HR, 13-03-2009, nr. C07/091HR
ECLI:NL:PHR:2009:BG9908
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-03-2009
- Zaaknummer
C07/091HR
- LJN
BG9908
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BG9908, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑03‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG9908
ECLI:NL:PHR:2009:BG9908, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG9908
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Omvang rechtsstrijd in hoger beroep (81 RO).
13 maart 2009
Eerste Kamer
Nr. C07/091HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de bank.
1. Het geding in feitelijke instanties
De bank heeft bij exploot van 11 juli 2003 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Roermond en gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 78.516,37, met rente en kosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 maart 2004 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Na een tussenarrest van 19 april 2005, waarbij [eiser] tot bewijs is toegelaten, heeft het hof bij eindarrest van 24 oktober 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussen- als het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft op 23 januari 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 2.426,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 maart 2009.
Conclusie 13‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Omvang rechtsstrijd in hoger beroep (81 RO).
C07/091HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 9 januari 2009 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
ING Bank N.V.
Deze incassozaak leent zich voor een verkorte conclusie.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals weergegeven in rov. 4.2 van het bestreden arrest. Kort samengevat vorderde ING Bank N.V. (hierna: de bank) van [eiser] (hierna: de schuldenaar) betaling van een bedrag, gelijk aan het debetsaldo op de rekening-courant van [eiser], vermeerderd met een debetrente volgens de Voorwaarden rekening-courant en met kosten, waaronder de kosten van de door de bank gelegde beslagen. De debetstand is ontstaan als gevolg van een telefonische overboeking van € 79.500,- aan een derde, waartoe de schuldenaar de bank op 16 juni 2003 opdracht heeft gegeven.
1.2. De schuldenaar heeft erkend dat hij in beginsel gehouden is het saldo aan te zuiveren, maar acht zich niet gehouden tot betaling ineens. Hij heeft aangevoerd dat hij een krediet had aangevraagd en dat de telefonische overboeking heeft plaatsgevonden nadat hem van de zijde van de bank de - naar achteraf bleek: - onjuiste mededeling was gedaan dat hij een kredietruimte had van ruim € 80.000,-. Om die reden behoort de bank het saldo niet in één keer in te vorderen en is zij gehouden om mee te werken aan een afbetalingsregeling. Om dezelfde reden ontbreekt volgens de schuldenaar elke grond voor toewijzing van de gevorderde debetrente en beslagkosten.
1.3. De rechtbank te Roermond heeft bij vonnis van 10 maart 2004 de vordering van de bank toegewezen tot een bedrag van € 78.516,37 in hoofdsom, te vermeerderen met een debetrente volgens de Voorwaarden rekening-courant, doch te verminderen met de vanaf 16 juni 2003 door de schuldenaar verrichte deelbetalingen.
1.4. Op het hoger beroep van de schuldenaar heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch hem bij tussenarrest van 19 april 2005 toegelaten te bewijzen dat hem op 16 juni 2003 tot tweemaal toe zonder enig voorbehoud van de zijde van de bank is meegedeeld dat er een kredietruimte was van ruim € 80.000,-. Bij eindarrest van 24 oktober 2006 heeft het hof het verlangde bewijs niet geleverd geacht en het toewijzend vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het - tijdig - ingestelde cassatieberoep van de schuldenaar richt klachten tegen het tussenarrest en tegen het eindarrest. De bank heeft in cassatie verweer gevoerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1. Middel I is gericht tegen het tussenarrest. De klacht komt hierop neer, dat het hof heeft miskend dat de schuldenaar op grond van de algemene voorwaarden weliswaar geen debetstand op de rekening-courant mocht laten ontstaan, maar dat - omgekeerd - ook de bank zelf niet gerechtigd was een debetstand op de rekening-courant te accepteren. Indien door een handelen of nalaten van de bank enigerlei schuldverhouding tussen partijen ontstaat, mag deze in ieder geval niet ten laste van de rekening-courant worden gebracht (onderdeel 1.2 - 1.3). Volgens de toelichting op de klacht behoort de tussen partijen ontstane schuldverhouding geheel los van de rekening-courantverhouding te worden beschouwd. Hieruit volgt, aldus het middel, dat de bank niet gerechtigd is om debetrente te vorderen op grond van de Voorwaarden rekening-courant (onderdeel 1.4) en dat de schuldenaar niet is tekortgeschoten in de nakoming van de rekening-courantovereenkomst (onderdeel 1.5)(1).
2.2. Een verweer van deze strekking is in hoger beroep niet als grief aangevoerd, zodat het hof niet de vrijheid had op de in het middel aangevoerde grondslag de vordering van de bank alsnog af te wijzen. Om deze reden kan de klacht niet tot cassatie leiden.
2.3. Ten overvloede zij nog het volgende genoteerd. Het hof heeft in rov. 4.2, in cassatie onbestreden, overwogen dat de schuldenaar op 16 juni 2003 bij de accountmanager van de bank heeft geïnformeerd naar het saldo op de rekening-courant alsmede naar de mogelijkheden van telefonisch overboeken. Nadat hem de mededeling was gedaan dat het banksysteem een `dispositieruimte' op de rekening-courant aangaf van € 80.000,- en dat het saldo op de rekening-courant ongeveer € 900,- bedroeg, heeft de schuldenaar diezelfde dag telefonisch € 79.500,- van zijn rekening-courant laten overboeken naar een derde, hetgeen resulteerde in een debetstand op de rekening-courant van € 78.516,37. In dit stadium staat dus vast dat de bank niet uit eigen beweging, maar in opdracht van de schuldenaar de overboeking ten laste van de rekening-courant heeft gebracht. De desbetreffende grief(2) hield in dat, als gevolg van de achteraf onjuist gebleken inlichting van de bank over een kredietruimte van € 80.000,-, de debetstand mede is ontstaan door de handelwijze van de bank zelf. De gevolgen hiervan behoren volgens de grief niet, althans niet volledig, voor rekening van de schuldenaar te komen.
2.4. Dit verweer, dat evenzeer ervan uitging dat het overgeboekte bedrag in opdracht van de schuldenaar ten laste van de rekening-courant is gebracht, is door het hof behandeld. Zoals gezegd, heeft het hof een bewijsopdracht gegeven met betrekking tot de gestelde (achteraf onjuist gebleken) inlichting van de bank. In het eindarrest is het bewijs niet geleverd geacht. Met dit laatste oordeel ontviel de feitelijke basis aan het verweer. In feite beoogt het middel een nieuw verweer te introduceren, namelijk dat de bank - of de omstreden inlichting nu wel of niet is gegeven - de opdracht van de schuldenaar tot overboeking niet had mogen uitvoeren. Voor zulk een nieuw verweer is in cassatie geen plaats.
2.5. Middel II is gericht tegen het eindarrest. Inhoudelijk bouwt de klacht uitsluitend voort op middel I, zodat zij deelt in het lot daarvan. De middelen nopen niet tot de beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Onderdeel 1.6 mist zelfstandige betekenis naast de voorgaande klachten en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
2 Samengevat aan het slot van rov. 4.3.1 van het tussenarrest; zie ook de MvG onder 19.