HR, 06-02-2009, nr. 07/12643
ECLI:NL:HR:2009:BG5850
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
06-02-2009
- Zaaknummer
07/12643
- LJN
BG5850
- Roepnaam
ABN Amro/Notaris
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG5850, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG5850
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6121
ECLI:NL:HR:2009:BG5850, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑02‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG5850
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6121, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑10‑2007
- Vindplaatsen
JBPR 2009/16 met annotatie van mr. L.P. Broekveldt
NJ 2009, 344
RAV 2009, 35
RN 2009, 32
RVR 2009, 47
RvdW 2009, 269
NJB 2009, 403
JWB 2009/37
NJ 2009, 344 met annotatie van A.I.M. van Mierlo
JBPr 2009/16 met annotatie van mr. L.P. Broekveldt
Conclusie 06‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Goederenrecht. Conservatoir beslag op een registergoed, dat is gelegd en ingeschreven nadat de koop van dat registergoed op de voet van art. 7:3 lid 1 BW is ingeschreven (Vormerkung); beslag kan niet tegen de koper worden vervolgd en komt nadat het beslagen goed het vermogen van de verkoper heeft verlaten, niet automatisch te rusten op de verkoopopbrengst; notaris handelt niet onzorgvuldig door – na voldoening van schuldeisers die hun rechten wél tegen de koper konden inroepen – het restant van de koopsom aan de verkopers uit te betalen.
Zaaknr. 07/12643
mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 28 november 2008
Conclusie inzake:
de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
eiseres tot cassatie
(adv. mr. P.C.M. van Schijndel)
tegen
[Verweerder],
verweerder in cassatie
(adv. mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt)
Het gaat in deze zaak om de vraag welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan een conservatoir verhaalsbeslag op een registergoed, gelegd en ingeschreven nadat met betrekking tot dat registergoed de inschrijving van een koopovereenkomst heeft plaatsgevonden als bedoeld in art. 7:3 lid 1 BW. In het bijzonder rijst de vraag of de beslaglegger na levering recht heeft op (reservering van) een deel van de koopsom.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) hebben op een datum gelegen vóór 28 oktober 2004 hun recht van erfpacht betreffende een huis, tuin en schuur aan de [a-straat 1] te [plaats] verkocht. Deze koop is eveneens vóór 28 oktober 2004 ingeschreven in de openbare registers.
Op 28 oktober 2004 heeft eiseres tot cassatie (hierna: ABN AMRO) ten laste van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] conservatoir beslag gelegd op genoemd recht van erfpacht. De inschrijving van het beslag in de openbare registers heeft op 28 oktober 2004 plaatsgevonden.
Op 29 oktober 2004 heeft de levering van het recht van erfpacht aan de koper plaatsgevonden ten overstaan van verweerder in cassatie, notaris te [plaats] (hierna: [verweerder]). [Verweerder] heeft uit de koopsom de hypotheekhouder en een eerdere beslaglegger voldaan. Het restant van de koopsom heeft [verweerder] uitgekeerd aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Na de levering heeft ABN AMRO het door haar gelegde beslag opgeheven. Bij vonnis van 30 maart 2005 heeft de rechtbank Amsterdam bij verstek [betrokkene 1] en [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling aan ABN AMRO van in totaal € 68.566,97 met rente en kosten. ABN AMRO heeft onweersproken gesteld op die vordering nog geen gelden te hebben kunnen innen.
1.2 ABN AMRO is van oordeel dat [verweerder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het door haar gelegde beslag te negeren en het restant van de koopsom niet ten behoeve van ABN AMRO onder zich te houden, doch uit te keren aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. ABN AMRO houdt [verweerder] aansprakelijk voor het verlies van haar aandeel in de opbrengst van de verkoop van het erfpachtrecht. In dat kader heeft ABN AMRO voor de rechtbank Haarlem gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [verweerder] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar ondanks het gelegde conservatoir beslag op het recht van erfpacht niet te laten meedelen in de verkoopopbrengst van dat recht dan wel in afwachting van een executoriale titel een reservering voor haar te doen, en dat [verweerder] wordt veroordeeld tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat.
Bij vonnis van 30 november 2005 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de inschrijving van de koop in de openbare registers tot gevolg heeft dat de onroerende zaak voorwaardelijk aan het vermogen van de verkoper wordt onttrokken. Voorwaardelijk, want als niet tijdig geleverd wordt, valt de onroerende zaak met terugwerkende kracht terug in het vermogen van de verkoper en kan het beslag alsnog doel treffen. Nu in het onderhavige geval tijdig is geleverd, heeft de onroerende zaak het vermogen van de verkoper definitief verlaten waardoor het gelegde beslag (ook) niet tegen hem kan worden ingeroepen. Nu het beslag geen doel heeft getroffen, was [verweerder] niet gehouden het restant van de koopsom onder zich te houden ten behoeve van ABN AMRO.
1.3 ABN AMRO is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam. [Verweerder] heeft verweer gevoerd. Bij arrest van 12 juli 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe, voor zover hier van belang, overwogen:
"2.4 De grieven keren zich tegen voormelde overwegingen van de rechtbank en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Partijen zijn verdeeld over de vraag welk het rechtsgevolg is van het na de inschrijving van de koopovereenkomst in het register als bedoeld in art. 7:3 BW ten laste van de verkoper op de te leveren onroerende zaak gelegd (conservatoir) beslag, waarbij de beschermende werking van die inschrijving ten aanzien van de koper niet in het geding is.
2.5 Ter bescherming van de koper van een registergoed, zoals het onderhavige erfpachtrecht, kan onder voorwaarden de koop worden ingeschreven in het register. Tegen de koper kan niet meer worden ingeroepen een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal in het openbaar register is ingeschreven nà de inschrijving van de koop. Daarmee wordt voorkomen dat een beslag op de verkochte zaak na het totstandkomen van de koopovereenkomst de afwikkeling van de overeenkomst frustreert. Deze bescherming verliest met terugwerkende kracht haar werking indien niet binnen zes maanden na de inschrijving van de koop in het register het goed wordt geleverd. Voor de beoordeling van de zaak is van belang dat niet in geding is dat (i) de koop onder de juiste voorwaarden in het register is ingeschreven, (ii) het procesverbaal van beslaglegging in het register is ingeschreven nadat de koop is ingeschreven en (iii) dat de levering van het goed heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de inschrijving van de koop. Hieruit volgt dat de onroerende zaak na de inschrijving van de koop in het register niet meer voor uitwinning ten laste van de verkopers geschikt is geweest en dat het beslag op de onroerende zaak dan ook geen doel heeft getroffen.
2.6 ABN-AMRO betoogt dat - hoewel zij erkent dat het beslag in zakenrechtelijke zin de zaak volgt - desondanks het beslag rechtsgevolgen heeft jegens de verkopers en dat ABN-AMRO om deze reden dient mee te delen in het restant van de koopsom na voldoening aan de hypotheekhouder en eventuele andere bij voorrang te voldoene schuldeisers. De zorgplicht van [verweerder] als notaris brengt mee dat hij niet voorbij mocht gaan aan het door ABN-AMRO ten laste van de verkopers gelegde beslag. [verweerder] had de restant koopsom onder zich moeten houden tot dat meer duidelijkheid zou zijn ontstaan over de gerechtigdheid tot dit geld. Door tot onverwijlde uitkering over te gaan heeft [verweerder] de zorgplicht jegens ABN-AMRO geschonden en onrechtmatig jegens haar gehandeld.
2.7 Dit betoogt faalt voor zover het is gestoeld op de gedachte dat het onroerend goed ondanks de inschrijving van de koop in de registers nog geschikt zou zijn voor uitwinning ten laste van de verkopers. Die inschrijving - gevolgd door tijdige levering - onttrekt het onroerend goed nu juist aan die uitwinning. Voor zover ABN-AMRO wil betogen dat het beslag desondanks moet worden beschouwd als een geslaagde uitwinning voor wat betreft de koopsom, miskent zij dat het beslag op het onroerend goed niet tevens is een beslag onder de notaris op de koopsom. Gelijk ABN-AMRO erkent, kan van conversie van het ene beslag naar het andere geen sprake zijn. Dat de beslaglegger van vòòr de inschrijving van de koopovereenkomst in het register wel deelt in de opbrengst (de koopsom) is het gevolg van de omstandigheid dat wel een geslaagde uitwinning van het onroerend goed had kunnen plaatsvinden, hetgeen in het onderhavige geval echter niet aan de orde is.
2.8 Geen rechtsregel tast de verplichting van de notaris aan om het restant van de koopsom aan de verkoper uit te keren als de hypotheekhouder en beslagleggers ten behoeve van wie is uitgewonnen of die konden uitwinnen zijn voldaan. Een zorgplicht van de notaris zoals door ABN-AMRO bepleit valt niet af te leiden, ook niet naar analogie, uit de artikelen 551 Rv en 3:268 BW. ABN-AMRO miskent dat beide genoemde[n] artikelen handelen over de schuldeisers die doeltreffend beslag hebben gelegd, terwijl de aard van die regelingen zich verzetten tegen een extensieve interpretatie, in dier voege dat beslag dat geen doel heeft getroffen alsnog als doeltreffend zou moeten worden behandeld. Dat ABN-AMRO een andere - en dus onjuiste - interpretatie van het recht op dit punt voorstaat, maakt niet dat [verweerder] onzorgvuldig jegens ABN-AMRO heeft gehandeld door zijn verplichting tot uitkering aan de verkopers na te komen ondanks de wetenschap van een beweerdelijke vordering van de Bank.
2.9 De grieven die alle van andere opvattingen uitgaan falen."
1.4 ABN AMRO heeft tijdig(2) cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping.
Beide partijen hebben hun stellingen nader schriftelijk doen toelichten, [verweerder] mede door mr. J.W. Hoekzema.
2. Inleidende beschouwingen
2.1 Met ingang van 1 september 2003 is titel 7.1 BW (Koop en ruil) aangevuld met een aantal bepalingen betreffende de koop van onroerende zaken.(3) Ter bescherming van kopers van onroerende zaken geldt in bepaalde gevallen het vereiste dat de koop schriftelijk wordt aangegaan (art. 7:2 lid 1 BW) en is voorzien in - onder meer - een wettelijke bedenktijd (art. 7:2 lid 2 BW), inschrijfbaarheid van de koop in de openbare registers (art. 7:3 BW) en grenzen aan de verplichting tot vooruitbetaling van de koopprijs (art. 7:8, 7:26 leden 4-6 BW).(4)
2.2 Het gaat in deze zaak om de rechtsgevolgen van een inschrijving als bedoeld in art. 7:3 BW, in navolging van het Duitse recht vaak aangeduid als Vormerkung. De regeling is in hoofdlijnen(5) als volgt. Op grond van lid 1 van genoemde bepaling kan de koop van een registergoed - een ruimer begrip dan onroerende zaak dat bijvoorbeeld ook het recht van erfpacht omvat - worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3. De inschrijving heeft tot gevolg dat een aantal in lid 3 sub a. tot en met g. opgesomde rechtshandelingen en -toestanden niet tegen de koper kan worden ingeroepen. Ik noem als voorbeelden: een latere vervreemding of bezwaring door de verkoper aan een derde (sub a.), een latere verhuring of verpachting (sub d.), een later ingeschreven beslag (sub f.) en het na de inschrijving uitgesproken faillissement van de verkoper (sub g.). Deze bescherming is echter van tijdelijke aard: de inschrijving van de koop verliest de in lid 3 bedoelde werking met terugwerkende kracht, indien het goed niet binnen zes maanden na de inschrijving aan de koper geleverd is (lid 4).
2.3 Omtrent de ratio van de bepaling vermeldt de memorie van toelichting(6):
"(..) Door de consumentenorganisaties en de ROZ is gepleit voor enigerlei vorm van publicatie van de koopovereenkomst in de openbare registers ter bescherming van de koper. Men zie ook A.A. van Velten, Kopers en economische eigenaars van onroerend goed, diss. 1982, p. 232 e.v. en de genoemde preadviezen voor de Koninklijke Notariële Broederschap en de Vereniging voor Bouwrecht Bescherming van kopers van woningen, 1985, p. 57-60 (Kleijn) en p. 61-65 (Van Velten). In het voorgestelde nieuwe artikel 3 wordt hieraan tegemoet gekomen. Gekozen is voor een inschrijving met een tijdelijk rechtsgevolg die bescherming biedt in het bijzonder tegen wanprestatie van de verkoper daarin bestaande dat deze na de koopovereenkomst (onbelast) levert aan een derde, alsmede tegen beslaglegging en faillissement.
