HR, 28-11-2008, nr. C07/093HR
ECLI:NL:PHR:2008:BF8874
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-11-2008
- Zaaknummer
C07/093HR
- LJN
BF8874
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF8874, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF8874
ECLI:NL:PHR:2008:BF8874, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF8874
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Schadevordering wegens wanprestatie uit dealerovereenkomst (81 RO).
28 november 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/093HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
POGGENPOHL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Epe,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, thans mr. M.E.M.G. Peletier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Poggenpohl en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 22 maart 2004 Poggenpohl gedagvaard voor de rechtbank Arnhem en, na wijziging van eis, gevorderd Poggenpohl te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 117.661,--, met rente en kosten.
Poggenpohl heeft de vordering bestreden.
Na tussenvonnissen van 7 juli 2004, 8 december 2004 en 11 mei 2005, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 31 augustus 2005 Poggenpohl veroordeeld aan [verweerster] een bedrag van € 10.000,-- ten titel van schadevergoeding te betalen. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Poggenpohl heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank van 8 december 2004, 11 mei 2005 en 31 augustus 2005.
Bij arrest van 19 december 2006 heeft het hof, in het principaal appel en incidenteel appel, het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Poggenpohl veroordeeld tot betaling van € 60.844,80.
In het incidenteel appel heeft het hof voorts de vonnissen van de rechtbank van 8 december 2004 en 11 mei 2005 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Poggenpohl beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Poggenpohl heeft bij brief van 17 oktober 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Poggenpohl in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.896,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgeroepen door de raadsheer F.B. Bakels op 28 november 2008.
Conclusie 28‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Schadevordering wegens wanprestatie uit dealerovereenkomst (81 RO).
Rolnr. C07/093HR
mr. J. Spier
Zitting 3 oktober 2008
Conclusie inzake
Poggenpohl Nederland BV
(hierna: Poggenpohl)
tegen
[Verweerster]
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals weergegeven in rov. 2.1 t/m 2.8 van het vonnis van de Rechtbank Arnhem van 8 december 2004. Ook het Hof Arnhem is hiervan blijkens rov. 3 van zijn arrest uitgegaan.
1.2 In 2001 is een dealerovereenkomst tot stand gekomen tussen [A] B.V. (hierna [A]) en Poggenpohl met betrekking tot de verkoop van Poggenpohl-keukens in de showroom van [A] in [plaats].
1.3 Voorafgaand aan de totstandkoming van de dealerovereenkomst is over en weer correspondentie gevoerd. Bij brief van 15 januari 2001 aan [betrokkene 1] van [A], schrijft [betrokkene 2], directeur van Poggenpohl, onder meer:
"Naar aanleiding van het prettige gesprek d.d. 11 januari 2001 met u en [betrokkene 3], bevestigen wij tot ons genoegen u als volgt. [A] heeft de wens geuit om keukens van het merk Poggenpohl op te nemen in haar studio te [plaats], dit volledig volgens het Poggenpohl concept zoals aan u voorgesteld. Poggenpohl Nederland B.V. is bereid om (..) Poggenpohl keukens aan [A] te leveren. Op een zo kort mogelijke termijn, zullen wij spreken over planning, kosten en andere details. (...)"
1.4 Bij brief van 10 april 2001 aan [A] schrijft [betrokkene 3] namens Poggenpohl:
"Hierbij bevestigen wij u het volgende. In verband met de verplaatsing op termijn van uw bedrijf, zal Poggenpohl Nederland bij uitzondering afwijken van het door haar voorgeschreven Shopconcept. Dit voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Zodra U een verbouwde of nieuwe vestiging betrekt (binnen het besproken gebied) zullen wij opnieuw met elkaar spreken. (...) Tot die tijd zal Poggenpohl Nederland geen nieuwe dealers binnen het Cebuco gebied 45 aanstellen mits daar een goede en duidelijke reden voor is. (...)"
