HR, 31-10-2008, nr. 07/11816
ECLI:NL:HR:2008:BE9099
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
31-10-2008
- Zaaknummer
07/11816
- LJN
BE9099
- Vakgebied(en)
Horecarecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BE9099, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9099
ECLI:NL:HR:2008:BE9099, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 31‑10‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9099
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 31‑10‑2008
Inhoudsindicatie
WSNP. Procesrecht. Grenzen rechtsstrijd van partijen.
Nr. 07/11816
Mr. L. Timmerman
Parket d.d. 22 augustus 2008
Conclusie inzake
[Verzoeker]
1. Feiten en procesverloop
1.1 Op 2 mei 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [verzoeker].
1.2 Op 8 maart 2007 is namens bewindvoerder [betrokkene 1] aan de rechtbank verzocht de schuldsanering tussentijds te beëindigen krachtens art. 350, lid 3 sub c en e F. Volgens de bewindvoerder is [verzoeker] de op 22 januari 2007 gemaakte afspraken niet nagekomen. Volgens deze afspraken zou [verzoeker] o.a. solliciteren conform Recofa-richtlijnen, maandelijks € 70 aflossen aan de boedel, kopieën van de aanvraag van een uitkering overleggen, een ziektekostenverzekering afsluiten en een nieuwe schuld bij Gemeente Haarlem voldoen dan wel kwijtschelding aanvragen of een betalingsregeling treffen.
1.3 In haar vonnis van 18 april 2007 heeft de rechtbank overwogen dat er in beginsel sprake is van tekortkomingen die [verzoeker] zijn toe te rekenen en een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. De rechtbank houdt echter de behandeling pro forma aan teneinde [verzoeker] in de gelegenheid te stellen:
* zelf zorg te dragen voor een medische verklaring van een erkende keuringsinstantie (GGD) waaruit zijn gehele arbeidsongeschiktheid blijkt;
* met het ontvangen voorschot van de sociale dienst de achterstand in de boedelafdracht aan te zuiveren;
* de bewindvoerder alle nog benodigde stukken te doen toekomen.
1.4 Op 20 juni 2007 oordeelt de rechtbank dat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. [Verzoeker] heeft niet voldaan aan de inspanningsplicht, onvoldoende afgedragen aan de boedel en heeft verzuimd de bewindvoerder de inlichtingen te verstrekken. De tekortkomingen zijn dermate ernstig dat deze niet als geringe tekortkomingen buiten beschouwing kunnen blijven. [Verzoeker] heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze tekortkoming hem niet is toe te rekenen. De rechtbank vervolgt:
"De genoemde tekortkomingen zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig, dat slechts de beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei gerechtvaardigd is. De rechtbank acht een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling in de gegeven omstandigheden niet op zijn plaats.
De rechtbank constateert dat de gebruikelijke maximumtermijn van drie jaar gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, te rekenen van de dag van de uitspraak van de toepassing van de schuldsanering, grotendeels is verstreken. Een tussentijdse beëindiging als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub c, d of e van de Faillissementswet zou van rechtswege leiden tot een faillissement. Dit dient in het onderhavige geval echter geen redelijk doel, nu de schuldeisers van de schuldenaar in de loop van de schuldsanering in voldoende mate bekend zijn geworden, terwijl er thans geen vermogensbestanddelen meer zijn die te gelde gemaakt kunnen worden en bovendien een uitkering aan schuldeisers niet is te verwachten. De voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging dient daarom te worden afgewezen.
De rechtbank is echter met de rechter-commissaris van oordeel dat er gronden zijn de schuldsanering zonder schone lei te beëindigen omdat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank zal daarom het ambtshalve vastgestelde saneringsplan wijzigen, in die zin dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, wordt vastgesteld op 2 jaar, 1 maanden 18 dagen, te rekenen van de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 20 juni 2007.
De schuldsaneringsregeling zal nu ex artikel 352 lid l van de Faillissementswet worden beëindigd, waarbij de rechtbank de schuldenaar geen "schone lei" zal verstrekken."
1.5 [Verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld onder aanvoering van vier grieven. Volgens grief 1 en 2 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten onrechte beëindigd, althans is deze ten onrechte beëindigd zonder schone lei. De rechtbank zou ten onrechte hebben geoordeeld dat [verzoeker] niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, althans zij heeft ten onrechte geoordeeld dat [verzoeker] toerekenbaar in zijn verplichtingen is tekortgeschoten (grief 3 en 4). [Verzoeker] voert aan dat hij de bewindvoerder wel degelijk heeft geïnformeerd en hij door ziekte niet kan werken of anderszins inspanning verrichten. [Verzoeker] stelt onder psychiatrische behandeling te zijn. Blijkens het petitum verzoekt [verzoeker] het hof de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