(..) Het belang dat de koper in zijn recht op werkelijke nakoming wordt beschermd, is geen typisch consumentenbelang, zoals dat met het oog waarop de bedenktijd is voorgeschreven. Juist ook in andere gevallen kan grote behoefte bestaan om de koper in zijn belang bij nakoming te beschermen. (..)"
Ook in de Nota naar aanleiding van het eindverslag(7) wordt vermeld
"(..) dat het doel van artikel 3 is bescherming van de koper tegen het risico, dat het registergoed dat hij heeft gekocht hem niet (onbelast) wordt geleverd als gevolg van een tweede, latere vervreemding of bezwaring door de verkoper, een later beslag op het registergoed, een later faillissement van de verkoper, etc. Door inschrijving van de koop met een tijdelijk rechtsgevolg wordt het belang van de koper beschermd bij werkelijke nakoming door de verkoper van diens verplichting tot levering van het gekochte registergoed. (..) Het doel van artikel 3 is, als gezegd, het recht van de koper op daadwerkelijke nakoming door de verkoper te beschermen (..) "
Blijkens deze en andere passages(8) is de regeling er derhalve op gericht te bewerkstelligen dat de koper het registergoed daadwerkelijk (onbelast) geleverd krijgt, in plaats van, bij het uitblijven van zodanige levering als gevolg van beletselen die daaraan in de weg staan (vervreemding aan een ander, bezwaring, beslag, faillissement), genoegen te moeten nemen met schadevergoeding, ontbinding of een ander aan het toerekenbaar tekortschieten van de verkoper verbonden 'surrogaat'.
2.4 Het recht van de koper van een registergoed op onbelaste verkrijging (art. 7:47 jo. 7:9 en 7:15 lid 1 BW)(9) is een persoonlijk recht uit een obligatoire overeenkomst en wordt als zodanig beheerst door de beginselen en regels die gelden voor persoonlijke rechten uit obligatoire overeenkomsten in het algemeen. Dehalve kan het recht van de koper in beginsel niet worden tegengeworpen aan derden, ontleent het aan zijn tijdstip van ontstaan in beginsel geen (voor)rang ten opzichte van andere rechten met betrekking tot hetzelfde goed, en kan nakoming in faillissement van de verkoper niet worden afgedwongen. Dit karakter verliest het recht niet doordat het als gevolg van art. 7:3 BW tot inschrijfbaar feit wordt in de zin van art. 3:17 BW. Voor zover het wenselijk is het recht in enig opzicht goederenrechtelijk effect te geven - zaaksgevolg, prioriteit, faillissementsbestendigheid -, dient dit expliciet bepaald te worden. Zie daarover de memorie van toelichting(10):
"(..) Lid 3 geeft een precieze en dus vrij uitvoerige regeling van de zakelijke werking van de inschrijving van de koop. Dit is noodzakelijk omdat niet zonder meer aangesloten kan worden bij wat ter zake van inschrijvingen en inschrijfbare feiten uit afdeling 3.2.1 volgt. In dit geval gaat het immers om een obligatoire overeenkomst waaraan een aantal zakelijke gevolgen moeten worden toegekend die precies moeten worden omlijnd. Het gaat dus niet om iets wat uit de aard van de openbaarmaking in de registers volgt, maar om een werking die uitdrukkelijk wordt toegekend.(..)"
Als gezegd is de bedoelde 'precieze en dus vrij uitvoerige' regeling aldus vorm gegeven dat in art 7:3 lid 3 BW onder a. tot en met g. een (limitatieve) opsomming wordt gegeven van rechtshandelingen en -toestanden die aan een (onbelaste) verkrijging door de koper in de weg (kunnen)(11) staan, waarvan is bepaald dat zij "tegen de koper wiens koop is ingeschreven (-) niet (kunnen) worden ingeroepen". Omgekeerd betekent dit dat de koper zijn ingeschreven recht op levering kan inroepen tegen derden; de ingeschreven koop krijgt volgens de minister een zekere mate van op de wet gebaseerde zakelijke werking.(12)
2.5 De vraag rijst echter hoe de zinsnede dat de opgesomde rechtsfeiten tegen de koper niet kunnen worden ingeroepen precies moet worden begrepen en waartoe die niet-inroepbaarheid in concreto leidt. De parlementaire geschiedenis geeft op deze vraag geen algemeen antwoord voor alle opgesomde categorieën. Wel wordt ten aanzien van het derde lid sub g. opgemerkt dat de regel dat een later uitgesproken faillissement of surseance niet aan de koper kan worden tegengeworpen, meebrengt dat de curator aan de nakoming van de koop moet meewerken(13) respectievelijk de bewindvoerder zijn op grond van art. 228 Fw vereiste medewerking niet zal mogen weigeren.(14) Hieruit valt af te leiden dat in de visie van de minister de rechtstoestand in kwestie (faillissement, surseance) wel degelijk bestaat en dat het derde lid sub g. niet meebrengt dat de rechtstoestand in al haar facetten moet worden weggedacht.(15)
2.6 In dit verband dient voorts te worden opgemerkt dat de bewoordingen van art. 7:3 BW nagenoeg identiek zijn aan die van de artikelen waarin de gevolgen van een beslag worden bepaald.(16) Zo luidt art. 505 lid 2 Rv dat een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling , verhuring of verpachting, tot stand gekomen na de inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming van een onroerende zaak, niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen. De toelichting bij art. 7:3 BW vermeldt in dit verband(17):
" (..) De regeling vertoont gelijkenis met die van het beslag. Men zie artikel 505 lid 2 (en artikel 726 lid 1) Rv, zoals vastgesteld bij het eerste gedeelte van de Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 (wet van 7 mei 1986, Stb. 295). De bescherming die de inschrijving van de koop biedt is echter in zoverre groter dat ook een beslag op het verkochte goed door een derde-crediteur of een faillissement van de verkoper niet aan de koper kan worden tegengeworpen, mits althans de levering plaatsvindt binnen zes maanden na de inschrijving (lid 4).(..)"
In de literatuur met betrekking tot het beslagrecht is discussie ontstaan over de kwalificatie van de niet-inroepbaarheid van genoemde rechtshandelingen jegens de beslaglegger, doorgaans korter aangeduid als de blokkerende werking van het beslag(18). Zo wordt in dit verband gesproken over onder meer het beslag als zakelijk recht dan wel zakelijke belasting, zaaksgevolg van het beslag(19), relatieve beschikkingsonbevoegdheid van de beslagene(20), relatieve eigendom van de verkrijger(21), non-opposabilité(22) dan wel relatieve nietigheid van de beschikkingshandeling(23), en beperkte werking van de beschikkingshandeling zelf à la art. 3:90 lid 2 BW(24). Deze kwalificatie kan hier echter verder in het midden blijven. Het is communis opinio dat de na de beslaglegging verrichte rechtshandeling in het algemeen - dus met name ook tussen de daarbij betrokken partijen - geldig is verricht en volledig rechtsgevolg heeft. Zo heeft de vervreemding van een beslagen goed tot gevolg dat dit goed het vermogen van de schuldenaar/vervreemder verlaat en in het vermogen van de verkrijger komt. Indien het beslag wordt opgeheven of vervalt, is de verkrijger volledig rechthebbende; het goed hoeft daartoe niet opnieuw te worden geleverd. Een eventueel na de vervreemding uitgesproken faillissement van de schuldenaar kan enerzijds aan die verkrijging niet meer afdoen, omdat het goed geen deel meer uitmaakt van de boedel; anderzijds heeft het evenmin gevolgen voor het beslag (art. 33 Fw). Voorts is het communis opinio dat de werking van genoemde beslagbepalingen is dat de beslaglegger het beslag kan vervolgen zonder dat eventuele derden hem dit kunnen beletten. Zo kan het beslagen goed onder een derde-verkrijger worden uitgewonnen(25).
2.7 In aansluiting op het voorgaande wordt in de literatuur de inschrijving van de koop wel gekarakteriseerd als een kopersbeslag(26). Ten aanzien van de rechtsgevolgen van een posterieure vervreemding door de verkoper aan een derde wordt, overeenkomstig hetgeen geldt voor vervreemding na beslag, in het algemeen aangenomen dat deze op zichzelf een vermogensverschuiving tot gevolg heeft: het goed komt in het vermogen van de derde-verkrijger. Onduidelijkheid bestaat echter over de vraag hoe de in art. 7:3 lid 3 sub a. BW voorziene bescherming van het recht op onbelaste verkrijging - ofwel de relatieve werking van de inschrijving - moet worden begrepen(27). Denkbaar is dat deze inhoudt dat de derde-verkrijger, teneinde de overdracht ongedaan te maken, op zijn beurt aan de koper moet leveren. Een andere mogelijkheid is dat (de derde-verkrijger duldt dat) alsnog een levering door de verkoper aan de koper plaatsvindt.(28)
2.8 In de parlementaire geschiedenis is niet met zoveel woorden ingegaan op de betekenis van het bepaalde in art. 7:3 lid 3 sub f. BW dat een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal is ingeschreven na de inschrijving van de koop, niet tegen de koper kan worden ingeroepen. Integendeel, volgens de toelichting spreken de bepalingen in lid 3 onder e. tot en met g. voor zich(29).
2.9 Bij het totstandkomen van art. 7:3 BW is als volgt aandacht besteed aan de positie van andere schuldeisers van de verkoper(30):
"Anders dan volledige zakelijke werking van de ingeschreven koop is de gekozen wijze van bescherming evenredig aan het doel van bescherming van het hiervoor geschetste belang van de koper bij werkelijke nakoming. De gerechtvaardigde belangen van derden, zoals schuldeisers van de verkoper, zouden door een zo vergaande figuur als volledige zakelijke werking van de ingeschreven koop meer worden beperkt dat ter bereiking van het hierboven aangegeven doel van artikel 3 noodzakelijk is. (..)"
Naar aanleiding van kritische kanttekeningen bij de figuur van de Vormerkung in de literatuur heeft de vaste commissie van Justitie de minister onder meer de vraag voorgelegd of het belang van de koper - die voor de levering nog slechts een persoonlijk recht heeft - een doorbreking van het beginsel van gelijkheid van alle schuldeisers rechtvaardigt. De minister heeft daarop als volgt geantwoord(31):
"In artikel 7:3 BW wordt naar mijn mening zowel aan de gerechtvaardigde belangen van de koper als aan de gerechtvaardigde belangen van derden voldoende recht gedaan. In dit verband kan worden gewezen op de precieze afbakening in lid 3 van de zakelijke werking van de ingeschreven koop (die dus geen volledige zakelijke werking heeft), en op de beperking van de duur van deze zakelijke werking tot zes maanden, na afloop van welke termijn gedurende zes maanden niet een koop tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde goed kan worden ingeschreven (leden 4 en 5). Voorts dient te worden bedacht dat de inschrijving van de koop het schuldeisers van de verkoper makkelijker maakt om beslag te leggen op de koopprijs onder de koper of de notaris, doordat hij hun namen kan achterhalen als gevolg van die inschrijving. Ook is denkbaar dat de levering niet voor de afloop van de in artikel 7:3 lid 4 bedoelde termijn van zes maanden geschiedt. Met het oog op die mogelijkheid kan een schuldeiser van de verkoper beslag leggen op het verkochte goed, ondanks de inschrijving van de koop."
3. Het cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 2.4-2.9 van het arrest van het hof en valt uiteen in twee onderdelen, genoemd onder 5 van de cassatiedagvaarding. De onderdelen worden uitgewerkt onder 6-8 van de dagvaarding, waarbij de aldaar genoemde argumenten kennelijk zowel ter onderbouwing van het eerste onderdeel als van het tweede onderdeel dienen. Tenslotte geeft ABN AMRO de Hoge Raad onder 9 van de cassatiedagvaarding in overweging om te anticiperen op de nog dit jaar geplande evaluatie van de Wet Koop en Ruil, door de rechtsgevolgen te duiden van een (conservatoir) beslag gelegd ná de zgn. Vormerkung, in het bijzonder in het geval er sprake is van een restant verkoopopbrengst na voldoening van de preferente schuldeisers.
3.2 Het eerste onderdeel van het middel bevat de rechtsklacht dat het hof het rechtsgevolg miskent van het door ABN AMRO na de inschrijving van de koopovereenkomst in het register als bedoeld in art. 7:3 BW gelegde (conservatoir) beslag. Het middel klaagt in dit kader in het bijzonder over hetgeen het hof overweegt in rov. 2.7: "Dit betoog faalt voor zover het is gestoeld op de gedachte dat het onroerend goed ondanks de inschrijving van de koop in de registers nog geschikt zou zijn voor uitwinning ten laste van de verkopers."