1.5 Bij brief van 7 mei 2001 stuurt [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] een bevestiging van de gemaakte afspraken en verzoekt hem een getekende kopie van de brief retour te zenden, waarmee [A] bevestigt akkoord te gaan met de brief van 10 april 2001.
1.6 [A] heeft een gedeelte van haar keukenstudio ingericht als "Poggenpohl-shop". Hiervoor heeft zij een deel van de keukenstudio verbouwd. Omstreeks medio 2001 is [A] keukens van het merk Poggenpohl in haar keukenstudio gaan verkopen.
1.7 [A] heeft eind 2003 geconstateerd dat een keukenstudio in [plaats], op 7 kilometer afstand van haar showroom, ook keukens van het merk Poggenpohl in haar assortiment is gaan voeren.
1.8 Bij brief van 22 december 2003 aan Poggenpohl schrijft de raadsman van [A] bezwaar te maken tegen het aanstellen van een nieuwe dealer in het gebied waarin ook [A] is gevestigd in strijd is met de afspraken die met haar zijn gemaakt. [A] sommeert Poggenpohl een eind te maken aan deze situatie en maakt aanspraak op vergoeding van haar schade.
1.9 Bij brief van 8 januari 2001 (lees: 2004) schrijft Poggenpohl aan [A] dat namens Poggenpohl geen afspraak is gemaakt dat binnen het Cebuco gebied 45 geen andere dealer kan worden aangesteld. Poggenpohl schrijft dat dit niet door haar is bevestigd, maar door [betrokkene 3] die daartoe niet de bevoegdheid had. Poggenpohl schrijft voorts dat [A] de afgesproken targets niet heeft gehaald en dat haar betalingsmoraal verre van optimaal is. Dit alles heeft Poggenpohl doen besluiten met een nieuwe dealer verder te gaan en met [A] te stoppen.
2. Procesverloop
2.1.1 Bij exploot van 22 maart 2004 heeft [verweerster] Poggenpohl doen dagvaarden voor de Rechtbank Arnhem. Zij heeft - na wijziging van eis, laatstelijk bij akte van 8 juni 2005 - gevorderd veroordeling van Poggenpohl tot betaling van schadevergoeding van € 117.661, zulks met nevenvorderingen.
2.1.2 Naast de onder 1 vermelde feiten, legt [verweerster] aan haar vordering ten grondslag dat Poggenpohl de met haar gemaakte afspraken niet nakomt, als gevolg waarvan zij schade lijdt. De schade bestaat uit investeringen die [verweerster] heeft gedaan ten behoeve van de verkoop van Poggenpohl-keukens (de verbouwing van haar keukenstudio (€ 25.105), diverse reclame-uitingen voor Poggenpohl-keukens (€ 15.241), gederfde en nog te derven omzet over de periode 2004 tot 2006 (€ 75.915) en accountantskosten (€ 1400)).
2.2 Poggenpohl heeft ten verwere aangevoerd dat zij geen overeenkomst heeft gesloten met [verweerster], welke vennootschap pas op 28 mei 2003 is opgericht. Poggenpohl is niet bekend met een contractovername en heeft daarvoor nooit impliciet of expliciet toestemming gegeven. Zij heeft de opgevoerde schadeposten betwist.
2.3.1 In haar tussenvonnis van 8 december 2004 releveert de Rechtbank dat ter comparitie door [betrokkene 1] is meegedeeld dat [A] in 1993 in [verweerster] is ingebracht en dat elke leverancier is meegedeeld "dat vanuit een andere B.V. met een andere naam zaken werd gedaan" (rov. 4.2). Die mededeling is door [betrokkene 2] ter comparitie niet weersproken, terwijl niet is gesteld of gebleken dat Poggenpohl ooit bezwaar heeft gemaakt. De namens de moedermaatschappij van Poggenpohl (namens Poggenpohl) verstuurde brieven waren gericht aan [verweerster]. Daarom heeft Poggenpohl impliciet ingestemd met de contractovername door [verweerster] (rov. 4.3). Poggenpohl is toerekenbaar tekortgeschoten jegens [verweerster] en uit dien hoofde verplicht tot schadevergoeding (rov. 4.11 met onderbouwing in de daaraan voorafgaande rovv.).
