Rb. Noord-Holland, 23-08-2017, nr. C/15/246005 HA ZA 16-458
ECLI:NL:RBNHO:2017:7527
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
23-08-2017
- Zaaknummer
C/15/246005 HA ZA 16-458
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2017:7527, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 23‑08‑2017; (Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Verstrekking van aflossingsvrije hypothecaire lening is geen ingewikkeld of risicovol product maar een eenvoudig financieel product waarvan de financiële gevolgen ook voor een niet-deskundige consument goed zijn te overzien. Derhalve staat de eigen verantwoordelijkheid van de kredietnemer om een reële inschatting van zijn financiële (on)mogelijkheden te maken voorop. Van een bijzondere zorgplicht voor de bank c.q. kredietverstrekker, zoals die aan de orde is in gevallen waarin het gaat om ingewikkelde financiële producten, is hier dan ook geen sprake. De verplichting van de kredietverstrekker bestond er in een situatie als de onderhavige slechts uit dat zij, voordat zij tot verstrekking van de lening overging, diende te onderzoeken of de kredietnemer de financiële lasten verbonden aan de lening kon dragen, zodat overkreditering werd voorkomen. Hiertoe diende de bank c.q. kredietverstrekker een inkomens- en vermogenstoets uit te voeren. Dat heeft de kredietverstrekker gedaan.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht, sectie handel en insolventie, locatie Alkmaar
AJB/ACH
zaaknummer / rolnummer: C/15/246005 / HA ZA 16-458
Vonnis van 23 augustus 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.P. Groot te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELQ PORTEFEUILLE I B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ELQ genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 6 juli 2016 met 21 producties;
de conclusie van antwoord met 8 producties;
het tussenvonnis van 14 september 2016;
de bij rolbericht van 20 april 2017 overgelegde akte overlegging productie (9) van de zijde van ELQ;
de pleitnotitie van de zijde van [eiser] ;
de pleitnotitie van de zijde van ELQ;
het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 10 mei 2017;
de brief van 30 mei 2017 van de zijde van ELQ;
de brief van 2 juni 2017 van de zijde van [eiser] ;
de brief van 7 juni 2017 van de zijde van ELQ;
de brief van deze rechtbank aan partijen van 28 juli 2017;
de brief van deze rechtbank aan partijen van 16 augustus 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
ELQ is actief op de Nederlandse hypotheekmarkt en richt zich met haar dienstverlening op het onderhouden van reeds verstrekte hypothecaire leningen. Tot oktober 2008 heeft ELQ zelf hypothecaire leningen verstrekt, met name aan personen die zich in een bijzondere situatie bevonden, bijvoorbeeld doordat zij één of meer BKR-achterstandscoderingen hadden of doordat zij een minder stabiel of moeilijk aantoonbaar inkomen hadden. Voor deze personen gold dat zij door ELQ onder bepaalde voorwaarden 110% van de executiewaarde van hun woning konden laten financieren. Hierbij was volgens het interne acceptatiebeleid van ELQ een zogenoemde eigen verklaring voldoende om de inkomensgegevens van potentiële leningnemers te verifiëren, juist omdat zij vaak een moeilijk aantoonbaar inkomen hadden. In oktober 2008 is ELQ gestopt met het verstrekken van hypothecaire leningen. Thans beheert zij alleen nog de hypothecaire leningen die zij eerder heeft verstrekt.
2.2.
Begin 2008 heeft [eiser] zich gewend tot een tussenpersoon, Hypo XL te Leiden, om een eerdere hypothecaire lening die hij bij SNS voor zijn woning te Alkmaar (hierna: de woning) had afgesloten, te herfinancieren.
2.3.
Op 22 januari 2008 heeft [eiser] een zogenaamde Eigen verklaring ingevuld en ondertekend. Hij heeft daarop ingevuld dat hij sinds 1996 een eenmanszaak drijft waaruit hij een bruto jaarinkomen van € 70.000,– genereert. Het formulier vermeldt verder, voor zover relevant:
(…)
Kunt u bovenvermeld inkomen aantonen met de navolgende bewijzen?
Zelfstandig: IB aangifte laatste kalenderjaar en een prognose van huidig jaar
(…)
Ja, dan de betreffende documenten bij deze getekende verklaring naar ELQ Hypotheken zenden.
Nee, ik verklaar de hierboven vermelde documenten niet te kunnen overleggen aan ELQ Hypotheken ter onderbouwing van mijn opgegeven inkomen.