Ten aanzien van dit onderdeel teken ik aan dat het bestreden oordeel is gegeven voor een situatie als de onderhavige, waarin de inschrijving van de koop is gevolgd door tijdige levering binnen de beschermingstermijn van zes maanden. Ook in rov. 2.5 heeft het hof als zijn rechtsopvatting gegeven dat onder de omstandigheden dat (I) de koop is ingeschreven, (II) vervolgens het proces-verbaal van beslaglegging is ingeschreven en (III) de levering heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de inschrijving van de koop, de onroerende zaak na de inschrijving van de koop niet meer voor uitwinning ten laste van de verkopers geschikt is geweest en het beslag op de onroerende zaak dan ook geen doel heeft getroffen.
3.3 In de tweede plaats klaagt het middel dat het hof ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden de stelling van ABN AMRO verwerpt dat de notaris zijn zorgplicht jegens ABN AMRO heeft geschonden en onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door ondanks de wetenschap van de vordering van ABN AMRO en het door haar gelegde (conservatoir) beslag, over te gaan tot onverwijlde uitkering van de restant koopsom aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Het middel is kennelijk gericht tegen rov. 2.8, waarin het hof overweegt dat een zorgplicht zoals door ABN AMRO bepleit niet valt af te leiden uit de artikelen 551 Rv en 3:268 BW(32). De motiveringsklacht is echter niet nader uitgewerkt en faalt derhalve reeds op grond van art. 407 Rv.
3.4 Ten aanzien van beide onderdelen wordt onder 6 een aantal argumenten aangevoerd ter adstructie van de stelling (onder 6 en 7) dat het door ABN AMRO gelegde conservatoir beslag ondanks de voorinschrijving van de koopovereenkomst en de levering binnen zes maanden wel degelijk rechtsgevolgen had jegens de verkopers en dat ABN AMRO om die reden na voldoening van de preferente schuldeisers(33) - tezamen met de andere beslaglegger naar rato van hun vorderingen - diende mee te delen in de restant koopsom, zodat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld jegens ABN AMRO door het restant van de koopsom uit te betalen aan de verkopers.
3.4.1 In de eerste plaats wordt daartoe betoogd (laatste alinea op p. 5, doorlopend op p. 6) dat art. 7:3 lid 3 BW slechts beoogt het belang van de koper bij levering van het registergoed te beschermen. De zakelijke werking van de Vormerkung is daarmee, aldus het middel, beperkt tot de leveringsplicht van de verkoper en strekt beslist niet verder dan dat.
3.4.2 In de tweede plaats wordt - samengevat - gesteld (p. 6, tweede alinea) dat de doorbreking van de paritas creditorum niet verder reikt dan nodig is voor de bescherming van het persoonlijk recht op levering van de koper, hetgeen meebrengt dat met het oog op de gerechtvaardigde belangen van de schuldeiser(s) van de verkoper, het (conservatoir) verhaalsbeslag niet zonder rechtsgevolgen mag blijven indien sprake is van een restant koopsom.
3.4.3 In de derde plaats wordt betoogd (laatste alinea op p. 6, doorlopend op p. 7) dat het bestreden oordeel dat het registergoed aan uitwinning is onttrokken en het beslag geen doel treft, een positieverbetering voor de verkoper inhoudt. Een dergelijke positieverbetering is, gelet op de doelomschrijving van art. 7:3 BW, met die bepaling niet beoogd. De inschrijving van de koop heeft weliswaar tot gevolg dat de beslaglegger genoodzaakt is aan de levering aan de koper mee te werken, maar laat onverlet dat hij zich op de opbrengst kan verhalen, aldus, samengevat, het middel.
3.4.4 Ten vierde (p. 7, laatste alinea onder 6) wijst het onderdeel erop dat de Vormerkung gelijkenis vertoont met de artikelen 505 lid 2 en 726 lid 1 Rv, waarin de beperking van de beschikkings- en beheersbevoegdheid van de beslagene bij een conservatoir en executoriaal verhaalsbeslag wordt vastgelegd. Er is, aldus het onderdeel, geen sprake van beschikkingsonbevoegdheid van de verkoper, maar van relatieve nietigheid: de rechtshandelingen/rechtstoestanden genoemd in art. 7:3 lid 3 BW zijn als zodanig wel geldig en hebben werking jegens ieder ander dan de koper. Een conservatoir verhaalsbeslag behoudt derhalve werking jegens de verkoper.
3.4.5 Onder 8 van de cassatiedagvaarding wijst het onderdeel erop dat aan een en ander niet afdoet dat ABN AMRO ter bescherming van haar rechten conservatoir derdenbeslag onder de notaris of de koper had kunnen leggen, aangezien dat geen adequaat alternatief is. In dat licht bespreekt het onderdeel verschillende problemen bij het leggen van beslag op de koopsom.
3.5 Het middel berust in de kern genomen op de volgende, uit twee elementen bestaande gedachte: a) de inschrijving van de koop van een registergoed heeft relatieve werking, en b) om die reden dient een posterieur (verhaals)beslaglegger op het registergoed na de tijdige levering aan de koper mee te delen in de restant koopsom. Ik zal deze elementen afzonderlijk bespreken.
3.6 Met betrekking tot de gestelde relatieve werking van de inschrijving in relatie tot conservatoir verhaalsbeslag kan het volgende worden opgemerkt. Op grond van art. 7:3 lid 3 sub f. BW kan een na de inschrijving van de koop ingeschreven conservatoir beslag niet tegen de koper worden ingeroepen. Reeds uit deze formulering valt af te leiden dat geen sprake is van een absoluut beslagverbod. Het beslag wordt geldig gelegd - het "kleeft"(34) - en heeft vanaf dat moment volwaardig rechtsgevolg indien het verkochte goed niet binnen zes maanden na inschrijving van de koop aan de koper geleverd is en de inschrijving daardoor met terugwerkende kracht haar werking verliest (lid 4). Het is in verband met het bepaalde in lid 4 dat de toelichting vermeldt(35):
"Een schuldeiser van de verkoper kan dus met het oog op de mogelijkheid dat levering niet tijdig zal volgen, ondanks de inschrijving van de koop beslag op het goed leggen. Ook kan hij uiteraard beslag leggen op de koopprijs onder de koper of de notaris. Dit wordt door de inschrijving van de koop vergemakkelijkt doordat hun namen hem bekend zijn."
Zoals uit de hiervoor in de inleidende beschouwingen aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt, is de ratio van art. 7:3 BW gelegen in de bescherming van de koper in zijn recht op daadwerkelijke onbezwaarde verkrijging. Een conservatoir beslag dat, naar onder 2.6 is toegelicht, onder de koper zou kunnen worden vervolgd, zou aan zodanige onbelaste verkrijging in de weg kunnen staan. Het doel van art. 7:3 BW wordt dan ook bereikt door aan te nemen dat het bepaalde in lid 3 sub f. meebrengt dat het registergoed aan de koper moet worden geleverd(36) en dat het conservatoir beslag niet onder de koper/verkrijger kan worden vervolgd(37). In de literatuur wordt in dit verband opgemerkt dat de koper er geen recht op heeft dat het beslag reeds wordt opgeheven voordat het goed aan hem is geleverd, omdat het die levering niet belemmert. De beslaglegger heeft er echter, gelet op lid 4, belang bij dat het beslag niet wordt opgeheven voordat de levering heeft plaatsgevonden. De koper kan na de levering van de beslaglegger verlangen dat hij een verklaring van waardeloosheid doet inschrijven waarin het tenietgaan van het beslag wordt geconstateerd.(38)
3.7 De stelling dat het registergoed als gevolg van het bepaalde in art. 7:3 lid 3 sub f. BW ten gunste van de koper in materiële zin aan het voor verhaal vatbare vermogen van de verkoper wordt onttrokken(39) kan ik dan ook slechts onderschrijven voor zover daarmee wordt gedoeld op het rechtsgevolg dat de beslaglegger aan het beslag (bij tijdige levering) geen rechten ontleent jegens de koper. Een dergelijke relatieve werking strookt niet alleen met het doel van de bepaling de koper te beschermen in zijn recht op daadwerkelijke nakoming. Zij sluit ook aan bij het onder 2.6 besproken beschermingsmechanisme zoals dat wordt afgeleid uit de beslagbepalingen (zoals art. 505 lid 2 Rv), waarvan de bewoordingen nagenoeg gelijkluidend zijn aan die van art. 7:3 lid 3 aanhef BW. In dat mechanisme ligt de - eveneens in een bepaling als art. 3:45 lid 4 BW (pauliana) tot uitdrukking komende - gedachte besloten dat de ontzegging van rechtsgevolg aan de rechtshandeling niet verder strekt dan nodig is ter bescherming van het belang van de crediteur in kwestie. Ten slotte is van belang dat een relatieve werking aansluit bij het uit de wetsgeschiedenis sprekende streven om de systematiek en beginselen van het vermogensrecht, in het bijzonder het onderscheid tussen persoonlijke en goederenrechtelijke rechten en het beginsel van de paritas creditorum, zoveel mogelijk intact te laten. Immers, aanvankelijk is in het kader van de invoering van het nieuwe BW de mogelijkheid van een Vormerkung afgewezen met (onder meer) een beroep op het beginsel van de gelijkheid der crediteuren(40). Toegegeven wordt dat met de introductie van de mogelijkheid van inschrijving met zakelijke werking op dat standpunt wordt teruggekomen(41), waarbij dan wordt aangetekend dat de systematiek ertoe noopt de zakelijke werking van de inschrijving nauwkeurig aan te geven en dat door een volledige zakelijke werking de belangen van derden, zoals de schuldeisers van de verkoper, meer zouden worden beperkt dan het met art. 7:3 BW te bereiken doel rechtvaardigt. Men zie de onder 2.4 en 2.9 vermelde citaten.
3.8 Gelet op het voorgaande kan ABN AMRO derhalve worden gevolgd in haar hiervoor onder 3.5 aangehaalde stellingonderdeel a) dat de inschrijving van de koop van het registergoed relatieve werking heeft en dat het beslag geldig is jegens een ieder, behalve de koper. Dat brengt mij bij de met onderdeel b) van de aldaar weergegeven stelling van ABN AMRO voorgelegde vraag wat dit betekent voor eventuele aanspraken van de conservatoir beslaglegger op de koopsom.
3.9 In de literatuur wordt er zonder meer vanuit gegaan dat een posterieur beslaglegger op het registergoed geen aanspraak heeft op (een deel van) de koopsom. Dit spreekt bijvoorbeeld uit de opmerking dat de Vormerkung meebrengt dat zes maanden lang geen beslag aan onbelaste levering in de weg staat en dat zonder problemen direct na het passeren van de transportakte kan worden uitbetaald(42). Men neemt aan dat de posterieur beslaglegger, om in aanmerking te komen voor een deel van de koopsom, derdenbeslag moet leggen op (de vordering van de verkoper ter zake van) de koopsom onder de notaris of de koper. Broekveldt(43) geeft dit alternatief in aansluiting op zijn constatering dat art. 7:3 lid 3 sub f. BW tot gevolg heeft dat de executoriaal beslaglegger geen executiebevoegdheid heeft. Met het oog op de bij een derdenbeslag optredende rangorde-problemen oppert hij de mogelijkheid van een wetswijziging, op grond waarvan een na de Vormerkung gelegd (conservatoir of executoriaal) beslag op het goed van rechtswege wordt geconverteerd in een (conservatoir of executoriaal) derdenbeslag onder de notaris, waarbij de beslaglegger dezelfde rang neemt als wanneer hij beslag zou hebben gelegd op het goed zelf. Ook Bartels(44) gaat er vanuit dat een posterieur beslaglegger na de levering aan de koper 'niets krijgt'. Het leidt voor hem geen twijfel dat de verkoper recht heeft op (het na aflossing van de eventuele hypotheekhouder resterende surplus van) de koopsom. Nu er geen sprake is van een te verdelen executieopbrengst, is het beslag letterlijk waardeloos geworden voor de beslaglegger. Deze had derdenbeslag dienen te leggen, aldus de schrijver. Ook de minister wijst op de mogelijkheid van derdenbeslag. Men zie de hiervoor onder 2.9 aangehaalde passage, waarin deze mogelijkheid wordt genoemd in het kader van een beschrijving van de wijze waarop met artikel 7:3 BW aan de belangen van enerzijds de koper en anderzijds derden recht wordt gedaan. Ook in het hiervoor onder 3.6 vermelde citaat wordt op de mogelijkheid van derdenbeslag gewezen, ditmaal in aanvulling op de mogelijkheid van beslag op het goed zelf voor het geval niet tijdig wordt geleverd. Ofschoon dit niet met zoveel woorden wordt gezegd, ligt hieraan, naar het voorkomt, de gedachte ten grondslag dat degene die beslag heeft gelegd op een registergoed maar dit beslag niet verder kan effectueren, met lege handen staat omdat het beslag op het registergoed als zodanig geen aanspraak geeft op de bij een gewone, niet-executoriale verkoop verschuldigde koopsom.
