Hof Amsterdam, 16-05-2012, nr. 23-003764-11
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6162, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-05-2012
- Zaaknummer
23-003764-11
- LJN
BW6162
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6162, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑05‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2011:BR7060, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:907, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 16‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Moord voor judoschool: gevangenisstraf 18 jaren. Geen (putatief) noodweer. Bevestiging van het vonnis waarvan beroep, behalve ten aanzien van de bewezenverklaring voor zover betrekking hebbend op de zin “en vervolgens met geschoeide voet tegen het slachtoffer geschopt”, de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en de motivering ervan, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Partij(en)
parketnummer: 23-003764-11
datum uitspraak: 16 mei 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2011 in de strafzaak onder de parketnummers 13-666669-10 en 09-926023-09 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
- 23.
augustus 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de bewezenverklaring voor zover betrekking hebbend op de zin "en vervolgens met geschoeide voet tegen het slachtoffer geschopt', de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de de vordering tenuitvoerlegging en de motivering ervan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
- -
de in noot 17 en noot 26 opgenomen bewijsmiddelen terzijde stelt;
- -
overweging 4.4.2. aanvult;
- -
overweging 7.2. omtrent de strafbaarheid van de verdachte aanvult;
- -
de strafmotivering onder 8 aanvult;
- -
acht slaat op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2012.
Bewezenverklaring
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de zinsnede "en vervolgens met geschoeide voet tegen [slachtoffer] geschopt" nu blijkens het pathologisch rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 4 maart 2011 slechts het schieten de oorzaak is geweest voor het overlijden van [slachtoffer].
Aanvulling overweging 4.4.2 zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank
Uit de beelden van het eerste verhoor van de verdachte en het hieromtrent door de politie opgemaakte proces-verbaal van 1 mei 2012 van letterlijke uitwerking van het verhoor, blijkt dat de verdachte tijdens dat eerste verhoor weliswaar heeft gesproken over 'iets glinsterends' in de hand van [slachtoffer], doch dat hij daarbij niet heeft gezegd dat hij dacht dat [slachtoffer] een mes in zijn handen had. Het glinsterende in de hand van [slachtoffer] heeft de verdachte pas later geduid als een mes. Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2012 heeft de verdachte bovendien verklaard dat hij [slachtoffer] heeft horen bellen en dat het mogelijk is dat datgene wat hij heeft zien glinsteren in de hand van [slachtoffer], een telefoon geweest is. Dit strookt met de verklaring van [vriendin slachtoffer]zoals zij deze heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 10 mei 2011.Voorts heeft geen van de getuigen verklaard dat [slachtoffer] een mes in zijn handen heeft gehad. Dat er een bijl in de auto is aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af.
Aanvulling overweging 7.2 zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank
Zoals hiervoor reeds onder 4.4.2 is overwogen heeft de verdachte tijdens zijn eerste verhoor verklaard over iets glinsterends in de hand van [slachtoffer] en heeft hij dit later geduid als een mes. Het hof acht echter niet aannemelijk dat de verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich tegen een dreigende aanval door [slachtoffer] met een mes moest verdedigen. Er is weliswaar een bijl aangetroffen in de auto van [slachtoffer], maar geen van de getuigen heeft verklaard een mes te hebben gezien in de hand van [slachtoffer]. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het goed mogelijk is dat het glinsterende wat hij gezien heeft in de hand van [slachtoffer] een telefoon is geweest. Dat de verdachte consistent heeft verklaard dat hij eerder bedreigd is geweest door [slachtoffer] met een mes -ook al zou daarvan uit worden gegaan- doet hier niet aan af. Tijdens (en vlak voor) het ten laste gelegde feit is van bedreiging door [slachtoffer] met een mes naar het oordeel van het hof echter geen sprake geweest. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat ook na het eerdere incident bij de Vomar, toen de verdachte en [slachtoffer] elkaar tegenkwamen, de verdachte daarna niet meer met een mes is bedreigd door [slachtoffer]. De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor op 1 oktober 2010 bij de politie (proces-verbaal van 1 mei 2012 van letterlijke uitwerking van het verhoor, pagina 4) en ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 augustus 2011 verklaard dat hij het pistool heeft aangeschaft met de bedoeling het te gebruiken bij een volgende confrontatie met [slachtoffer], omdat de bedreigingen hem teveel werden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard "toen hij op mij af kwam lopen heb ik besloten het pistool te gebruiken en te schieten". Uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde dusdanig voor zijn eigen veiligheid had te vrezen dat voor hem geen andere mogelijkheid open stond dan zichzelf te beschermen door te schieten met het pistool. De verdachte heeft immers op het moment van schieten geen wapen bij het slachtoffer gezien en evenmin heeft hij het slachtoffer een handeling zien verrichten waaruit hij de conclusie kon trekken dat deze een wapen zou gaan gebruiken. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] met een hand bij zijn broeksband op hem af kwam lopen, dat echter acht het hof onvoldoende om het bestaan van putatief noodweer aan te nemen.
Aanvulling van de strafmotivering
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 - impliciet primair - ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 - impliciet primair - en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de feiten in deze zaak een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, derhalve een hogere straf dan is opgelegd door de rechtbank in eerste aanleg, rechtvaardigen. Gelet op de leeftijd van de verdachte en de (verbale) dreiging(en) c.q. belaging van de verdachte door het slachtoffer in het (nabije) verleden, ziet het hof aanleiding de gevorderde straf enigszins te matigen. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 8 december 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. De verdachte heeft zich weliswaar binnen de proeftijd van 2 jaren opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, maar beide feiten en de daarbij opgelegde straffen verschillen zo sterk van elkaar, dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week niet passend acht. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf derhalve afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring voor zover betrekking hebbend op de zin "en vervolgens met geschoeide voet tegen het slachtoffer geschopt", de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en de motivering ervan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 oktober 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van
- 8.
december 2009, parketnummer 09-926023-09, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week, proeftijd 2 jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2012.
Mr. Boukema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.