2.3.2 In de tussenvonnissen van 8 december 2004 en 11 mei 2005 wordt [verweerster] in de gelegenheid gesteld haar schade nader te concretiseren en te onderbouwen.
2.4 In haar vonnis van 31 augustus 2005 heeft de Rechtbank, na bespreking van de verschillende kostenposten, Poggenpohl veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 10.000 ter zake van de gedane investeringen.
2.5 [Verweerster] heeft tegen het eindvonnis appèl doen instellen. Poggenpohl heeft verweer gevoerd en incidenteel appèl ingesteld tegen alle hiervoor genoemde vonnissen.
2.6 Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank van 31 augustus 2005 vernietigd en Poggenpohl veroordeeld tot betaling van € 60.844,80. De (tussen)vonnissen van 8 december 2004 en 11 mei 2005 zijn door het Hof in het incidenteel appèl bekrachtigd. Op de daartoe bijgebrachte gronden wordt hierna ingegaan voor zover voor de behandeling van de klachten van belang.
2.7 Poggenpohl heeft tijdig cassatieberoep doen instellen. [Verweerster] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Poggenpohl heeft nog gerepliceerd.
3. Bespreking van het middel
3.1 De onderdelen 1a en 1b richten motiveringsklachten tegen rov. 4.3 en 4.6. Deze komen er - naar de kern genomen - op neer dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat sprake was van contractoverneming. Poggenpohl zou, anders dan het Hof oordeelt, wel degelijk hebben bestreden een mededeling omtrent rechtsopvolging van [A] door [verweerster] te hebben ontvangen. De door het Hof genoemde omstandigheid dat de moedermaatschappij van Poggenpohl een brief schrijft aan [verweerster] betekent nog niet dat zij ermee bekend is dat de hele onderneming in [verweerster] is ingebracht.
3.2.1 Deze klachten zijn tot mislukken gedoemd reeds omdat niet wordt bestreden dat Poggenpohl [verweerster] schriftelijk heeft laten weten "om het geheel op een juiste en correcte wijze af te handelen" (rov. 4.1). Een dergelijke brief verdraagt zich niet met de - trouwens ongeloofwaardige - stellingen van het onderdeel. Ongeloofwaardig ook omdat de grief waarop het onderdeel zich baseert niet valt te rijmen met de door het Hof genoemde omstandigheid dat de directeur van Poggenpohl ter comparitie in prima niet heeft bestreden de door de directeur van [verweerster] gedane mededeling dat alle leveranciers op de hoogte waren gesteld.
3.2.2 De juistheid van die stelling lijkt bovendien te worden bevestigd door de door het Hof genoemde aanmaning van moeder Poggenpohl. In dit licht bezien, kon Poggenpohl niet volstaan met een simpele ontkenning, voor het eerst(1) in haar incidentele grieven. Immers heeft Poggenpohl geen (laat staan een begrijpelijke en overtuigende) verklaring gegeven voor de adressering van deze aanmaning, uitgaande van haar stelling dat zij niet van de nieuwe situatie op de hoogte was.
3.3 Onderdeel 2 komt op tegen rov. 4.8 en verwijt het Hof op ondeugdelijke dan wel onbegrijpelijke gronden te hebben geoordeeld dat het in de rede ligt om 1/4 van de totale verbouwingskosten toe te rekenen aan Poggenpohl. Immers heeft zij aangevoerd dat slechts 1/5 of 1/6 van de showroom met haar producten zou worden gevuld. Weliswaar is juist dat het niet alleen aankomt op het vloeroppervlak, maar daaruit volgt nog niet dat een kwart van de investering aan haar moet worden toegerekend.