3.10 ABN AMRO stelt zich terecht niet op het standpunt dat het beslag bij wege van substitutie op de koopsom komt te rusten(45). Het beslagrecht voorziet weliswaar in bepaalde gevallen in substitutie (o.a. art. 507a, 726 Rv), maar zo'n geval doet zich hier niet voor. Buiten die gevallen is in het beslagrecht voor conversie geen plaats(46). Het hof heeft in dit verband in cassatie onbestreden overwogen dat gelijk ABN AMRO erkent, van conversie van het ene beslag naar het andere geen sprake kan zijn.
3.11 Aangenomen dat het na de inschrijving van de koop ingeschreven conservatoir beslag ten tijde van de afwikkeling van de koop jegens een ieder, behalve de koper, geldig was, rijst vervolgens de vraag of ABN AMRO moet worden gevolgd in haar stelling dat zij om die reden tezamen met de andere beslaglegger moest meedelen in het na voldoening van de preferente crediteuren resterende deel van de koopsom.
3.12 In de situatie dat geen inschrijving van de koop heeft plaatsgevonden zal, indien voor het verlijden van de transportakte conservatoir beslag op het registergoed wordt gelegd ten laste van de rechthebbende/verkoper, deze, teneinde niet tekort te schieten in zijn verplichting het goed vrij van beslag te leveren, ervoor moeten zorgen dat het beslag ten tijde van de levering is opgeheven. Hij zal daartoe met de beslaglegger tot overeenstemming moeten komen over de voorwaarden waaronder de beslaglegger bereid is het beslag op te heffen. Daarbij kan gedacht worden aan vervangende zekerheidstelling, of aan uitkering aan de beslaglegger uit de verkoopopbrengst van een bedrag dat de beslaglegger en de verkoper zijn overeengekomen. Slaagt de verkoper er niet in het beslag te doen opheffen, dan zal in de praktijk de koper de koopovereenkomst ontbinden. Indien ondanks het beslag toch aan de koper geleverd wordt, kan de beslaglegger het beslag onder de koper vervolgen(47).
In de hier bedoelde situatie heeft de beslaglegger uit hoofde van de enkele beslaglegging geen recht op de koopsom. Zulks volgt naar mijn mening ook niet uit de literatuur en jurisprudentie met betrekking tot het vraagstuk van derdenbeslag onder de notaris. In het kader van de daarbij spelende vraag voor wie de notaris na het tekenen van de transportakte de koopsom houdt, wordt in het algemeen aangenomen dat de verkoper uitsluitend recht heeft op het gedeelte van de koopsom dat niet aangewend behoeft te worden om de vordering van de hypotheekhouder of de beslaglegger te voldoen. Daarbij wordt echter steeds verondersteld dat sprake is van enige verbintenisrechtelijke aanspraak van de beslaglegger op de koopsom, hetzij op grond van overeenstemming tussen de verkoper en de beslaglegger omtrent opheffing tegen uitkering uit de koopsom, hetzij op grond van een contractueel (derden)beding in de koopovereenkomst(48). Een eigen recht van de beslaglegger op de koopsom kan, naar het voorkomt, evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de notaris jegens de koper aansprakelijk is indien hij de koopsom aan de verkoper uitbetaalt voordat zekerheid bestaat omtrent de levering vrij van beslagen(49).
3.13 In het middel wordt (onder 6, eerste alinea en 7) niet duidelijk uiteengezet waarom de beslaglegger, anders dan in het bovenstaande geval, wel een recht op de koopsom heeft indien sprake is van een inschrijving op de voet van art. 7:3 BW. Voor zover het middel daardoor al voldoet aan de in art. 407 lid 2 Rv gestelde eisen, kan het volgende worden opgemerkt.
3.14 Op p. 7, bovenste regel, van de cassatiedagvaarding wordt gesteld dat het bij een na voorinschrijving van de koop gelegd beslag om een geldig beslag gaat, "waarbij de beslaglegger genoodzaakt is aan de levering (..) mee te werken, (dat) wel degelijk tot gevolg heeft dat de opbrengst aan de hypotheekhouder en alle beslagleggers toekomt." Ik vermoed dat hiermee bedoeld is te herhalen hetgeen eerder als volgt in de memorie van grieven (p. 12) was verwoord: "(..) Ook blijft uiteraard de geldswaarde die de onroerende zaak vertegenwoordigt aan de verkoper toekomen. (..) Aldus kunnen ook de crediteuren van de verkoper zich op de onroerende zaak van de verkoper verhalen - of beter gezegd: op de geldswaarde die de onroerende zaak vertegenwoordigt -, doch met dien verstande dat aan de levering van de onroerende zaak aan de koper als zodanig niet valt te tornen. (..)". Misschien is de achterliggende gedachtengang hierbij ongeveer de volgende geweest. In een geval zonder inschrijving van de koop profiteert de beslaglegger in alle gevallen direct of indirect van het beslag en de daarmee gezekerde (eventuele) aanspraak op de vermogenswaarde van het goed, namelijk hetzij door effectuering ervan in de vorm van opheffing tegen voldoening dan wel zekerheidstelling, hetzij handhaving van het beslag ten laste van de verkoper (in geval van ontbinding) dan wel de koper (bij levering onder handhaving van het beslag). Indien echter inschrijving van de koop heeft plaatsgevonden, kan vrij van beslag geleverd worden. Dit brengt niet alleen mee dat de beslaglegger zijn beslag op het goed zelf niet kan vervolgen, het ontneemt hem tevens de mogelijkheid om - onder dreiging van vervolging - het beslag te effectueren door middel van - bijvoorbeeld - opheffing tegen voldoening uit de koopsom. Dit laatste verlies gaat verder dan het doel van art. 7:3 BW rechtvaardigt. Het kan worden gecompenseerd door de beslaglegger een aanspraak op de koopsom te verschaffen. Dit benadeelt de verkoper niet, en het beschermt de beslaglegger in zijn met het beslag gezekerde (eventuele) aanspraak op de vermogenswaarde van het goed.
3.15 Voormelde gedachte komt er op neer dat de relatieve geldigheid van een posterieur conservatoir verhaalsbeslag zich als het ware dient te vertalen in een (potentiële) aanspraak van de beslaglegger op de koopsom. Ofschoon zij, gelet op de ratio van art. 7:3 BW, een zekere aantrekkelijkheid bezit, moet zij mijns inziens niettemin worden verworpen. In feite vindt op deze wijze toch een vorm van substitutie plaats. Het huidige recht kent geen algemene regel van substitutie; wel gerechtvaardigde toepassingen worden afzonderlijk in de wet geregeld(50). Daartoe behoren onder meer toepassingen in het kader van het pand- en hypotheekrecht (art. 3:229 BW), bijzondere voorrechten (art. 3:283 BW) en beslag (art. 455a, 507a Rv). Deze hebben alle gemeen dat de mogelijkheid van verhaal centraal staat, zodat slechts de vermogenswaarde van het onderliggende goed van belang is(51). Ofschoon zulks op het eerste gezicht zou pleiten voor toepassing van de substitutiegedachte met betrekking tot de koopsom, heeft de wetgever er in deze gevallen welbewust voor gekozen de mogelijkheid van substitutie te beperken tot "(alle) vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het (verbonden) goed/de (beslagen) zaak treden, waaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed/de zaak." Daartoe behoort uitdrukkelijk niet de vordering tot betaling van de koopsom(52). Men zie in dit verband het arrest van de Hoge Raad van 23 april 1999, NJ 2000, 158 m.nt. WMK, waarin is overwogen dat het (door bevoegdelijke verkoop van de verpande goederen voor de pandhouder teloor gegane) stil pandrecht op roerende zaken niet van rechtswege komt te rusten op de vordering van de pandgever/verkoper ter zake van de koopsom. Een en ander klemt te meer omdat er buiten, kort gezegd, het verhaalsrecht, ruimer geformuleerde substitutiebepalingen bestaan die wel substitutie met betrekking tot de koopsom mogelijk maken(53). Het komt mij voor dat dit bewust gekozen stelsel niet moet kunnen worden ontgaan door het relatief werkende beslag op een registergoed te vertalen in een aanspraak op de koopsom.
3.16 Dit wil niet zeggen dat de relatieve geldigheid van het beslag zonder betekenis is. Zo laat zich denken dat indien na de tijdige levering aan de koper executie plaatsvindt door een andere beslaglegger wiens recht wel aan de koper kan worden tegengeworpen, de posterieur beslaglegger meedeelt in de executie-opbrengst(54).
3.17 Het middel gaat er derhalve in beide onderdelen ten onrechte vanuit dat een na inschrijving van de koop ex art. 7:3 BW gelegd en ingeschreven conservatoir verhaalsbeslag de beslaglegger na tijdige levering recht geeft op (reservering van) een deel van de koopsom en dat de notaris in die situatie onrechtmatig handelt door de restant-koopsom uit te betalen aan de verkoper. Het middel berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Zie het bestreden arrest onder 2.1 en 2.2 in verbinding met het rechtbankvonnis van 30 november 2005 onder 2.1 tot en met 2.7.
2 De cassatiedagvaarding is op 8 oktober 2007 uitgebracht.
3 Wet van 5 juni 2003 tot aanvulling van titel 7.1 (Koop en ruil) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek met bepalingen inzake de koop van onroerende zaken alsmede vaststelling en invoering van titel 7:12 (Aanneming van werk), Stb 2003, 238, in werking getreden met ingang van 1 september 2003 (Besluit van 25 juni 2003, Stb 2003, 272).
4 Zie over de zogenoemde Wet koop onroerende zaken o.m. Asser-Hijma 5-I (2007), nrs. 133-144.
5 De regeling bevat voorts bepalingen met betrekking tot de niet-inschrijfbaarheid van koop van een toekomstig registergoed, het dwingend karakter van het recht op inschrijving (lid 1), bemoeienis van de notaris (leden 2 en 6), de inschrijfbaarheid van een latere koop tussen dezelfde partijen (lid 5) en de reikwijdte van de bepaling (lid 7).
6 MvT, TK 1992-1993, 23 095 nr 3, p. 5.
7 Nota n.a.v. het eindverslag, TK 1995-1996, 23 095 nr. 8, p.10.
8 Zie ook Verslag van een schriftelijk overleg, TK 2000-2001, 23 095 nr. 10, Antwoorden van de minister, p. 29-30; MvA, EK 2001-2002, 23 095 nr. 178b, p. 19.
9 Zie over de verplichting om vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen te leveren J.W.A. Hockx, Koop en levering van vastgoed, 2006, p. 160. Vgl. art 5 van de Model-koopovereenkomst bestaande eengezinswoning 2004, vastgesteld door NVM, Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis, volgens hetwelk de verkoper zich verplicht tot overdracht vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
10 MvT, TK 1992-1993, 23 095 nr. 3, p. 8.
11 Zie voor een discussie over de noodzaak (en mogelijkheid) van bescherming tegen faillissement in het licht van art. 35 en 37 Fw o.m. W.G. Huijgen, Aanvulling Boek 7 nieuw BW met koop en huurkoop van onroerende zaken en aanneming van werk, BR 2002, p. 1006, 1008; M.M. van Rossum, Wet koop onroerende zaken en aanneming van werk: enige notities met betrekking tot de consumentenbescherming, TvC 2003, p. 272-273; H.B. Krans, De nieuwe regeling der "Vormerkung", NbBW 2003, p. 177; S.E. Bartels en H.W. Heyman, De Vormerkung en de gelijke behandeling van schuldeisers, WPNR 6600 (2004), p. 939; A.A. van Velten, Mon. NBW B-65c (Koop van onroerende zaken), 2005, p. 46; S.E. Bartels, De Vormerkung drie jaar van kracht, BR 2006, p. 1076.
12 Verslag van een schriftelijk overleg, TK 2000-2001, 23 095 nr. 10, Antwoorden, p. 30, 31.
13 MvT, TK 1992-1993, 23 095 nr. 3, p. 10.
14 Nota van wijziging, TK 1995-1996, 23 095 nr. 6, p. 3.
15 Vgl. Bartels en Heyman, WPNR 6600 (2004), p. 939, noot 5: voor zover het de belangen van de koper niet schaadt, geldt gewoon het faillissementsrechtelijk regime.
