisrecht in zijn belang is getroffen. Waren de extra slaapplaatsen die gemaakt moesten worden (bewijsmiddel 2) voor de verdachte bestemd?1.
5.4.
Daarmee komt het beroep op het huisrecht van de verdachte in de lucht te hangen. Dat geldt ook als de raadsman bedoelde aan te voeren dat een eenmaal door een kraker gevestigd huisrecht de wederrechtelijkheid aan het voorafgaande kraken ontneemt. Dat betoog steunde dan immers op een onjuiste rechtsopvatting.2.Een en ander maakt dat het middel reeds hierom tot mislukken is gedoemd. Maar het middel is ook om andere reden tevergeefs voorgesteld. Daarover het navolgende.
5.5.
Het huisrecht vindt als grondrecht zijn bescherming in art. 8 EVRM. Volgens vaste rechtspraak ontstaat het huisrecht door ‘feitelijke bewoning’ van een pand. De bewoner moet het pand ‘feitelijk als woning in gebruik hebben’.3.Een beroep op het huisrecht behoeft daarbij niet af te stuiten op de enkele omstandigheid dat degene die zich daarop beroept nog slechts (zeer) kort tevoren zijn intrek in de desbetreffende ruimte had genomen. Dat laat evenwel onverlet dat aan de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder een zeer kort tijdsverloop tussen het moment waarop wordt getracht een ruimte wederrechtelijk als woning in bezit te nemen en het moment waarop die situatie weer wordt beëindigd, het oordeel kan worden ontleend dat van feitelijk als woning in gebruik zijn (nog) geen sprake is geweest.
5.6.
Het oordeel van het Hof dat uit de bijzondere omstandigheden van het geval kan worden afgeleid dat de verdachte ten aanzien van de gekraakte woning (nog) geen huisrecht kon doen gelden, getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting.4.Onbegrijpelijk is dat oordeel evenmin, nu het Hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden en heeft afgeleid dat het kraken nog gaande was toen de politie ter plaatse arriveerde. Op 7 maart 2014 om 13.40 uur kregen de verbalisanten van de meldkamer de melding dat een aantal personen een deur aan het verbreken waren in het pand aan de [a-straat 1] en het verzoek om ter plaatse te gaan. Om 13.45 uur kwamen de verbalisanten vervolgens ter plaatse alwaar zij van een man genaamd [betrokkene 2] vernamen dat de krakers de woning aan de [a-straat 1] op dat ogenblik aan het openbreken waren teneinde een extra aantal slaapplaatsen te creëren. Daarna kwam de verdachte (samen met twee anderen) uit het gebouw lopen en werd hij vervolgens aangehouden.
5.7.
Nu wordt er in de toelichting op het middel op gewezen dat met de vaststellingen van het Hof - waaruit lijkt te volgen dat het pand toen de politie arriveerde vijf minuten eerder was gekraakt - moeilijk valt te rijmen de overweging van het Hof ‘dat de verdachte hooguit een dag in de woning aan de [a-straat 1] aanwezig is geweest’. Het moet ervoor gehouden worden dat het Hof rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de deur waarop de melding betrekking had, niet de opening was waarlangs de krakers zich de toegang tot het pand hebben verschaft. De verklaring die één van de medeverdachten bij de politie aflegde, lijkt, zo leert een blik over de papieren muur, in die richting te wijzen. De verklaring houdt onder meer in dat de woning met platen was afgesloten, maar dat die aan de achterzijde open was, “tenminste zoiets heb ik gehoord”.5.Het zou dus kunnen dat de krakers het pand aan de achterzijde zijn binnengegaan en vervolgens op een later tijdstip de voordeur hebben opengebroken. De onduidelijkheid die de motivering van het Hof op dit punt schept, doet aan de begrijpelijkheid ervan naar mijn oordeel echter niet wezenlijk afbreuk. Ik neem daarbij in aanmerking dat bewijsmiddel 2 als verklaring van één van de krakers inhoudt dat “wij” hier extra slaapplaatsen “gaan” maken, zodat die slaapplaatsen - naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geconcludeerd - op dat moment nog niet gemaakt waren. Ik neem voorts in aanmerking dat niet is aangevoerd dat de krakers reeds huisraad of persoonlijke eigendommen het pand hadden binnengebracht en evenmin dat de personen voor wie de extra slaapplaatsen bestemd waren, al hun intrek in het pand hadden genomen. Die personen waren, zo lijkt het, nog in geen velden of wegen te bekennen.
5.8.
Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
6. Het tweede middel
6.1.
Het middel klaagt over de verwerping van het op de onderhandelingen over een bruikleenovereenkomst gebaseerde verweer dat het opzet van de verdachte niet gericht was op het wederrechtelijke karakter van het binnendringen in de woning aan de [a-straat 1] te Wassenaar.
6.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de eigenaar op het moment waarop de woning aan de [a-straat 1] werd gekraakt, daarmee had ingestemd. Dat is alleen al vanwege bewijsmiddel 1 - dat als verklaring van aangever [betrokkene 1] inhoudt dat aan niemand het recht dan wel toestemming was gegeven om het pand te betreden - niet onbegrijpelijk.6.De inhoud van de door de verdediging in hoger beroep overgelegde brief (waaruit blijkt dat de onderhandelingen nog gaande waren, hetgeen onaannemelijk maakt dat de toestemming al was gegeven) maakt dat niet anders, terwijl de wijze van binnentreden door de krakers (forceren van de deur van de woning), er evenmin op wijst dat de eigenaar daarmee instemde.
6.3.
Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
7. Het voorgaande voert mij tot de slotsom dat de middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen en dat het cassatieberoep derhalve op voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
De wederrechtelijkheid wordt in de context van kraken immers uitgelegd als ‘tegen de wil van de rechthebbende’ of ‘zonder toestemming van de rechthebbende’, vgl. HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5282, NJ 2010/426 en HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1748.
Vgl. hiervoor de uitgebreide uiteenzetting over dit onderwerp van mijn ambtgenoot Hofstee in zijn conclusie voor HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0793, NJ 2014/239, m.nt. P.A.M. Mevis (PHR:2013:CA0793).
HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0793, NJ 2014/239, m.nt. P.A.M. Mevis.
Zie proces-verbaal nummer PL1571-2014047185-13, doorlopend politie proces-verbaal p. 53-55.
Over het gebruik van deze verklaring wordt in cassatie niet geklaagd. Daarvoor was misschien wel aanleiding. Het in feitelijke aanleg gevoerde verweer dat [betrokkene 1] niet bevoegd was om aangifte te doen, werd door het Hof verworpen met het argument dat iedereen aangifte kon doen, zodat het feit dat [betrokkene 1] niet gevolmachtigd was aan de rechtsgeldigheid van de aangifte niet afdeed. Dat roept dan wel de vraag op hoe [betrokkene 1] , nu de bewijsmiddelen niet duidelijk maken in welke relatie hij tot de eigenaar van het pand stond, uit eigen waarneming of ondervinding kon verklaren dat door niemand toestemming was gegeven.