HR, 27-02-2009, nr. C07/147HR
ECLI:NL:HR:2009:BH1635
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27-02-2009
- Zaaknummer
C07/147HR
- LJN
BH1635
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH1635, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH1635
ECLI:NL:HR:2009:BH1635, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑02‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH1635
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht; koop; geen bevrijdend verweer als bedoeld in HR 5 januari 1968, NJ 1968, 102; devolutieve werking van het hoger beroep (81 RO).
Rolnummer C07/147HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 19 december 2008
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
Everpolish B.V.
Inleiding
1. De onderhavige zaak betreft de vordering van thans verweerster in cassatie (verder: Everpolish) tegen thans eiseres tot cassatie (verder: [eiseres]) tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat het voegmiddel dat zij van [eiseres] heeft betrokken in verband met de restauratiewerkzaamheden die zij als onderaannemer aan enkele natuurstenen vloeren in de aula's van een crematorium moest verrichten, van ontoereikende kwaliteit was, met als gevolg dat de voegen in de vloeren loslieten en zij aansprakelijk werd gesteld door haar opdrachtgever. De rechtbank te Utrecht heeft de vordering van Everpolish afgewezen. Bij arrest van 11 januari 2007 heeft het gerechtshof te Amsterdam - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat het door [eiseres] geleverde voegmiddel niet de eigenschappen bezat die Everpolish op grond van de overeenkomst mocht verwachten, zodat sprake is van non-conformiteit in de zin van art. 7:17 lid 2 BW en [eiseres] als verkoper aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Het hof heeft [eiseres] alsnog veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2. [Eiseres] heeft (tijdig) cassatieberoep ingesteld. Everpolish heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht, waarna [eiseres] nog heeft gerepliceerd.
3. De in het cassatiemiddel aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. Deze zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
Het cassatiemiddel
4. Het cassatiemiddel klaagt dat het hof zijn arrest onvoldoende heeft gemotiveerd en ook de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend doordat het hof een "bevrijdend verweer" dat [eiseres] in eerste aanleg heeft gevoerd en dat de rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten daar zij de vordering op andere grond reeds afwees, in hoger beroep geheel onbesproken heeft gelaten. Het middel wijst - onder vermelding van de desbetreffende passages in de gedingstukken - op het door [eiseres] in eerste aanleg gevoerde en in hoger beroep bovendien nog eens expliciet herhaalde verweer dat zij ([eiseres]) op grond van het arrest "Fokker/Zentveld" (HR 5 januari 1968, NJ 1968, 102 m.nt. GJS ("het vliegtuigvleugelarrest") "naar de aard van de gestelde overeenkomst, de verkeersopvattingen en de redelijkheid en billijkheid niet aansprakelijk is voor de gestelde schade" nu de gestelde schade (Everpolish heeft voor een bedrag van € 50.000,- beslag doen leggen op de bankrekening van [eiseres]) niet in verhouding staat tot de prijs van het door [eiseres] geleverde materiaal (factuurwaarde € 319,95) (conclusie van antwoord in conventie, sub 12; conclusie van dupliek, sub 8; memorie van antwoord, sub 13 (p. 14-15)). Het middel betoogt dat het hof dit verweer heeft moeten begrijpen als een "bevrijdend verweer".
5. Het middel faalt bij gebrek aan belang aangezien het door het middel bedoelde betoog dat [eiseres] gelet op het arrest van uw Raad van 5 januari 1968, NJ 1968, 102 m.nt. GJS niet aansprakelijk kan worden gehouden, hoe dan ook niet kan slagen omdat dat arrest betrekking heeft op een andere vraag dan hier aan de orde. Dat arrest ziet op de vraag of de schuldenaar van een resultaatsverbintenis aansprakelijk is voor schade die is veroorzaakt door voor de uitvoering van die verbintenis gebruikte zaken, terwijl het in de onderhavige zaak - in cassatie onbestreden - gaat om aansprakelijkheid van de verkoper wegens non-conformiteit.
Terzijde merk ik op dat het hof terecht en in cassatie onbestreden heeft overwogen dat de door [eiseres] opgeworpen verweren met betrekking tot de hoogte van de schade niet bevrijdend zijn, doch in de schadestaatprocedure aan bod zullen kunnen komen (eerste rov. 3.4.7).
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 27‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht; koop; geen bevrijdend verweer als bedoeld in HR 5 januari 1968, NJ 1968, 102; devolutieve werking van het hoger beroep (81 RO).
27 februari 2009
Eerste Kamer
Nr. C07/147HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
EVERPOLISH B.V.,
gevestigd te Bilthoven, gemeente De Bilt,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. C.A.J. van der Meulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Everpolish.
1. Het geding in feitelijke instanties
Everpolish heeft bij exploot van 27 juli 2004 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en gevorderd, kort gezegd, [eiseres] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan Everpolish, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en een vordering in reconventie ingesteld. De vordering in reconventie speelt in cassatie geen rol meer.
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 augustus 2005 de vordering van Everpolish afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Everpolish hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 11 januari 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van Everpolish alsnog toegewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Everpolish heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 31 december 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Everpolish begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 februari 2009.