16 Zie voor executoriaal beslag o.m. art. 453a Rv (roerende, niet-registerzaken), 474e Rv (aandelen), 475h Rv (vorderingen), 505 lid 2 Rv (onroerende zaken) en 566 lid 2 Rv (schepen). Krachtens art. 712, 715, 720, 726 respectievelijk 728a Rv zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op conservatoir beslag.
17 MvT, TK 1992-1993, 23 095 nr. 3, p. 9.
18 Zie voor een overzicht van de verschillende theorieën o.m. D.J. van der Kwaak, Het rechtskarakter van het beslagrecht, diss. 1990, m.n. p. 3-4 en hfst. VI; E.M. Hemmen, Beslag en rechtsgevolg, in: Discussies omtrent beslag, verhaal en beschikkingsbevoegdheid, 1997, p. 27 e.v.; S.E. Bartels en H.W. Heyman, Het beschermingsmechanisme van het beslag (tot levering) bij vervreemding en bezwaring van het beslagen goed (I), WPNR 6306 (1998), p. 193 e.v.; L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, diss. 2003, nr. 4.3.2.
19 Bartels en Heyman, WPNR 6307 (1998), p. 208 e.v.; Vgl. HR 25 januari 1992, NJ 1992, 172 m.nt. HJS.
20 O.m. F.H.J. Mijnssen, Algemene aspecten van beslag en executie, preadvies KNB 1983, p. 7- 8; A.W. Jongbloed, Executierecht, 2008, par. 3.3.
21 F.H.J. Mijnssen, Enige aspecten van de blokkerende werking van beslag op een onroerende zaak, in: Vast en Goed (Van Veltenbundel), 2003, p. 163.
22 H.A. Stein, Goed beslagen, 2002, par. 58.
23 Mijnssen, Preadvies KNB 1983, p. 35-37; Jongbloed, a.w. par. 3.3; M. Ynzonides en H. Oudelaar, in: Executie en beslag (Vademecum Burgerlijk Procesrecht), 2001, par. 2.12 resp. 18.1.7.
24 Mijnssen, Vast en Goed, p. 166 en Materieel beslagrecht, 2003, par. 1.3.
25 MvA I Inv., Parl. Gesch. Invoering Boeken 3, 5 en 6 NBW, Wijziging Rv. e.a., p. 121; Van der Kwaak, diss., p. 186 e.v.; Ynzonides en Oudelaar, a.w. par. 2.12 resp. 18.1.7, 18.1.8; Stein, a.w., par. 65; Mijnssen, Materieel beslagrecht, par. 1.3; Jongbloed, a.w. par. 3.3.
26 A.A. van Velten, Koop van onroerende zaken en aanneming van werk (II), WPNR 6139 (1994), p. 397; Mon. NBW B-65c, p. 43; Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, 2006, p. 141, 146; H. Stein, Incidenten bij de afwikkeling van verkoop en overdracht, Preadvies KNB 1998, p. 68; L.P. Broekveldt, Koop registergoed, "Vormerkung" en beslag (I), WPNR 6600 (2004), p. 937; J.J. Dammingh, Enkele opmerkingen over de Vormerkung, WPNR 6650 (2006), p. 27.
27 Broekveldt, WPNR 6600-6601 (2004), p. 937, 967; Bartels, in: Discussies omtrent beslag, verhaal en beschikkingsbevoegdheid, p. 97-98 en BR 2006, p. 1074.
28 In de eerste zin J.W.A. Hocks, De voorrangsaantekening nader beschouwd, WPNR 6664 (2006), p. 345 en Koop en levering van vastgoed, p. 225. In de laatste zin o.m. W.M. Kleyn, Bescherming van kopers van woningen, Preadvies KNB/VBR 1985, p. 57; Bartels, in: Discussies omtrent beslag, verhaal en beschikkingsbevoegdheid, p. 97, 103; Dammingh, WPNR 6650 (2006), p. 28. Zie over beide oplossingen: Van Velten, Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, p. 147. Deze merkt op dat in het laatste geval in de notariële akte moet worden geconstateerd dat de eerdere levering aan de derde-verkrijger waardeloos was.
29 MvT, TK 1992-1993, 23 095, nr. 3, p. 10.
30 Nota naar aanleiding van het Eindverslag, TK 1995-1996, 23 095, nr. 8, p. 10.
31 Verslag van een schiftelijk overleg, TK 2000-2001, 23 095, nr. 10, Vragen, p. 11 resp. Antwoorden, p. 30.
32 In de memorie van grieven p. 14 verwijst ABN AMRO naar art. 3:268 BW. Bedoeld is vermoedelijk art. 3:270 BW.
33 Ik begrijp dat daarmee de hypotheekhouder wordt bedoeld.
34 Broekveldt, WPNR 6600-6601 (2004), p. 937, 962; dezelfde, Problemen rond 'Vormerkung', 'paritas creditorum' en rangorde, WPNR 6675 (2006), p. 559, 560.
35 MvT, TK 1992-1993, 23 095, nr. 3, p. 10.
36 Krans, NbBW 2003, p. 177; J.J. Dammingh, De nieuwe wet 'Koop onroerende zaken' en de makelaar, BR 2004, p. 296; S.E. Bartels, De Vormerkung drie jaar van kracht, BR 2006, p. 1074.
37 Voor een executoriaal beslag betekent dit dat de beslaglegger niet bevoegd is zijn verhaalsrecht door middel van executie, dus door verkoop in het openbaar, te doen effectueren. Hij kan door de koper gedwongen worden het beslag - dat wel kleeft, maar geen executiebevoegdheid geeft - op te heffen. Aldus Broekveldt, WPNR 6675 (2006), p. 560.
38 Hockx, Koop en levering van vastgoed, p. 228, 229; A.A. van Velten, Beantwoording rechtsvraag, WPNR 6614 (2005), p. 234; Bartels, BR 2006, p. 1074. In deze zin ook Vzngr. Rb Groningen 21 juli 2006, NJF 2006, 420, besproken door A.A. van Velten, WPNR 6739 (2008), p. 80.
39 Aldus Broekveldt, WPNR 6600 (2004), p. 936.
40 MvA II Inv., PG Boek 3 Inv., p. 1079-1081.
41 Verslag van een schriftelijke overleg, TK 2000-2001, 23 095, nr. 10, Antwoorden, p. 29.
42 H.M.I.Th. Breedveld en L.W. Kelterman, WPNR 6729 (2007), p. 916.
43 Broekveldt, WPNR 6675 (2006), p. 560, 561.
44 Bartels, BR 2006, p. 1073, 1075.
45 Zie MvG p. 14.
46 Stein, Preadvies KNB 1998, p. 62-63. Vgl. HR 30 maart 2001, NJ 2002, 380 m.nt. HJS.
47 E.W.J.H. de Liagre Böhl en J. Kist, Algemene aspecten van beslag en executie, Preadvies KNB 1983, p. 113; Hockx, Koop en levering van vastgoed, p. 172.
48 Hockx, Koop en levering van vastgoed, p. 240; Stein, Preadvies KNB 1998, p. 57-58; C.A. Kraan, Derdenbeslag onder de notaris (I), WPNR 6608 (2005), p. 110-111 en aldaar besproken jurisprudentie (verkoper heeft ingestemd met volmacht tot royement beslag tegen voldoening); Hof 's-Gravenhage 10 februari 2005, NJF 2005, 161, r.o. 6.4 (vast staat dat beslaglegger machtiging heeft verstrekt tot doorhaling bij voldoening). Vgl. in een enigszins andere context ook Hof 's-Gravenhage 20 juni 1985, NJ 1986, 283 (koper heeft notaris verzocht rekening te houden met beslag op gekochte).
49 HR 30 januari 1981, NJ 1982, 56 m.nt. WMK (Baarns beslag). In zijn conclusie voor het arrest merkt A-G Franx op dat de koper (en in diens voetspoor de notaris) een opschortings-/inhoudingsbevoegdheid heeft ter grootte van een zodanig bedrag dat door betaling daarvan aan de beslaglegger, opheffing van het beslag zou kunnen worden bewerkstelligd. Dit wil echter niet zeggen dat de koper jegens de verkoper bevoegd is zonder meer tot betaling aan de beslaglegger over te gaan.
50 A.S. Hartkamp, Compendium van het vermogensrecht voor de rechtspraktijk, 2005, nr. 25.
51 Vgl. A. Hammerstein, Eigenlijke en oneigenlijke zaaksvervanging, diss. 1977, p. 166.
52 NvW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 864-865.
53 Zie bijvoorbeeld art. 3:213 lid 1 BW (vruchtgebruik), waarover Asser-Mijnssen 3-II, 2002, nr. 334.
54 Vgl. Bartels, BR 2006, p. 1075. Deze geeft niet aan op welk tijdstip de executie door de andere beslaglegger plaatsvindt. Ik neem aan dat bedoeld is dat deze plaatsvindt na de levering aan de koper. Zou dit anders zijn, dan zou, gelet op art. 7:3 lid 4 BW, bij het uitblijven van levering aan de koper, de bescherming van de inschrijving met terugwerkende kracht vervallen en de hier bedoelde problematiek in het geheel niet aan de orde zijn.
Uitspraak 06‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Goederenrecht. Conservatoir beslag op een registergoed, dat is gelegd en ingeschreven nadat de koop van dat registergoed op de voet van art. 7:3 lid 1 BW is ingeschreven (Vormerkung); beslag kan niet tegen de koper worden vervolgd en komt nadat het beslagen goed het vermogen van de verkoper heeft verlaten, niet automatisch te rusten op de verkoopopbrengst; notaris handelt niet onzorgvuldig door – na voldoening van schuldeisers die hun rechten wél tegen de koper konden inroepen – het restant van de koopsom aan de verkopers uit te betalen.
6 februari 2009
Eerste Kamer
07/12643
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
[Verweerder],
kantoorhoudende te [plaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ABN AMRO en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
ABN AMRO heeft bij exploot van 5 september 2005 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd, kort gezegd, voor recht te verklaren dat [verweerder] jegens ABN AMRO onrechtmatig heeft gehandeld en [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, met rente en kosten.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 2005 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft ABN AMRO hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 12 juli 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft ABN AMRO beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. J.W. Hoekzema, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) hebben op een datum gelegen voor 28 oktober 2004 hun recht van erfpacht betreffende een huis, tuin en schuur aan de [a-straat 1] te [plaats] verkocht. Deze koop is eveneens voor 28 oktober 2004 ingeschreven in de openbare registers.
(ii) Op 28 oktober 2004 heeft ABN AMRO ten laste van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] conservatoir beslag gelegd op genoemd recht van erfpacht en dat beslag in de openbare registers doen inschrijven.
(iii) Op 29 oktober 2004 heeft de levering van het recht van erfpacht aan de koper plaatsgevonden ten overstaan van [verweerder], notaris te [plaats]. [Verweerder] heeft uit de koopsom de hypotheekhouder en een eerdere beslaglegger voldaan. Het restant van de koopsom heeft hij uitgekeerd aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
(iv) Na de levering heeft ABN AMRO het door haar gelegde beslag opgeheven. Bij vonnis van 30 maart 2005 heeft de rechtbank Amsterdam bij verstek [betrokkene 1] en [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling aan ABN AMRO van in totaal € 68.566,97 met rente en kosten. ABN AMRO heeft op die vordering nog geen gelden kunnen innen.
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag welke rechtsgevolgen zijn verbonden aan een conservatoir beslag op een registergoed, dat is gelegd en ingeschreven nadat de koop van dat registergoed op de voet van art. 7:3 lid 1 BW is ingeschreven. Daarbij gaat het niet om de bescherming van de koper wiens koop is ingeschreven, tegen wie ingevolge het derde lid onder f van dat artikel een later ingeschreven (conservatoir) beslag niet kan worden ingeroepen, maar om de vraag of de beslaglegger na de levering van het registergoed aan de koper recht kan doen gelden op de koopsom. ABN AMRO heeft aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering ten grondslag gelegd dat zij als beslaglegger recht had in de verkoopopbrengst te delen, en dat [verweerder] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de restant koopsom aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit te keren, in plaats van deze onder zich te houden ten behoeve van ABN AMRO. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe het volgende overwogen:
"2.4 De grieven keren zich tegen voormelde overwegingen van de rechtbank en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Partijen zijn verdeeld over de vraag welk het rechtsgevolg is van het na de inschrijving van de koopovereenkomst in het register als bedoeld in art. 7:3 BW ten laste van de verkoper op de te leveren onroerende zaak gelegd (conservatoir) beslag, waarbij de beschermende werking van die inschrijving ten aanzien van de koper niet in het geding is.