3.4 Het gaat hier om een door het Hof geschatte schadepost van € 10.042. Als ik het goed zie dan meent Poggenpohl dat de schatting ruwweg € 2.000 te hoog is uitgevallen (het verschil tussen 1/4 en 1/5). Waarom dat laatste zo is, komt niet goed uit de verf. In elk geval gaat het onderdeel in het geheel niet in op 's Hofs motivering.
3.5 Het Hof heeft zijn oordeel gebaseerd op het aantal merken dat [verweerster] verkocht (vier). Die benadering acht het Hof vruchtbaarder dan een verdeling naar rato van het vloeroppervlak in welk verband het aantekent dat een exclusief merk een hogere investering vergt. Daarin ligt - als zodanig niet bestreden - besloten het oordeel a) dat Poggenpohl een exclusiever merk was dan de andere door [verweerster] verkochte merken en b) dat de kosten daarom hoger waren.
3.6 De rechter komt bij de begroting van schade een grote mate van vrijheid toe.(2) De rechter is bij de begroting van de schade en ook bij de keuze op welke wijze zij moet plaatsvinden niet gebonden aan de gewone regels van stel- en bewijsplicht, terwijl slechts een beperkte motiveringsplicht geldt.(3)
3.7.1 Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Dan staat het de rechter vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten.(4)
3.7.2 Ten aanzien van een dergelijke schatting geldt wel het grondbeginsel van een behoorlijke rechtspleging dat elke rechterlijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor een hogere rechter controleerbaar en aanvaardbaar te maken.(5)
3.8 Uit de s.t. van mr Van den Steenhoven onder 17 en 18 valt af te leiden dat het onderdeel 2 bij dit laatste (3.7.2) bedoelt aan te knopen.
3.9.1 De stellingen waarop het onderdeel beroep doet (samengevat onder 3.3) noopten het Hof geenszins tot een uitvoeriger motivering, noch ook behoefde het Hof zich daardoor van een gemotiveerde (en als zodanig niet bestreden) schatting te laten afhouden.
3.9.2 Daarbij valt, voor zover nodig, nog te bedenken dat op zich allerminst onbegrijpelijk is (en dan ook niet wordt bestreden) 's Hofs oordeel dát sprake is van investeringsschade (verbouwingskosten). Het Hof had wellicht nadere toelichting van [verweerster] kunnen vragen en had eveneens een deskundige kunnen benoemen, maar het valt alleszins te billijken dat het dat laatste niet heeft gedaan nu a) de daaraan verbonden kosten buiten verhouding stonden tot het bedrag dat partijen kennelijk verdeeld hield (ruwweg € 2000) en b) de omstandigheid dat de door het Hof genoemde gronden voldoende begrijpelijk zijn, zeker nu Poggenpohl erkent dat de vloeroppervlakte niet beslissend is. Anders gezegd: 's Hofs oordeel biedt partijen en de Hoge Raad voldoende inzicht in zijn gedachtegang.
3.10 De klacht stuit op dit alles af.
3.11 Onderdeel 3 klaagt erover dat het Hof in rov. 4.8, 4.9 en 4.10 niet blijk heeft gegeven in de beoordeling van de schadeomvang en de schadeposten te hebben betrokken de verweren van Poggenpohl in eerste aanleg; in het bijzonder wordt gewezen op haar akte van 6 juli 2005. Het Hof zou hiermee de devolutieve werking van het appèl hebben miskend "voor zover het (..) de stellingen van Poggenpohl dienaangaande (..) niet in de oordeelsvorming heeft betrokken".