Hierbij verklaar ik:
- dat ik deze eigen verklaring volledig en naar waarheid heb ingevuld;
- mij ervan bewust te zijn dat een onjuiste opgave van mijn inkomen mij in serieuze problemen kan brengen in het voldoen aan mijn financiële verplichtingen;
(…)
2.4.
Op 11 februari 2008 is de woning in opdracht van [eiser] getaxeerd, waarbij de verkoopwaarde van de woning is bepaald op € 405.000,– en de executiewaarde op € 362.500,–.
2.5.
Op 12 februari 2008 (het formulier vermeldt per abuis januari) heeft [eiser] in het kader van de aanvraag het zogenoemde Verificatieformulier Eigen verklaring ingevuld en ondertekend. Hij heeft daarop ingevuld dat hij vanuit zijn eenmanszaak een bruto jaarinkomen/winst van € 70.000,– à € 80.000,– genereert. Voorts heeft hij daarop aangekruist dat hij bevestigt dat de hij de maandtermijn genoemd in de offerte kan betalen.
2.6.
Bij brief van 7 maart 2008 heeft ELQ aan [eiser] een offerte voor een aflossingsvrije hypothecaire lening van € 350.000,– uitgebracht, met een rentevaste periode ad 6,35% nominale rente gedurende drie jaar, gevolgd door een maandvariabele rente van 1 maands Euribor met een opslag van 1,90%. De offerte vermeldt een bedrag van € 1.852,08 als maandtermijn met betrekking tot de bruto rentelasten voor de eerste drie jaar.
2.7.
Onderdeel van de offerte is een bijlage verklaringen. Deze verklaringen vermelden, voor zover relevant:
(…)
Verklaringen
De ondergetekende: heer [eiser] verklaart hierbij:
- de in deze offerte genoemde maandlasten te kunnen dragen;
(…)
- de in deze offerte genoemde algemene voorwaarden van ELQ van geldlening, hypotheek en/of andere zekerheidsstelling, vastgesteld bij akte op 1 september 2005 door mr. R.J.C. van Helden, notaris te Amsterdam te hebben ontvangen en daarvan kennis te hebben genomen en de in deze offerte aangeboden lening op onder daarbij gestelde voorwaarden te accepteren;
(…)
- zich ervan bewust te zijn dat een onjuiste verstrekking van gegevens omtrent het inkomen en de vaste lasten in deze offerte en in Bijlage 1, serieuze problemen met zich mee kan brengen bij het voldoen van de maandelijkse hypotheekverplichtingen;
- zich ervan bewust te zijn dat indien het inkomen wegvalt of lager wordt door bijvoorbeeld ziekte of werkloosheid nog steeds aan de hypotheekverplichtingen zal moeten worden voldaan en dat het niet voldoen aan de hypotheekverplichtingen kan leiden tot (gedwongen) verkoop van de woning;
(…)
[eiser] heeft de offerte met bijbehorende verklaringen op 11 maart 2008 ondertekend.
2.8.
Eveneens onderdeel van de offerte is een Bijlage 1, gegevens aanvrager. In deze bijlage staat vermeld, voor zover relevant:
(…)
Bij het bepalen van uw leencapaciteit gaat ELQ uit van het door u verklaarde inkomen.
(…)
[eiser] heeft ook deze bijlage op 11 maart 2008 ondertekend.
2.9.
Vervolgens heeft ELQ aan [eiser] de hypothecaire geldlening van € 350.000,– verstrekt.
2.10.
Omstreeks februari 2011 heeft ELQ aan [eiser] medegedeeld tot verkoop van de woning te willen overgaan vanwege een betalingsachterstand ten aanzien van de rentebetalingen. ELQ heeft in dat kader een notaris ingeschakeld. De woning is aangemeld voor verkoop.
2.11.
[eiser] heeft een volmacht ondertekend die ertoe strekte dat ELQ de woning kon verkopen bij een ongeoorloofde betalingsachterstand en hij heeft de betalingsachterstand ingelopen. ELQ heeft van de verkoop van de woning afgezien. ELQ heeft notariskosten, veilingkosten en boeterente bij [eiser] in rekening gebracht.
2.12.
In december 2013 heeft ELQ opnieuw aan [eiser] medegedeeld tot verkoop van de woning te willen overgaan vanwege een betalingsachterstand. [eiser] heeft verzocht om een betalingsregeling. ELQ heeft dat geweigerd.