2.5 Ter bescherming van de koper van een registergoed, zoals het onderhavige erfpachtrecht, kan onder voorwaarden de koop worden ingeschreven in het register. Tegen de koper kan niet meer worden ingeroepen een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal in het openbaar register is ingeschreven nà de inschrijving van de koop. Daarmee wordt voorkomen dat een beslag op de verkochte zaak na het totstandkomen van de koopovereenkomst de afwikkeling van de overeenkomst frustreert. Deze bescherming verliest met terugwerkende kracht haar werking indien niet binnen zes maanden na de inschrijving van de koop in het register het goed wordt geleverd. Voor de beoordeling van de zaak is van belang dat niet in geding is dat (i) de koop onder de juiste voorwaarden in het register is ingeschreven, (ii) het proces-verbaal van beslaglegging in het register is ingeschreven nadat de koop is ingeschreven en (iii) dat de levering van het goed heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de inschrijving van de koop. Hieruit volgt dat de onroerende zaak na de inschrijving van de koop in het register niet meer voor uitwinning ten laste van de verkopers geschikt is geweest en dat het beslag op de onroerende zaak dan ook geen doel heeft getroffen.
2.6 ABN-AMRO betoogt dat - hoewel zij erkent dat het beslag in zakenrechtelijke zin de zaak volgt - desondanks het beslag rechtsgevolgen heeft jegens de verkopers en dat ABN-AMRO om deze reden dient mee te delen in het restant van de koopsom na voldoening aan de hypotheekhouder en eventuele andere bij voorrang te voldoene schuldeisers. De zorgplicht van [verweerder] als notaris brengt mee dat hij niet voorbij mocht gaan aan het door ABN-AMRO ten laste van de verkopers gelegde beslag. [Verweerder] had de restant koopsom onder zich moeten houden tot dat meer duidelijkheid zou zijn ontstaan over de gerechtigdheid tot dit geld. Door tot onverwijlde uitkering over te gaan heeft [verweerder] de zorgplicht jegens ABN-AMRO geschonden en onrechtmatig jegens haar gehandeld.
2.7 Dit betoogt faalt voor zover het is gestoeld op de gedachte dat het onroerend goed ondanks de inschrijving van de koop in de registers nog geschikt zou zijn voor uitwinning ten laste van de verkopers. Die inschrijving - gevolgd door tijdige levering - onttrekt het onroerend goed nu juist aan die uitwinning. Voor zover ABN-AMRO wil betogen dat het beslag desondanks moet worden beschouwd als een geslaagde uitwinning voor wat betreft de koopsom, miskent zij dat het beslag op het onroerend goed niet tevens is een beslag onder de notaris op de koopsom. Gelijk ABN-AMRO erkent, kan van conversie van het ene beslag naar het andere geen sprake zijn. Dat de beslaglegger van vòòr de inschrijving van de koopovereenkomst in het register wel deelt in de opbrengst (de koopsom) is het gevolg van de omstandigheid dat wel een geslaagde uitwinning van het onroerend goed had kunnen plaatsvinden, hetgeen in het onderhavige geval echter niet aan de orde is.
2.8 Geen rechtsregel tast de verplichting van de notaris aan om het restant van de koopsom aan de verkoper uit te keren als de hypotheekhouder en beslagleggers ten behoeve van wie is uitgewonnen of die konden uitwinnen zijn voldaan. Een zorgplicht van de notaris zoals door ABN-AMRO bepleit valt niet af te leiden, ook niet naar analogie, uit de artikelen 551 Rv en 3:268 BW. ABN-AMRO miskent dat beide genoemde artikelen handelen over de schuldeisers die doeltreffend beslag hebben gelegd, terwijl de aard van die regelingen zich verzetten tegen een extensieve interpretatie, in dier voege dat beslag dat geen doel heeft getroffen alsnog als doeltreffend zou moeten worden behandeld. Dat ABN-AMRO een andere - en dus onjuiste - interpretatie van het recht op dit punt voorstaat, maakt niet dat [verweerder] onzorgvuldig jegens ABN-AMRO heeft gehandeld door zijn verplichting tot uitkering aan de verkopers na te komen ondanks de wetenschap van een beweerdelijke vordering van de Bank.
2.9 De grieven die alle van andere opvattingen uitgaan falen."
3.3 Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld. De Advocaat-Generaal heeft in de conclusie onder 2.1 tot en met 2.9 inleidende beschouwingen gegeven over de hier aan de orde zijnde (ook wel als "Vormerkung" aangeduide) rechtsfiguur, neergelegd in art. 7:3 BW, die de mogelijkheid opent tot inschrijving van de koop van een registergoed in de openbare registers met het rechtsgevolg dat tegen de koper wiens koop is ingeschreven de in lid 3 van dat artikel onder de letters a tot en met g vermelde rechtsfeiten niet kunnen worden ingeroepen. Uit de aldaar vermelde gegevens met betrekking tot de inhoud en totstandkomingsgeschiedenis van deze regeling moet worden afgeleid dat met deze regeling is beoogd de koper van een registergoed tijdelijk (gedurende zes maanden na inschrijving van de koop) bescherming te bieden in zijn recht op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst, en hem in het bijzonder te beschermen tegen wanprestatie van de verkoper hierin bestaande dat deze het goed (onbelast) levert aan een derde, alsmede tegen beslaglegging op het goed ten laste van de verkoper en tegen een faillissement van de verkoper. De wetgever heeft de voor de bescherming van het persoonlijk recht van de koper op onbelaste verkrijging noodzakelijk geachte zakelijke werking van de inschrijving van de koop nauwkeurig omschreven door in het derde lid van art. 7:3 onder de letters a tot en met g precies te bepalen welke rechtsfeiten niet tegen de koper kunnen worden ingeroepen. Voorts kan uit de door de Advocaat-Generaal vermelde gegevens worden afgeleid dat met de woorden "niet kunnen worden ingeroepen", die overeenkomen met de bewoordingen van de artikelen waarin de gevolgen van een beslag worden bepaald, daarop wordt gedoeld dat inschrijving van de koop op vergelijkbare wijze als beslaglegging niet leidt tot beschikkingsonbevoegdheid van de verkoper, en dus ook niet in de weg staat aan overdracht van het verkochte goed aan een derde, maar wél meebrengt dat een vervreemding of bezwaring, tot stand gekomen na de inschrijving van de koop, ingevolge art. 7:3 lid 3 BW niet tegen de koper kan worden ingeroepen. Wat het onder letter f vermelde executoriaal of conservatoir beslag betreft, brengt het voorgaande mee dat de inschrijving van de koop niet in de weg staat aan een latere beslaglegging ten laste van de verkoper en dat een dergelijk beslag in beginsel ook doel treft, maar dat het beslagen goed, mits het binnen zes maanden na inschrijving van de koop aan de koper wordt geleverd, niet door deze beslaglegger kan worden uitgewonnen. De wetgever heeft onderkend dat door toekenning van zakelijke werking aan het persoonlijk recht op levering de gelijkheid van de schuldeisers van de verkoper in het gedrang kan komen. Hij heeft echter gemeend dat met de regeling een juist evenwicht is gevonden doordat de, ook in de tijd beperkte, zakelijke werking van de inschrijving nauwkeurig is omschreven en niet verder gaat dan nodig is ter bescherming van de koper, terwijl de schuldeisers van de verkoper de mogelijkheid hebben om onder de koper of de notaris beslag te leggen op de koopprijs.
3.4 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de met de regeling beoogde bescherming van de koper in diens recht op daadwerkelijke onbezwaarde verkrijging van het registergoed wordt bereikt wanneer de - op zichzelf na de inschrijving van de koop nog steeds mogelijke - beslaglegging niet tegen de koper kan worden ingeroepen. Dit brengt mee dat na (tijdige) levering van het beslagen goed aan de koper, de beslaglegger het beslag niet tegen de koper kan vervolgen. Een verdergaande werking van de inschrijving is niet vereist om de beoogde bescherming van de koper te bereiken. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, heeft dat echter niet tot gevolg dat het beslag nadat het beslagen goed het vermogen van de verkoper heeft verlaten, komt te rusten op de verkoopopbrengst. Uit de parlementaire geschiedenis, aangehaald in de conclusie onder 2.9 en 3.6, moet veeleer worden afgeleid dat zulks in de visie van de wetgever juist niet het geval is, en dat de schuldeisers van de verkoper beslag op de koopsom onder de koper of onder de notaris dienen te leggen om te bereiken dat zij in de opbrengst van het verkochte kunnen delen. Dat vindt steun in de literatuur, zoals is uiteengezet in de conclusie onder 3.9, en strookt ook met het stelsel van het beslagrecht waarin een beslag op een goed slechts op grond van een uitdrukkelijke wetsbepaling wordt geconverteerd in een beslag op een ander goed.
3.5 In het onderhavige geval heeft ABN AMRO op 28 oktober 2004, derhalve na de inschrijving van de koop in de openbare registers, ten laste van de verkopers beslag gelegd op het verkochte goed, en is vervolgens, binnen de termijn van zes maanden van art. 7:3 lid 4 BW, het registergoed aan de koper geleverd. Door te oordelen dat - in deze situatie - het beslag op de onroerende zaak geen doel heeft getroffen (rov. 2.5), en dat de onroerende zaak na de (tijdige) levering niet meer geschikt was voor uitwinning ten laste van de verkopers (rov. 2.7), heeft het hof, gezien het hiervoor overwogene, een juiste toepassing gegeven aan de in art. 7:3 lid 3, aanhef en onder f, BW neergelegde regeling. Het hof heeft voorts terecht geoordeeld dat [verweerder] in deze situatie, waarin geen beslag op de koopsom was gelegd, niet onzorgvuldig heeft gehandeld door - na voldoening van de hypotheekhouder en een eerdere beslaglegger die hun rechten wél tegen de koper konden inroepen - het restant van de koopsom aan de verkopers uit te betalen. Op het voorgaande stuiten de klachten van het middel in hun geheel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 februari 2009.
Beroepschrift 08‑10‑2007
Heden, de [achtste oktober] tweeduizendzeven, ten verzoeke van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., statutair gevestigd te Amsterdam, te dezer zake woonplaats kiezende te (2585 JT) 's‑Gravenhage aan het adres Duinweg 9 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr P.C.M. van Schijndel, die in na te melden geding voor mijn requirante als zodanig zal occuperen;
[heb ik, MATTHEUS JOHANNES KOOPMAN, als toegevoegd kandidaat-gerechts-deurwaarder werkzaam op het kantoor van Peter Swier, gerechtsdeurwaarder gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudcnde aldaar aan het adres Kon. Wilhebninaplein 30 en beiden aldaar tevens woonplaats hebbende;]
AAN
[gerequireerde], notaris, gevestigd te [plaats] aan het [adres] ten kantore van Notaris [A], die ten deze uitdrukkelijk domicilie heeft gekozen ten kantore van zijn procureur mr T.P. Hoekstra te Amsterdam aan het adres Gustav Mahlerplein 50, aldaar aan dit gekozen domicilie mijn exploit doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[…]
aldaar werkzaam;
AANGEZEGD
Dat mijn requirante beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam, rolnummer 492/06, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2007;
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploit doende als voorschreven, met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld, de gerequireerde voornoemd
GEDAGVAARD
Om op vrijdag de zesentwintigste oktober tweeduizendzeven (26-10-2007) des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE
Namens mijn requirante tegen voormeld arrest te horen aanvoeren als middel van cassatie:
Inleiding.
1
Requirante wordt in het hiernavolgende aangeduid als ‘ABN AMRO’; de gerequireerde voornoemd wordt in het hiernavolgende aangeduid als ‘de notaris’.
Op een datum vóór 28 oktober 2004 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hun recht van erfpacht betreffende een huis, tuin en schuur te [plaats] aan het adres [a-straat 1] verkocht. Deze koop is eveneens vóór 28 oktober 2004 in de openbare registers ingeschreven.
ABN AMRO heeft op 28 oktober 2004 ten laste van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] conservatoir beslag gelegd op bovengenoemd recht van erfpacht. De inschrijving van het beslag heeft op 28 oktober 2004 om 13.26 uur plaatsgevonden.
Op 29 oktober 2004 heeft de levering van het recht van erfpacht ten overstaan van de notaris plaatsgevonden.
De notaris heeft uit de koopsom de hypotheekhouder en een eerdere beslaglegger voldaan. Het restant van de koopsom heeft de notaris uitgekeerd aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Na de levering heeft ABN AMRO het beslag opgeheven.
Bij vonnis van 30 maart 2005 heeft de rechtbank Amsterdam bij verstek [betrokkene 1] en [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling van bedragen van euro 37.982,97, euro 20.088,00 en euro 10.496,00, alles met rente en kosten.