3.12 In de bestreden rechtsoverwegingen staat het Hof uitvoerig stil bij een groot aantal stellingen van Poggenpohl.
3.13 Het onderdeel gaat in het geheel niet in op 's Hofs uitvoerige motivering en de weerlegging van de door Poggenpohl betrokken stellingen (voor een deel worden de stellingen expliciet gehonoreerd; ik neem aan dat het onderdeel daarover niet klaagt). Poggenpohl blijft steken in een weinig zeggende algemene verwijzing naar een reeks stellingen zonder duidelijk te maken a) om welke stellingen het precies gaat, b) waar deze te vinden zijn (immers wordt niet alleen beroep gedaan op een akte), c) waarom 's Hofs weerlegging van het betoog van Poggenpohl onjuist of onbegrijpelijk is, d) welke niet door het Hof besproken stellingen tot een ander oordeel zouden moeten leiden en e) waarom dat het geval is. Aldus voldoet het onderdeel niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.(6) Mr Pelletier wijst daar in haar s.t. onder 2.17 terecht op onder aanvoering van de voor haar cliënte nadelige gevolgen van dit soort klachten. Terecht wordt er in dat verband op gewezen dat het evenwicht tussen procespartijen aldus wordt verstoord omdat de verweerder zelf op zoek moet gaan naar mogelijke klachten en deze vervolgens moet gaan weerleggen voor het geval dat deze mochten zijn bedoeld en de Hoge Raad deze ook zo leest.
3.14 Ten overvloede: volgens vaste jurisprudentie behoeft de rechter niet op alle door de procespartijen ter ondersteuning van hun standpunt aangevoerde stellingen in te gaan.(7)
3.15 Poggenpohl heeft in haar akte (het enige concrete stuk waarnaar wordt verwezen) verweer gevoerd met betrekking tot de gevorderde investeringsschade, schade in verband met de reclame-uitingen, gederfde winst en accountantskosten.
3.16 Het Hof heeft zijn oordeel terzake van de (toerekening van de) investeringskosten genoegzaam gemotiveerd, zoals bleek bij de bespreking van onderdeel 2.
3.17 Voor zover de klacht ziet op door Poggenpohl gevoerde verweren terzake van de reclame-kosten en de accountantskosten, mist zij belang omdat het Hof deze vorderingen heeft afgewezen.
3.18.1 Met betrekking tot de gederfde winst heeft het Hof erop gewezen dat Poggenpohl de door de accountant gehanteerde methode om de winst te bepalen en het buiten beschouwing laten van 2001 niet heeft bestreden. Voor het overige honoreert het Hof goeddeels de door Poggenpohl gevoerde verweren (zie rov. 4.10). Bij die stand van zaken is onduidelijk welk bezwaar het onderdeel tegen 's Hofs oordeel probeert in te brengen.
3.18.2 Voor zover het onderdeel (zij het zonder enige uitwerking en derhalve volstrekt ontoereikend) op wil komen tegen 's Hofs schatting op de voet van art. 6:97 BW wordt voorbijgezien aan het onder 3.6 en 3.7 geschetste juridisch kader dat het Hof alleszins die vrijheid bood.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 De toelichting op de eerste grief wil doen geloven dat eenzelfde stelling bij cva is betrokken. M.i. is dat niet juist. Het kan verder blijven rusten omdat het onderdeel op een uitlating bij cva geen beroep doet.
2 Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding (Hartlief) 2006 nr. 206 en Schadevergoeding art. 97 (Lindenbergh) aant. 20 met verdere bronnen.
3 PG boek 6 blz. 339.
4 HR 28 juni 1991, NJ 1991, 746 (rov. 3.3).
5 HR 13 juli 2007, NJ 2007, 407 (rov. 4.1).
6 De s.t. onder 19, 21 en 22 is op twee punten wel expliciet, maar dat doet niet ter zake. Deze klachten hadden immers - volgens vaste rechtspraak en ook volgens de wet - in het middel moeten worden opgenomen, alleen al om de wederpartij de gelegenheid te bieden daarop adequaat te reageren.
7 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005) nr. 22.