2.13.
De woning is aangemeld voor de openbare verkoop van 17 maart 2014. De woning is uiteindelijk op 7 april 2014 verkocht.
2.14.
De restschuld van [eiser] bedroeg € 127.180,61. ELQ heeft dit bedrag opgeëist.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaart dat ELQ heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht;
II. voor recht verklaart dat ELQ aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
III. ELQ veroordeelt tot vergoeding van de schade ad € 229.361,92 die [eiser] heeft geleden, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
IV. ELQ veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over het gevorderde sub III. vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
V. ELQ veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de nakosten;
subsidiair
I. ELQ veroordeelt tot terugbetaling van de door [eiser] betaalde boeterente ad € 6.790,09;
II. ELQ veroordeelt tot terugbetaling van de door [eiser] betaalde administratiekosten ad € 3.030,51;
III. ELQ veroordeelt tot terugbetaling van de door [eiser] betaalde veilingkosten ad € 6.962,26;
IV. ELQ veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over het gevorderde sub I, II en III vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
V. ELQ veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de nakosten.
3.2.
ELQ voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de primaire vordering
4.1.
[eiser] stelt zich ter onderbouwing van het primair gevorderde op het standpunt dat ELQ bij het verstrekken van de hypothecaire lening ter (her)financiering van zijn woning heeft gehandeld in strijd met de op haar jegens [eiser] geldende zorgplicht. [eiser] heeft dit standpunt, kort samengevat, als volgt onderbouwd. ELQ heeft onvoldoende onderzocht of [eiser] de renteverplichtingen uit de leningsovereenkomst uit zijn reguliere inkomen kon voldoen. Dat heeft geleid tot overkreditering. Het inkomen van [eiser] was volstrekt ontoereikend om de extreem hoge maandlasten die waren verbonden aan de hypothecaire lening te kunnen voldoen. De te betalen rente over het geleende bedrag van € 350.000,– bedroeg in de eerste drie jaar afgerond € 22.225,– per jaar terwijl het inkomen van [eiser] in 2006 afgerond slechts € 21.170,– en in 2007 afgerond slechts € 9.802,– had bedragen. Bovendien heeft ELQ [eiser] niet gewaarschuwd voor de gevolgen die het zou hebben als hij de rente niet kon voldoen. De overkreditering heeft tot schade aan de zijde van [eiser] geleid: hij heeft een bedrag van € 93.586,– ter zake van maandlasten, boetebedragen, administratiekosten, veilingkosten en notariskosten aan ELQ betaald en is na verkoop en levering van zijn woning achtergebleven met een restschuld van € 127.181,– waarvan ELQ thans nog steeds betaling verlangt, al het voorgaande aldus [eiser] .
4.2.
ELQ voert het volgende als verweer aan. De vordering van [eiser] , als deze er al is, is verjaard. Daarnaast stuit de vordering af op de klachtplicht van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) omdat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd. De vordering is op inhoudelijke gronden ook niet toewijsbaar omdat er geen sprake is geweest van overkreditering, ter zake van de afgesloten aflossingsvrije hypothecaire geldlening op ELQ geen bijzondere zorgplicht rustte maar slechts de verplichting om met [eiser] geen kredietovereenkomst aan te gaan indien dit, met het oog op overkreditering, onverantwoord zou zijn, ELQ aan deze verplichting heeft voldaan door de inkomensgegevens van [eiser] op te vragen en deze te verifiëren, en de waarde van de woning te laten bepalen. Voorts betwist ELQ de gestelde schade en het gestelde causaal verband tussen de gestelde overkreditering en de gestelde schade. Volgens ELQ kunnen in geval van overkreditering alleen de reeds betaalde en nog verschuldigde rentetermijnen over het teveel geleende bedrag als mogelijke schade worden aangemerkt. Tot slot voert ELQ aan dat [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan.
4.3.
Aan de orde is de vraag of ELQ jegens [eiser] verwijtbaar heeft gehandeld en dus het nadeel dat [eiser] heeft geleden voor haar rekening moet nemen.
4.4.