Tot op heden heeft ABN AMRO geen gelden van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] kunnen innen.
2
ABN AMRO heeft de notaris in eerste aanleg gedagvaard ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de notaris jegens ABN AMRO onrechtmatig heeft gehandeld, kort gezegd doordat de notaris in weerwil van het door ABN AMRO gelegde beslag op de onroerende zaak van haar schuldenaren [betrokkene 1] en [betrokkene 2], ABN AMRO niet heeft laten meedelen in de verkoopopbrengst van deze onroerende zaak noch ten behoeve van ABN AMRO een reservering heeft gedaan. Voorts heeft ABN AMRO een veroordeling tot vergoeding van de schade gevorderd die zij door het onrechtmatig handelen van de notaris heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat.
Partijen houdt in de onderhavige zaak verdeeld de (rechts)gevolgen van een Vormerkung in relatie tot een nadien gelegd (conservatoir) verhaalsbeslag op de onroerende zaak, in het bijzonder ten aanzien van uitkering van een restant koopsom.
Naar de mening van ABN AMRO diende de notaris na voldoening van de preferente schuldeiser(s), waaronder de hypotheekhouder, primair de restant koopsom uit te keren aan de beslaglegger, dan wel deze gelden onder zich te houden totdat een executoriale titel is behaald door de beslaglegger. Subsidiair meent ABN AMRO dat de zorgplicht van de notaris hem ertoe verplichtte een grote mate van terughoudendheid te betrachten aangaande de uitkering van de restant koopsom, inhoudende dat de notaris deze gelden onder zich had behoren te houden totdat in casu meer duidelijkheid was ontstaan over de gerechtigdheid tot dit bedrag. Door tot onverwijlde uitkering van de restant koopsom aan de verkopers over te gaan, heeft de notaris naar inzicht van ABN AMRO zijn zorgplicht geschonden.
De notaris meent dat door de inschrijving van de koopovereenkomst, de onroerende zaak in materiële zin het vermogen van de verkoper (voorwaardelijk) heeft verlaten, zodat dit ex art. 3:276 BW niet meer voor verhaal beschikbaar is. Het beslag heeft naar inzicht van de notaris derhalve geen doel getroffen.
De rechtbank Haarlem heeft bij vonnis van 30 november 2005 de vorderingen van ABN AMRO afgewezen. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen:
‘4.3
Partijen verschillen van mening over de strekking van artikel 7:3 BW en dan met name lid 3 sub f BW.
4.4
In artikel 7:3 lid 3 sub f BW is bepaald dat tegen de koper wiens koop is ingeschreven niet een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal na de inschrijving van de koop is ingeschreven, kan worden ingeroepen.
4.5
Uit de wetsgeschiedenis (met name de Memorie van toelichting en het verslag schriftelijk overleg. Vergaderjaar 2000 – 2001, kamerstukken 23095) valt op te maken dat artikel 7:3 BW in de wet is opgenomen met het oogmerk het recht van de koper op daadwerkelijke nakoming door de verkoper te beschermen. Het artikel doet zowel recht aan de gerechtvaardigde belangen van de koper als aan de gerechtvaardigde belangen van derden. In lid 3 van artikel 7:3 is een duidelijke afbakening van de zakelijke werking van de ingeschreven koop te lezen. Alleen de in lid 3 genoemde gevallen kunnen niet tegen de koper wiens koop in de openbare registers is ingeschreven worden ingeroepen. Er is derhalve geen sprake van volledige zakelijke werking. Voorts is de duur van deze zakelijke werking beperkt tot zes maanden (lid 4). De inschrijving maakt het voor de schuldeisers van verkoper makkelijker om beslag te leggen op de koopprijs onder de koper of de notaris, doordat deze derde de namen kan achterhalen als gevolg van die inschrijving. Omdat denkbaar is dat de levering niet voor afloop van de in artikel 7:3 lid 4 bedoelde termijn van zes maanden zal geschieden, is er de mogelijkheid voor een schuldeiser van de verkoper beslag te leggen op het verkochte goed, ondanks de inschrijving van de koop.
4.6
De rechtbank begrijpt de stelling van ABN AMRO aldus dat het door haar gelegde beslag wel tegen de verkoper had kunnen worden ingeroepen, hetgeen ertoe had moeten leiden dat de notaris het restant van de opbrengst aan ABN AMRO had moeten uitkeren. Volgens ABN AMRO is het onjuist dat de onroerende zaak door de voorinschrijving ten opzichte van haar als beslaglegger het vermogen van de verkoper reeds heeft verlaten.
4.7
De rechtbank is als volgt van oordeel. De inschrijving van de koop heeft tot gevolg dat de onroerende zaak voorwaardelijk aan het voor verhaal vatbare vermogen van de verkoper wordt onttrokken. Voorwaardelijk, want als niet tijdig geleverd wordt, valt de onroerende zaak met terugwerkende kracht in het vermogen van de verkoper terug en kan het beslag alsnog doel treffen. Van een algeheel beslagverbod is dan ook geen sprake. Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat deze opzet de bedoeling van de wetgever is geweest. Nu de onroerende zaak in dit geval wel binnen zes maanden na de voorinschrijving geleverd is, heeft de onroerende zaak het vermogen van de verkoper definitief verlaten waardoor het gelegde beslag ook niet tegen hem kan worden ingeroepen.
4.8
De stelling van ABN AMRO dat de notaris het restant van de koopsom onder zich had moeten houden totdat in deze kwestie opheldering was ontstaan volgt de rechtbank niet. Gesteld noch gebleken is dat ABN AMRO een dergelijk verzoek aan de notaris heeft gedaan. Overigens was er geen reden voor de notaris om ten behoeve van ABN AMRO gelden onder zich te houden, nu het beslag van ABN AMRO geen doel had getroffen.
4.9
Voorts heeft ABN AMRO gesteld dat het leggen van conservatoir derdenbeslag op de koopprijs onder de notaris ter bescherming van haar rechten geen adequate vervangende zekerheid is voor het beslag op een onroerende zaak.
4.10
Gelet op hetgeen in r.o. 4.5. is aangetekend, kan ook dit betoog niet slagen waar het de rechter hier niet vrijstaat van de kennelijke bedoelingen van de wetgever af te wijken.
4.11
De rechtbank is dan ook met de notaris van oordeel dat ABN AMRO, voor zover zij bedoelt te stellen dat het beslag op de onroerende zaak in een geval als het onderhavige komt te rusten op de koopsom, in die stelling niet kan worden gevolgd..’
Onder aanvoering van een vijftal grieven is ABN AMRO bij het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 12 juli 2007 het vonnis van de rechtbank Haarlem bekrachtigd.
Middel van cassatie.
3
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordien het gerechtshof te Amsterdam heeft overwogen en recht gedaan als omschreven in het hier als ingelast te beschouwen bestreden arrest.
Het gerechtshof heeft ten onrechte in de rechtsoverwegingen 2.4 tot en met 2.9 van het arrest overwogen:
‘2.4
De grieven keren zich tegen voormelde overwegingen van de rechtbank en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Partijen zijn verdeeld over de vraag welk het rechtsgevolg is van het na de inschrijving van de koopovereenkomst in het register als bedoeld in artikel 7:3 BW ten laste van de verkoper op de te leveren onroerende zaak gelegd (conservatoir) beslag, waarbij de beschermende werking van die inschrijving ten aanzien van de koper niet in geding is.
2.5
Ter bescherming van de koper van een registergoed, zoals het onderhavige erfpacht recht, kan onder voorwaarden de koop worden ingeschreven in het register. Tegen de koper kan niet meer worden ingeroepen een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal in het openbaar register is ingeschreven ná de inschrijving van de koop. Daarmee wordt voorkomen dat een beslag op de verkochte zaak na het totstandkomen van de koopovereenkomst de afwikkeling van de overeenkomst frustreert. Deze bescherming verliest met terugwerkende kracht haar werking indien niet binnen zes maanden na de inschrijving van de koop in het register het goed wordt geleverd. Voor de beoordeling van de zaak is van belang dat niet in geding is dat
- (i)
de koop onder de juiste voorwaarden in het register is ingeschreven,
- (ii)
het proces-verbaal van beslaglegging in het register is ingeschreven nadat de koop is ingeschreven en
- (iii)
dat de levering van het goed heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de inschrijving van de koop.
Hieruit volgt dat de onroerende zaak na de inschrijving van de koop in het register niet meer voor uitwinning ten laste van de verkopers geschikt is geweest en dat het beslag op de onroerende zaak dan ook geen doel heeft getroffen.
2.6
ABN-AMRO betoogt dat — hoewel zij erkent dat het beslag in zakenrechtelijke zin de zaak volgt — desondanks het beslag rechtsgevolgen heeft jegens de verkopers en dat ABN-AMRO om deze reden dient mee te delen in het restant van de koopsom na voldoening aan de hypotheekhouder en eventuele andere bij voorrang te voldoene schuldeisers. De zorgplicht van [gerequireerde] als notaris brengt mee dat hij niet voorbij mocht gaan aan het door ABN-AMRO ten laste van de verkopers gelegde beslag. [gerequireerde] had de restant koopsom onder zich moeten houden tot dat meer duidelijkheid zou zijn ontstaan over de gerechtigdheid tot dit geld. Door tot onverwijlde uitkering over te gaan heeft [gerequireerde] de zorgplicht jegens ABN-AMRO geschonden en onrechtmatig jegens haar gehandeld.
2.7
Dit betoogt faalt voor zover het is gestoeld op de gedachte dat het onroerend goed ondanks de inschrijving van de koop in de registers nog geschikt zou zijn voor uitwinning ten laste van de verkopers. Die inschrijving — gevolgd door tijdige levering — onttrekt het onroerend goed nu juist aan die uitwinning. Voor zover ABN-AMRO wil betogen dat het beslag desondanks moet worden beschouwd als een geslaagde uitwinning voor wat betreft de koopsom, miskent zij dat het beslag op het onroerend goed niet tevens is een beslag onder de notaris op de koopsom. Gelijk ABN-AMRO erkent, kan van conversie van het ene beslag naar het andere geen sprake zijn. Dat de beslaglegger van vóór de inschrijving van de koopovereenkomst in het register wel deelt in de opbrengst (de koopsom) is het gevolg van de omstandigheid dat wel een geslaagde uitwinning van het onroerend goed had kunnen plaatsvinden, hetgeen in het onderhavige geval echter niet aan de orde is.
2.8
Geen rechtsregel tast de verplichting van de notaris aan om het restant van de koopsom aan de verkoper uit te keren als de hypotheekhouder en beslagleggers ten behoeve van wie is uitgewonnen of die konden uitwinnen zijn voldaan. Een zorgplicht van de notaris zoals door ABN-AMRO bepleit valt niet af te leiden, ook niet naar analogie, uit de artikelen 551 Rv en 3:268 BW. ABN-AMRO miskent dat beide genoemden artikelen handelen over de schuldeisers die doeltreffend beslag hebben gelegd, terwijl de aard van die regelingen zich verzetten tegen een extensieve interpretatie, in dier voege dat beslag dat geen doel heeft getroffen alsnog als doeltreffend zou moeten worden behandeld. Dat ABN-AMRO een andere — en dus onjuiste — interpretatie van het recht op dit punt voorstaat, maakt niet dat [gerequireerde] onzorgvuldig jegens ABN-AMRO heeft gehandeld door zijn verplichting tot uitkering aan de verkopers na te komen ondanks de wetenschap van een beweerdelijke vordering van de Bank.
2.9
De grieven die alle van andere opvattingen uitgaan falen.’
4
Zulks ten onrechte vanwege de navolgende, mede in hun onderling verband in aanmerking te nemen redenen.
5
Het middel van cassatie valt uiteen in twee onderdelen.
Het gerechtshof miskent in haar arrest het door rechtsgevolg van het door ABN AMRO gelegde (conservatoir) beslag na de inschrijving van de onderhavige koopovereenkomst in het register als bedoeld in artikel 7:3 BW. Ten onrechte dan ook overweegt het gerechtshof in rechtsoverweging 2.7: ‘Dit betoogt faalt voor zover het is gestoeld op de gedachte dat het onroerend goed ondanks de inschrijving van de koop in de registers nog geschikt zou zijn voor uitwinning ten laste van de verkopers’.
