ABRvS, 08-08-2012, nr. 201110873/1/A2
ECLI:NL:RVS:2012:BX3919
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-08-2012
- Zaaknummer
201110873/1/A2
- LJN
BX3919
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX3919, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑08‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2008 definitief berekend en vastgesteld op nihil en het teveel ontvangen voorschot ten bedrage van € 2.432,00 van hem teruggevorderd.
Partij(en)
201110873/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats] van 30 augustus 2011 in zaak nr. 10/1253 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2008 definitief berekend en vastgesteld op nihil en het teveel ontvangen voorschot ten bedrage van € 2.432,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 november 2011.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 21 december 2011 en 7 februari 2012 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder rekeninkomen verstaan: de gezamenlijke toetsingsinkomens, bedoeld in artikel 8, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de draagkracht, als bedoeld in artikel 7 van die wet.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, bedraagt het norminkomen ten tijde hier van belang € 20 600 bij een eenpersoonshuishouden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, wordt geen huurtoeslag toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan het norminkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van de Awir, zoals deze bepaling gold ten tijde hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, is toetsingsinkomen:
- a.
indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
2.2.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag over 2008 vastgesteld op nihil, omdat [appellant] op grond van het inkomen wat hij in 2008 genoot geen recht op huurtoeslag had. In het besluit van 9 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de vaststelling van de huurtoeslag dient uit te gaan van het verzamelinkomen, zoals dat bij de belastingaanslag is vastgesteld. De Wht laat de Belastingdienst/Toeslagen niet de ruimte om uit te gaan van een ander inkomen.
2.3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen voor het vaststellen van zijn toetsingsinkomen had moeten uitgaan van zijn inkomen in 2008 na middeling ervan over de jaren 2007, 2008 en 2009. Hij voert daartoe aan, dat uit artikel 21, onderdeel e, van de Awr, volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen gehouden was om zijn inkomen te middelen, nu met 'inkomensgegeven' het belastbare inkomen wordt bedoeld.
2.3.1.
Uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, zoals deze bepaling luidde in 2008, het berekeningsjaar waarop het besluit van 1 juni 2010 betrekking heeft, vloeit voort dat het verzamelinkomen, zoals dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld, het uitgangspunt is voor de bepaling van het toetsingsinkomen van [appellant]. De Belastingdienst/Toeslagen is daarbij gehouden de aanslag inkomstenbelasting, zoals die door de inspecteur voor de inkomstenbelasting is vastgesteld, te volgen. Slechts wanneer de inspecteur het verzamelinkomen over het jaar 2008 wijzigt, wijzigt het toetsingsinkomen. De Wht laat de Belastingdienst/Toeslagen niet toe om bij de bepaling van het toetsingsinkomen het inkomen van [appellant] over 2007, 2008 en 2009 te middelen.
Hetgeen [appellant] aanvoert over artikel 21 van de Awr, faalt, reeds omdat die bepaling eerst op 1 januari 2009, derhalve na het berekeningsjaar 2008, in werking is getreden.
2.4.
[appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten ook uitspraak te doen op zijn beroepen tegen de onderscheiden besluiten op bezwaar van 16 februari 2011 inzake de vaststelling van de huurtoeslag voor het jaar 2009 en de vaststelling van de zorgtoeslag voor het jaar 2009. De rechtbank is bevoegd om met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen. De rechtbank is daartoe evenwel niet gehouden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2003 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=orMDIWxbzU4%3D">200103789/1a>) betreft het hier een procesrechtelijke beslissing die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter is. Behoudens uitzonderingssituaties, welke zich hier niet voordoen, kunnen hiertegen gerichte gronden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Voor zover [appellant] bedoelt aan de orde te stellen dat de rechtbank zijn beroepen tegen de besluiten van 16 februari 2011 in het geheel nog niet in behandeling heeft genomen, dient hij zich te vervoegen bij de griffier van de rechtbank.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
362-680.