De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Het gaat in dit geval om de verstrekking van een aflossingsvrije hypothecaire lening. Anders dan [eiser] betoogt is dat geen ingewikkeld of risicovol product. De lening betreft een recht-toe-recht-aan hypothecaire geldlening, die is afgesloten om een reeds bestaande hypothecaire geldlening te herfinancieren. Een hypothecaire lening als de onderhavige is naar zijn aard een eenvoudig financieel product waarvan de financiële gevolgen – met name: de verplichting tot het betalen van rente – ook voor een niet-deskundige consument goed zijn te overzien. Derhalve staat de eigen verantwoordelijkheid van de kredietnemer om een reële inschatting van zijn financiële (on)mogelijkheden te maken voorop. Van een bijzondere zorgplicht voor de bank c.q. kredietverstrekker, zoals die aan de orde is in gevallen waarin het gaat om ingewikkelde financiële producten, zoals bijvoorbeeld bepaalde beleggingsproducten en optiehandel, is hier dan ook geen sprake.
4.5.
De verplichting van ELQ als kredietverstrekker bestond er in een situatie als de onderhavige slechts uit dat zij, voordat zij tot verstrekking van de lening overging, diende te onderzoeken of [eiser] de financiële lasten verbonden aan de lening kon dragen, zodat overkreditering werd voorkomen. Hiertoe diende ELQ een inkomens- en vermogenstoets uit te voeren.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat ELQ de inkomens- en vermogenssituatie van [eiser] heeft getoetst voordat zij tot verstrekking van de hypothecaire geldlening is overgegaan. Zij heeft een eigen verklaring van [eiser] opgevraagd en ontvangen, de inkomensgegevens van [eiser] nader schriftelijk geverifieerd door middel van het daaropvolgende verificatieformulier eigen verklaring en ze heeft de waarde van de woning laten bepalen. Op basis van de hieruit verkregen informatie heeft ELQ aan de hand van haar eigen acceptatienormen berekend wat het maximale bedrag was dat [eiser] kon lenen. Gesteld noch gebleken is dat, indien van de juistheid van de door [eiser] verstrekte gegevens werd uitgegaan, deze toets naar de toen geldende normen niet volstond en het bedrag van de lening te hoog was. Uit het interne formulier van ELQ uitgangspunten voor de toetsing van de aanvraag (productie 5 bij conclusie van antwoord) blijkt immers dat de maximale financiering voor [eiser] € 385.000,– bedroeg, en aan hem is – ''slechts'' – een bedrag van € 350.000,– geleend.
4.7.
Voor zover [eiser] bedoeld heeft te stellen dat ELQ verder onderzoek had moeten doen naar het waarheidsgehalte van zijn verklaring dat zijn jaarinkomen € 70.000,–, bedroeg, gaat dit standpunt niet op. ELQ mocht uitgaan van de juistheid van de door [eiser] in de eigen verklaring verstrekte informatie over zijn inkomen en heeft daarin geen aanleiding hoeven zien om, naast de reeds verrichte schriftelijke verificatie, zijn inkomenssituatie verder te verifiëren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ELQ [eiser] er in Bijlage 1 bij de offerte (geciteerd onder 2.8 van dit vonnis) expliciet op heeft gewezen dat zij uitgaat van het door hem opgegeven inkomen, dat [eiser] , blijkens de door hem ondertekende eigen verklaring geciteerd onder 2.3 van dit vonnis, verklaard heeft deze volledig en naar waarheid te hebben ingevuld, dat hij, blijkens de door hem aan ELQ verstrekte informatie ten tijde van de aanvraag al gedurende twaalf jaar werkzaam was als zelfstandig woninginrichter zodat van hem verwacht mocht worden dat hij inzicht had in zijn eigen jaarinkomen en dat hij werd bijgestaan door een financieel adviseur (Hypo XL). De omstandigheid dat het door [eiser] opgegeven jaarinkomen van € 70.000,– achteraf volstrekt onjuist blijkt te zijn zodat de maandlasten, behorende bij de lening die op basis van dat opgegeven inkomen werd verstrekt, uiteindelijk niet door hem gedragen konden worden, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
4.8.
Het verwijt van [eiser] dat ELQ hem niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen als hij de rentetermijnen niet meer zou kunnen voldoen gaat ook niet op. Uit de hiervoor onder 2.7 geciteerde bij de offerte behorende en door [eiser] ondertekende bijlage verklaringen blijkt immers dat hij er door ELQ uitdrukkelijk op is gewezen wat de gevolgen zouden kunnen zijn als hij niet meer in staat zou zijn om de rentetermijnen te voldoen.
4.9.
