HR, 20-02-2009, nr. 08/04022
ECLI:NL:HR:2009:BG8786
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20-02-2009
- Zaaknummer
08/04022
- LJN
BG8786
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG8786, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG8786
ECLI:NL:HR:2009:BG8786, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑02‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG8786
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Op voordracht rechter-commissaris bevolen opheffing faillissement (81 RO).
08/04022
Mr L. Strikwerda
Zt. 19 dec. 2008
conclusie inzake
[Verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig door verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 11 september 2008. Bij deze beschikking heeft het hof op het hoger beroep van [verzoeker] een beschikking van de rechtbank Groningen van 15 juli 2008, waarbij op voordracht van de rechter-commissaris de opheffing van het faillissement van [verzoeker] wegens de toestand van de boedel is bevolen, bekrachtigd.
2. Het cassatieberoep berust op één middel dat twee klachten bevat. Naar mijn oordeel kunnen de aangevoerde klachten niet tot cassatie leiden en nopen zij niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
3. Het middel keert zich tegen de verwerping door het hof van het betoog van [verzoeker] dat hij na zijn detentie in staat en bereid zal zijn inkomsten te genereren en de schuldeisers daardoor gedeeltelijk tegemoet te komen. Het hof heeft dit betoog niet aannemelijk geoordeeld op de grond (a) dat uit de stukken naar voren komt dat [verzoeker] geen opleiding heeft voltooid en dat van een relevant arbeidsverleden niet is gebleken, en (b) dat vaststaat dat [verzoeker] voortvluchtig is (r.o. 3).
4. De eerste klacht van het middel keert zich tegen de onder (a) bedoelde grond met de stelling dat het hof ten onrechte deze grond aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, omdat [verzoeker]s oude werkgever, een uitzendbureau in de bouw, bereid is [verzoeker] weer in dienst te nemen tegen een salaris van ongeveer Euro 2.000,-, zodat te verwachten is dat binnen redelijke termijn wel voldoende baten beschikbaar zullen komen voor de voldoening van de faillissementskosten en de overige boedelschulden.
5. De klacht kan niet tot cassatie leiden, reeds omdat uit de gedingstukken niet blijkt (het middel noemt ook geen vindplaatsen) dat [verzoeker] in feitelijke instantie heeft aangevoerd dat zijn oude werkgever bereid is hem weer in dienst te nemen. De stelling moet derhalve worden beschouwd als een ontoelaatbaar novum in cassatie.
6. De tweede klacht van het middel is gericht tegen de onder (b) bedoelde grond en houdt in dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat [verzoeker] voortvluchtig is.
7. Voor zover deze klacht strekt ten betoge dat de bedoelde overweging van het hof onjuist is, faalt zij omdat de overweging een feitelijk oordeel van het hof betreft, welk oordeel in cassatie op juistheid niet kan worden onderzocht. Voor zover de klacht wil betogen dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk of anderszins onvoldoende is gemotiveerd, kan zij evenmin doel treffen. Ter terechtzitting van het hof is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, op grond van mededelingen van het kantoor van de advocaat van [verzoeker] gebleken dat [verzoeker] zich aan zijn detentie heeft onttrokken (proces-verbaal, blz. 1, laatste alinea). In dit licht is de overweging van het hof niet onbegrijpelijk. De namens [verzoeker] in cassatie aan de Hoge Raad toegezonden afschriften van een proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling en van een bevel tot inverzekeringstelling behoren niet tot de stukken van het geding en daarin kan derhalve de feitelijke grondslag van de klacht niet worden gevonden (art. 419 lid 2 Rv).
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 20‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Op voordracht rechter-commissaris bevolen opheffing faillissement (81 RO).
20 februari 2009
Eerste Kamer
08/04022
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verzoeker] is door de rechtbank Groningen in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een rechter-commissaris en met aanstelling van een curator.
De rechter-commissaris heeft het hiervoor vermelde faillissement voorgedragen voor opheffing.
De rechtbank Groningen heeft bij beschikking van 15 juli 2008 de opheffing van het faillissement van [verzoeker] bevolen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 11 september 2008 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 februari 2009.