HR, 28-11-2008, nr. 08/00308
ECLI:NL:HR:2008:BF7414
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-11-2008
- Zaaknummer
08/00308
- LJN
BF7414
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BF7414, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF7414
ECLI:NL:HR:2008:BF7414, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF7414
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 28‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Familierecht. Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag; hoofdverblijf van minderjarige kinderen; omgangsregeling in kader van ondertoezichtstelling (81 RO).
08/00308
Mr L. Strikwerda
Parket, 1 okt. 2008
conclusie inzake
[De moeder]
tegen
[De vader]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: de moeder, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 23 oktober 2007. Bij deze beschikking heeft het hof op het principaal hoger beroep van de moeder en het incidenteel hoger beroep van verweerder in cassatie, hierna: de vader, de beschikking van de rechtbank Almelo van 16 februari 2007 vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de ouders belast blijven met de uitoefening van het ouderlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen, en, opnieuw beschikkende, de ouders belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Almelo voor het overige, waaronder de beslissing waarbij is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn, bekrachtigd.
2. De vader heeft een verweerschrift in cassatie ingediend en daarbij de Hoge Raad verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep dan wel dit beroep te verwerpen.
3. Het cassatieberoep berust op twee middelen. De middelen kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat de Hoge Raad de klachten kan verwerpen met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4. Middel I is gericht tegen het oordeel van het hof, in r.o. 4.5, dat met betrekking tot het geschil van partijen over de vraag waar de gewone verblijfplaats van de kinderen zal zijn, de verblijfsstatus van de moeder voor het hof geen doorslaggevend argument is.
5. Het middel zal niet tot cassatie kunnen leiden. Voor zover het middel wil betogen dat het hof geen enkele betekenis heeft gehecht aan de mededeling van de moeder dat zij inmiddels in aanmerking komt voor een verblijfsstatus nu zij in aanmerking is gekomen voor de pardonregeling, mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft niet overwogen dat de verblijfsstatus van de moeder voor het hof in het geheel geen argument is, maar dat die verblijfsstatus geen doorslaggevend argument is. Hieruit volgt dat het hof de stelling dat de moeder inmiddels in aanmerking komt de verblijfsstatus in zijn afweging betrokken, maar daaraan niet de betekenis heeft gehecht die het middel daaraan kennelijk wil verbinden. Voor zover het middel wil betogen dat het hof zijn oordeel om de verblijfplaats bij de vader te handhaven enkel op het rapport van de raad voor de kinderbescherming van 29 november 2006 heeft gebaseerd, waarin nog geen rekening werd gehouden met het feit dat de moeder inmiddels in aanmerking komt voor een verblijfsstatus, mist het eveneens feitelijke grondslag. Blijkens r.o. 4.5 heeft het hof immers tevens het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in ogenschouw genomen, bij welke gelegenheid ter sprake is gekomen dat de moeder inmiddels in aanmerking komt voor een verblijfsstatus en de vertegenwoordiger van de raad het advies heeft gehandhaafd.
6. Middel II klaagt dat het hof geen blijk ervan heeft gegeven kennis te hebben genomen van de door de vrouw ingediende stukken en daardoor het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden.
7. Het middel is tevergeefs voorgesteld. Al aangenomen dat de stelling dat het hof geen blijk ervan heeft gegeven kennis te hebben genomen van de door de moeder ingediende stukken, feitelijk grondslag vindt in de bestreden beschikking (r.o. 2.5 van de bestreden beschikking weerspreekt de stelling), geeft het middel niet aan welke overweging of welk oordeel van het hof onjuist dan wel onbegrijpelijk of anderszins gebrekkig gemotiveerd zou zijn in het licht van de door de moeder overgelegde stukken. Het middel voldoet daarom niet aan de ingevolge art. 426a lid 2 Rv aan een middel te stellen eisen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 28‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Familierecht. Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag; hoofdverblijf van minderjarige kinderen; omgangsregeling in kader van ondertoezichtstelling (81 RO).
28 november 2008
Eerste Kamer
08/00308
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 23 september 2005 ter griffie van de rechtbank Almelo ingediend verzoekschrift heeft de vader zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat de vader wordt belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de twee minderjarige kinderen van partijen, en subsidiair dat deze kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben.
De moeder heeft het verzoek bestreden, en verzocht om de vaststelling van een omgangsregeling indien de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader wordt vastgesteld.
De rechtbank heeft, na twee mondelinge behandelingen, bij beschikking van 16 februari 2007 bepaald dat de ouders gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de twee minderjarigen, dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn en dat in beginsel binnen het kader van de ondertoezichtstelling en in overleg met de gezinsvoogd omgang zal zijn tussen de moeder en de kinderen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 23 oktober 2007 heeft het hof in het principaal en incidenteel beroep de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2007 vernietigd voor zover is bepaald dat de ouders belast blijven met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, en heeft het de ouders met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen belast, en de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep dan wel het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 november 2008.