Ter zitting heeft [eiser] ter onderbouwing van het primair gevorderde verder nog gesteld dat ELQ misbruik van recht heeft gemaakt omdat zij, weliswaar met goedkeuring van de voorzieningenrechter, in 2014 is overgegaan tot verkoop van de woning bij een betalingsachterstand van – toen – slechts € 6.000,– welk bedrag, zo stelt [eiser] , hij gemakkelijk had kunnen inlopen. ELQ heeft deze stelling betwist.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat een recht of bevoegdheid niet kan worden ingeroepen, voor zover dat recht of die bevoegdheid wordt misbruikt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 BW).
4.11.
De rechtbank ziet niet in dat in dit geval sprake is van misbruik van recht. Dat ELQ [eiser] heeft willen schaden of een verborgen agenda had, is niet onderbouwd en blijkt ook nergens uit. Uit de stellingen van partijen en uit productie 7 bij de conclusie van antwoord blijkt dat sprake was van een jarenlange, structurele toestand van betalingsachterstanden zonder dat ELQ meteen van zijn bevoegdheid tot verkoop van de woning gebruik heeft gemaakt. Integendeel, ELQ heeft zich eerder juist bereid getoond om een betalingsregeling met [eiser] af te spreken. Dat ELQ na zes jaar een eind heeft willen maken aan deze structurele toestand van betalingsachterstanden acht de rechtbank alleszins begrijpelijk.
4.12.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep van [eiser] op wanprestatie, onrechtmatige daad en misbruik van recht. De onder primair I gevorderde verklaring voor recht komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking, en dat geldt ook voor de daarmee samenhangende vorderingen onder primair II, III en IV.
4.13.
Nu de primaire vorderingen op inhoudelijke gronden zullen worden afgewezen, behoeven het beroep van ELQ op verjaring en op de klachtplicht van artikel 6:89 BW geen bespreking.
de subsidiaire vordering
4.14.
[eiser] stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij een bedrag aan boeterente van € 6.790,09, een bedrag aan administratiekosten van € 3.030,51 en een bedrag aan veilingkosten van € 6.962,26 onterecht heeft betaald aan ELQ, zodat ELQ deze bedragen aan hem moet terugbetalen. Volgens [eiser] ontbreekt een rechtsgrond op grond waarvan hij deze bedragen aan ELQ had moeten betalen. De verschuldigdheid van de bedragen berust op algemene voorwaarden die onderdeel uitmaken van de overeenkomst tussen [eiser] en ELQ, maar deze algemene voorwaarden zijn vatbaar voor vernietiging door [eiser] omdat ze onredelijk bezwarend waren. Over de algemene voorwaarden ten aanzien van de boeterente heeft [eiser] immers niet kunnen onderhandelen en het boetebedrag van ruim € 6.790,– staat niet in verhouding tot de tekortkoming aan de zijde van [eiser] . Ook de administratiekosten zijn disproportioneel hoog want het zijn gefixeerde kosten die niet in verhouding staan tot de hoeveelheid werkzaamheden die ELQ heeft verricht. De veilingkosten kunnen niet op [eiser] worden verhaald omdat ze, zo stelt [eiser] , nodeloos zijn gemaakt. ELQ heeft opdracht gegeven tot veiling van de woning op een moment dat partijen al overeenstemming hadden over een betalingsregeling om de achterstand in te lopen. Volgens [eiser] heeft hij deze bedragen reeds aan ELQ betaald omdat de door hem gedane betalingen op grond van artikel 6:44 BW eerst aan deze posten moeten worden toegerekend.
4.15.
ELQ heeft betwist dat de bedingen in de algemene voorwaarden die betrekking hebben op de verschuldigdheid van boeterente, administratiekosten en veilingkosten door [eiser] onredelijk bezwarend zijn. ELQ wijst erop dat dit soort bedingen niet vermeld staat in de artikelen 6:236 en 6:237 BW. Volgens ELQ maakt de hoogte van deze posten de bedingen nog niet onredelijk bezwarend en ook niet de vraag of [eiser] erover kon onderhandelen, waarbij ELQ opmerkt dat [eiser] de overeenkomst niet hoefde te sluiten. Volgens ELQ is de verschuldigdheid van boeterente gerechtvaardigd nu [eiser] betalingsachterstanden had. ELQ betwist dat de administratiekosten gefixeerd waren. Volgens ELQ gaat het om daadwerkelijk gemaakte kosten zoals taxatiekosten, executiekosten, makelaarskosten, notariskosten en kosten voor een opstalverzekering. Ten aanzien van de veilingkosten betwist ELQ dat [eiser] en ELQ overeenstemming hadden over een betalingsregeling voordat ELQ opdracht gaf tot de (eerste) veiling van de woning en is een betalingsregeling pas na die opdracht tot stand gekomen.