Ten onrechte en op onbegrijpelijke gronden verwerpt het gerechtshof de stelling van ABN AMRO dat de notaris zijn zorgplicht jegens ABN AMRO heeft geschonden en onrechtmatig jegens ABN AMRO heeft gehandeld door ondanks de wetenschap van de vordering van ABN AMRO en het door ABN AMRO gelegde (conservatoir) beslag, over te gaan tot onverwijlde uitkering van de restant koopsom aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
6
Het is de stelling van ABN AMRO dat het door haar op 28 oktober 2004 ten laste van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gelegde conservatoir beslag op het recht van erfpacht betreffende een huis, tuin en schuur te [plaats] aan het adres [a-straat 1], ondanks de Vormerkung, wel degelijk rechtsgevolgen heeft jegens in casu [betrokkene 1] en [betrokkene 2], en dat om die reden ABN AMRO diende mee te delen in de restant koopsom na voldoening van de preferente schuldeisers van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De notaris is voorbij gegaan aan het onderhavige beslag en om die reden heeft de notaris onrechtmatig gehandeld jegens ABN AMRO.
Er zijn naar inzicht van ABN AMRO een aantal argumenten waarom het onderhavige conservatoir beslag ondanks de Vormerkung, wel degelijk rechtsgevolgen heeft jegens in casu [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Allereerst kan worden vastgesteld dat art. 7:3 lid 3 BW slechts beoogt het belang van de koper bij levering van het registergoed te beschermen; de ratio achter de zakelijke werking van de Vormerkung is gelegen is gelegen in de bescherming van de (consument)koper. Dat blijkt ook uit de wetsgeschiedenis (zie onder meer de Nota naar aanleiding van het eindverslag.
Wetsvoorstel Koop en ruil, TK 23095, nr 8, pagina 10).
De zakelijke werking van de Vormerkung is beperkt tot de limitatief in art. 7:3 lid 3 BW opgesomde gevallen. Voorts is de zakenrechtelijke werking ingevolge art. 7:3 lid 4 BW beperkt in tijd, te weten gedurende een periode van zes maanden waarbinnen de levering dient plaats te vinden.
De zakelijke werking van de Vormerkung is beperkt tot de leveringsplicht van de verkoper en strekt beslist niet verder dan dat.
Vervolgens kan er op worden gewezen dat de doorbreking van het paritas creditorum haar grens vindt in de bescherming van de koper.
In art. 3:276 BW wordt bepaald dat een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldeiser kan verhalen, tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt. In casu is er sprake van een verhaalsbeslag; het oogmerk van de ABN AMRO is uitwinning ter voldoening van de geldvordering die zij op haar schuldenaren, de verkopers, heeft.
Art. 7:3 BW ziet op de leveringsplicht, op de juridische overdracht van de onroerende zaak van de verkoper jegens de koper. De zakelijke werking is afgebakend en dient niet verder te strekken dan de bescherming van het persoonlijk recht van de koper op levering.
In de Nota naar aanleiding van het eindverslag (Wetsvoorstel Koop en ruil, TK 23095, nr 8, pagina 10) wordt ten aanzien van de gerechtvaardigde belangen van schuldeisers van de verkopers gesteld dat deze belangen door een volledige zakelijke werking van de Vormerkung meer zouden worden beperkt dan ter bereiking van het doel van bescherming van nakoming van de leveringsverplichting aan de verkoper. Niet voor niets is duidelijk geopteerd voor een beperkte zakelijke werking in plaats van volledige zakelijke werking. Evenmin is besloten tot algehele nietigheid van het beslag op de onroerende zaak na Vormerkung (eventueel voorwaardelijk ingevolge art. 3:7 lied 4 BW).
Aldus is de doorbreking van het paritas creditorum — een evident gevolg van de zakelijke werking — aan banden gelegd. De doorbreking reikt slechts zover als nodig is voor de bescherming van de koper. Mede gelet op het beginsel van art. 3:276 BW leidt zulks logischerwijs tot de conclusie dat de gerechtvaardigde belangen van de schuldeiser(s) van de verkoper met zich meebrengen dat een (conservatoir) verhaalsbeslag niet zonder rechtsgevolgen mag blijven indien sprake is van een restant koopsom.
Dan kan er op worden gewezen dat een verbetering in de positie van de verkoper niet is beoogd. Met de doelomschrijving van art. 7:3 lid 3 BW is tevens de begrenzing van de rechtsgevolgen van de Vormerkung gegeven.
Wanneer van de onjuiste opvatting uit zou moeten worden gegaan dat een conservatoir verhaalsbeslag na een Vormerkung bij tijdige levering geen doel treft, omdat door de Vormerkung de onroerende zaak (in materiële zin) aan het vermogen van de verkoper is onttrokken, houdt dit een belangrijke positieverbetering voor de verkoper in alsmede een onnodige aantasting van de rechten van de beslaglegger om zich (onder meer) op de opbrengst van de beslagen onroerende zaak te verhalen, zonder afhankelijk te zijn van het betalingsgedrag van de verkoper. Dat is blijkens de doelomschrijving van art. 7:3 lid 3 BW niet de bedoeling geweest van de wetgever.
ABN AMRO bestrijdt dat door de Vormerkung de onroerende zaak in materiële zin het vermogen van de verkoper heeft verlaten. In formele zin is dit reeds onjuist nu de verkoper juridisch eigenaar is en blijft tot aan het moment van de levering. In materiële zin verlaat de onroerende zaak evenmin het vermogen van de verkoper aangezien de beperking aan de zijde van de verkoper ‘slechts’ de leveringsplicht jegens de koper betreft. Onder verwijzing naar hetgeen reeds aan de orde is gesteld ten aanzien van de beperkte doorbreking van het paritas creditorum, meent ABN AMRO dat van een (voorwaardelijke) onttrekking van de onroerende zaak aan het voor verhaal vatbare vermogen van de schuldenaar, zoals de rechtbank en het gerechtshof aannemen, geen sprake is. Deze conclusie van de rechtbank en het gerechtshof gaat veel te ver en is ook geenszins nodig als met inachtneming van de eisen van paritas creditorum de rechtbank en het gerechtshof hadden ingezien dat een geldig beslag waarbij een beslaglegger genoodzaakt is aan de levering van de onroerende zaak mee te werken, wel degelijk tot gevolg heeft dat de opbrengst aan de hypotheekhouder(s) en alle beslagleggers toekomt.
Ondanks de inschrijving van de koop is de onroerende zaak nog geschikt voor uitwinning ten laste van de verkopers, voor zover bij betaling van de koopsom na levering en voldoening van preferente schuldeisers, nog gelden resteren uit de verkoopopbrengst. Ook dit is een uitvloeisel van het beginsel dat alle beslagleggers — uiteraard met inachtneming van de wettelijke preferenties — in de opbrengst van een onroerende zaak behoren te delen.
Aldus kunnen ook de crediteuren van de verkoper zich op de onroerende zaak van de verkoper/schuldeiser verhalen, doch met dien verstande dat aan de levering van de onroerende zaak aan de koper niet valt te tornen.
Tenslotte kan er op worden gewezen dat de Vormerkung gelijkenis vertoont met de artt. 505 lid 2 en 726 lid 1 Rv. waarin de beperking van de beschikkings- en beheersbevoegdheid van de beslagene bij een conservatoir en executoriaal verhaalsbeslag wordt vastgelegd. Er is geen sprake van beschikkingsonbevoegdheid maar van relatieve nietigheid: de door de beslagene verrichte rechtshandelingen als opgesomd in genoemde artikelen zijn geldig maar hebben geen werking jegens de beslaglegger. De Memorie van Toelichting voegt hier aan toe dat de zakelijke werking van de Vormerkung in zoverre groter is dat deze ook bescherming biedt tegen een beslag op het verkochte registergoed door een derde-crediteur of een faillissement van de verkoper, een en ander onder voorwaarde dat de levering binnen zes maanden na inschrijving plaatsvindt.
Ingeval van inschrijving van een koopakte wordt de verkoper aldus niet beschikkingsonbevoegd. Door de Vormerkung hebben rechtshandelingen/rechtstoestanden als opgesomd in art. 7:3 lid 3 BW geen werking tegen de koper. De relatieve nietigheid brengt met zich mee dat deze rechtshandelingen/rechtstoestanden als zodanig wel geldig zijn en voorts werking hebben jegens ieder ander dan de koper.
Een (conservatoir) verhaalsbeslag behoudt derhalve zijn werking jegens de verkoper.
7
De conclusie van de rechtbank en het gerechtshof dat door de Vormerkung de onroerende zaak (voorwaardelijk) aan het voor verhaal vatbare vermogen van de verkoper is onttrokken, strekt blijkens het voorgaande veel te ver.
Door de levering in casu van de onroerende zaak binnen zes maanden na de Vormerkung, heeft de onroerende zaak weliswaar definitief het vermogen van de verkoper verlaten, doch dit betekent niet dat het gelegde conservatoire verhaalsbeslag niet meer tegen hem kan worden ingeroepen.
Als onderdeel van de levering had derhalve een afdracht aan / reservering voor de ABN AMRO dienen plaats te vinden uit de resterende koopsom, tezamen met de andere beslaglegger, ieder naar rato van de hoogte van hun vordering. Deze afdrachtsverplichting rustte in casu op de notaris, die de koopsom onder zich hield. De notaris heeft zijn zorgplicht jegens ABN AMRO geschonden en heeft onrechtmatig jegens ABN AMRO gehandeld door ondanks de wetenschap van de vordering van ABN AMRO en het door ABN AMRO gelegde (conservatoir) beslag, over te gaan tot onverwijlde uitkering van de restant koopsom aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
8
Aan het voorgaande doet niet af dat ABN AMRO ter bescherming van haar rechten conservatoir derdenbeslag op de koopprijs onder de notaris had kunnen leggen of derdenbeslag op de koopsom had kunnen leggen. Conservatoir beslag onder de notaris en/of kopers biedt geen adequaat alternatief. Een schuldeiser kan er niet blindelings op vertrouwen dat de in de koopakte vermelde notaris ook daadwerkelijk de notaris is die de transportakte zal passeren, en het is een schuldeiser niet bekend hoe de geldstroom tussen koper en verkoper verloopt en/of eventueel de rechten op de opbrengst aan een derde zijn overgedragen. Een derdenbeslag op de koopsom is evenmin een adequaat alternatief. Vergelijk LJN: AY4940, Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen , 87891 / KG ZA 06-243, d.d. 21 juli 2006: ‘De voorzieningenrechter volgt Bun in haar standpunt dat door het onder Bun gelegd beslag op de door haar aan de verkoper te betalen koopsom, de werking van de Vormerkung wordt doorkruist. Bun kan onder deze omstandigheden namelijk niet betalen en zij zal dat wel moeten doen alvorens tot levering kan worden overgegaan. De door de Vormerkung geboden bescherming van Bun wordt derhalve door dit beslag buiten werking gesteld. De voorzieningenrechter constateert bovendien dat de door Bun bij dagvaarding geciteerde Beslagsyllabus — welke door rechtbanken wordt gebruikt als handleiding bij de beoordeling van beslagrekesten en voor de advocatuur informatie bevat omtrent de eisen die de rechtbanken stellen met betrekking tot beslagrekesten — in deze situatie vermeldt dat: ‘in het geval van derdenbeslag onder de koper van het registergoed voor de door de koper te betalen koopsom, tenzij — hetgeen de verzoeker zal moeten nagaan en stellen — geen inschrijving als bedoeld in artikel 7.3 BW heeft plaatsgevonden of die inschrijving inmiddels haar werking heeft verloren, het raadzaam is het gevraagde verlof niet te verlenen’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient op grond van het voorgaande het beslag onder Bun te worden opgeheven.).’ Een derdenbeslag op de koopsom is evenmin een adequaat alternatief, aangezien dit beslag de schuldeiser in een nadeliger positie brengt dan een beslag op onroerende zaken. Immers, bij een derdenbeslag op de koopsom zal de schuldeiser niet meedelen in de verkoopopbrengst, maar slechts een verhaalsrecht hebben op een eventueel aan de verkoper toekomende restant opbrengst, zulks naar analogie van de verkoop ex art. 551 Rv.
9
In 2008 is de evaluatie van de Wet Koop en ruil gepland, waaronder de Vormerkung van art. 7:3 lid 3 sub f BW. Gelet op de in de dagelijkse rechtspraktijk van advocaten en notarissen bestaande onzekerheden met betrekking tot de reikwijdte van de Vormerkung, geeft ABN AMRO de Hoge Raad in overweging om te anticiperen op bedoelde evaluatie door de rechtsgevolgen te duiden van een (conservatoir) beslag gelegd ná de Vormerkung, in het bijzonder in het geval er sprake is van een restant verkoopopbrengst na voldoening van preferente schuldeisers.
MITSDIEN
Op grond van het vorenstaand middel van cassatie te horen vernietigen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, rolnummer 492/06, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2007, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad der Nederlanden zal vermenen dat in goede justitie behoort, kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, [€ 70,85]