4.16.
[eiser] heeft ter zitting zijn stelling ten aanzien van de boeterente herhaald en ten aanzien van de administratiekosten opgemerkt dat het onduidelijk is welke daadwerkelijke kosten dan in rekening zijn gebracht bij [eiser] . Ten aanzien van de veilingkosten merkt hij op dat hij een afspraak met de notaris die door ELQ was ingeschakeld had dat er geen veilingkosten in rekening zouden worden gebracht als hij een bedrag van € 7.000,– zou betalen. ELQ heeft haar eerdere verweer gehandhaafd.
4.17.
De rechtbank ziet niet in waarom het beding in de – overigens niet overgelegde – algemene voorwaarden dat betrekking heeft op de boeterente onredelijk bezwarend zou zijn. Het gaat om een, overigens vaak voorkomend, beding dat pas in werking treedt als de leningnemer zijn verplichtingen niet nakomt. De stelling van [eiser] dat hij er niet over heeft kunnen onderhandelen faalt, reeds omdat niet gebleken is dat hij dat wel heeft geprobeerd en dat ELQ heeft geweigerd hierop in te gaan. Het stond [eiser] vrij, zoals ELQ terecht opmerkt, om van de leningovereenkomst af te zien. De rechtbank ziet ook niet in en [eiser] heeft dit ook niet onderbouwd dat de hoogte van de boeterente op zichzelf het beding onredelijk bezwarend maakt. Dat [eiser] herhaaldelijk grote betalingsachterstanden heeft laten ontstaan en dat de omvang van de boeterente daarmee samenhangt staat evenmin ter discussie.
4.18.
De stelling van [eiser] dat het beding in de algemene voorwaarden ten aanzien van de administratiekosten onredelijk bezwarend is vanwege de disproportioneel hoge want gefixeerde kosten faalt eveneens, nu hij, na gemotiveerd verweer van ELQ, zijn stelling dat het om gefixeerde en niet om daadwerkelijke kosten gaat heeft laten varen. Zijn aanvullende opmerking dat niet duidelijk is om welke daadwerkelijke kosten het dan precies gaat, stuit af op de eerder door ELQ gegeven concrete toelichting dat het gaat om taxatiekosten, executiekosten, makelaarskosten, notariskosten en kosten voor een opstalverzekering.
4.19.
De stelling van [eiser] dat de veilingkosten voor de eerste (geannuleerde) veiling nodeloos zijn veroorzaakt en daarom niet op hem hadden mogen worden verhaald, faalt eveneens. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat [eiser] met ELQ overeenstemming had bereikt over een betalingsregeling vóórdat ELQ opdracht gaf tot de eerste (geannuleerde) veiling van de woning. Eventueel met de notaris gemaakte afspraken doen in dit kader niet ter zake nu de notaris geen contractspartij van [eiser] was en gesteld noch gebleken is dat de notaris door ELQ gemachtigd was om namens haar met [eiser] afspraken te maken over een dergelijke betalingsregeling ter voorkoming van een veiling van de woning. Uit het enkele feit dat de notaris door ELQ was ingeschakeld om in het kader van de veiling van de woning werkzaamheden te verrichten kan een dergelijke volmacht niet worden afgeleid.
4.20.
Gelet op al het voorgaande faalt het beroep van [eiser] op vernietiging van de algemene voorwaarden ten aanzien van boeterente, administratiekosten en veilingkosten. De vorderingen onder subsidiair I, II en III komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking, en dat geldt ook voor de daarmee samenhangende vordering onder subsidiair IV.
4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van ELQ worden veroordeeld. De kosten van de procedure aan de zijde van ELQ worden begroot op € 4.000,– aan salaris advocaat (2 punten tarief VI à € 2.000,00) en € 3.903,– aan griffierecht, derhalve in totaal een bedrag van € 7.903,–.
4.22.
ELQ vordert dat [eiser] wordt veroordeeld om aan haar te voldoen de wettelijke rente over de proceskosten. Deze vordering is toewijsbaar zoals vermeld in het dictum.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af.
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van ELQ, tot op heden begroot op € 7.903, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.