1.6 De bewindvoerder heeft het appel bestreden.
1.7 Het hof oordeelt op 21 september 2007 dat [verzoeker] is tekortgeschoten in de medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling:
"2.5 (...) Voldoende aannemelijk is geworden dat hij niet naar behoren aan zijn inspannings- en informatieverplichting heeft voldaan. In de eerste plaats heeft [verzoeker], ondanks herhaald verzoek, niet aangetoond dat hij vanwege ziekte niet in staat is te solliciteren en te werken. Uit de verklaring van een psycholoog, gedateerd 25 juni 2007 (...) blijkt slechts dat [verzoeker] onder behandeling staat, doch niet dat hij niet in staat zou zijn om te solliciteren of werkzaamheden te verrichten. Ook overigens is dat niet aannemelijk geworden. De stelling van [verzoeker] dat hij een uitkering heeft aangevraagd en dat deze is afgewezen, is niet door hem onderbouwd. In de tweede plaats is het hof gebleken dat [verzoeker] een achterstand in de door hem te verrichten betalingen aan de boedel heeft opgelopen. De stellingen van [verzoeker] dat het hem niet gelukt is om tot afspraken met de bewindvoerder te komen omtrent een aflossing ineens en dat het hem bovendien niet gelukt is om geld te storten op de desbetreffende bankrekening zijn niet aannemelijk geworden, nu [verzoeker] ook daarvoor geen enkele nadere onderbouwing heeft verschaft. Ook valt niet in te zien dat [verzoeker] het bewuste bedrag van € 500,- niet al veel eerder aan de bewindvoerder had kunnen overhandigen. Zelfs ter zitting in hoger beroep - toen [verzoeker] het bedrag naar zijn zeggen bij zich had - was hij daartoe nog niet overgegaan. Het is het hof, ten slotte, gebleken dat [verzoeker] meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen, zowel door de bewindvoerder, de rechter-commissaris als de zittingsrechter in eerste aanleg. [Verzoeker] heeft hiervan blijkbaar geen gebruik gemaakt. Een en ander is van voldoende ernstige aard om de regeling te beëindigen. De door [verzoeker] aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen niet tot een andere slotsom leiden.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat de schuldsaneringsregeling terecht is beëindigd, zij het dat de rechtbank de voordracht tot tussentijdse beëindiging had dienen toe te wijzen. Uit het bepaalde bij artikel 350 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat - indien een dergelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan - [verzoeker] van rechtswege in staat van faillissement zal komen te verkeren. Kennelijk om aan dit laatste - als volgens de rechtbank geen redelijk doel dienend - te ontkomen heeft de rechtbank de schuldsanering niet op grond van het bepaalde bij artikel 350 Fw maar op grond van het bepaalde bij artikel 352 Fw beëindigd en daarbij aan [verzoeker] de zogenoemde "schone lei" onthouden, mede onder wijziging van het saneringsplan. In verband met die wijziging van het saneringsplan merkt het hof nog op - gezien de thans door het hof gegeven beslissing: ten overvloede - dat het er bij een wijziging van een saneringsplan om gaat - gelet op het bepaalde bij artikel 354 Fw [lees: 345 Fw - LT] - of zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het saneringsplan niet ongewijzigd kan blijven. Niet is aannemelijk geworden dat daarvan in dit geval sprake is. Voorts is van belang dat de rechtbank bij haar beslissing tot wijziging van het saneringsplan ten onrechte is voorbijgegaan aan de eisen die artikel 345 lid 1 en 3 Fw stelt aan de wijziging van het saneringsplan. Immers, niet gebleken is dat aan de publicatievereisten is voldaan. Daarnaast biedt de wet geen mogelijkheid het saneringsplan ambtshalve te wijzigen."
1.8 Het hof vernietigt het vonnis, wijst de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe en verwijst de zaak terug naar de rechtbank teneinde verder te worden afgedaan, de benoeming van een r-c en een curator daaronder begrepen.
1.9 [Verzoeker] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld.
2. Bespreking van de middelen
2.1 Het cassatieberoep bestaat uit twee middelen. Middel I richt zich in het bijzonder tegen rov. 2.5. Het bevat verschillende klachten die worden uitgewerkt in de onderdelen 3.2 - 3.6.
2.2 Volgens onderdeel 3.2 is van algemene bekendheid dat de KNMG-richtlijnen verbieden dat de behandelende arts rechtstreeks informatie verschaft. Betrokken instanties dienen een concreet verzoek te doen. [Verzoeker] zou hebben aangegeven dat hij de bewindvoerder dit herhaaldelijk heeft gemeld en dat het dus op de weg van de bewindvoerder lag om te zorgen dat deze volledig werd geïnformeerd. Nu de bewindvoerder dit niet heeft weersproken, diende het hof tot uitgangspunt te nemen dat [verzoeker] door ziekte verhinderd was te werken, aldus het onderdeel.
2.3 Deze klacht voldoet niet aan de eisen, nu niet wordt aangegeven wanneer [verzoeker] dit zou hebben gesteld, nog daargelaten dat is gesteld noch gebleken dat een psycholoog is gebonden aan 'de' KNMG-richtlijnen.
2.4 De onderdelen 3.3 en 3.4 richten zich kennelijk tegen de overweging in rov. 2.5 dat [verzoeker] de stelling dat hij een uitkering heeft aangevraagd en dat deze is afgewezen niet heeft onderbouwd. Tijdens pleidooi in appèl (par. 3) is gesteld dat een bijstandsuitkering is afgewezen, evenals een tegen de afwijzende beschikking gericht bezwaar. Tegen dit bezwaar zou beroep zijn aangetekend. Volgens het onderdeel wordt de advocaat op zijn woord wordt geloofd; anders had het hof meer stukken moeten vragen. Bovendien zou niet zijn betwist de stelling van [verzoeker] dat hij recht had op een eigen bijstandsuitkering.
2.5 Bij memorie van grieven heeft [verzoeker] niet gerept van een bijstandsuitkering. Eerst bij pleidooi meldt [verzoeker] dat hij een bijstandsuitkering heeft aangevraagd en dat deze is afgewezen. Deze stelling wordt niet nader onderbouwd door begeleidende stukken. Het hof kennelijk geoordeeld dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Dit oordeel acht ik in het licht van de gedingstukken onjuist noch onbegrijpelijk.
2.6 Onderdeel 3.5 bouwt voort op de onderdelen 3.2 - 3.4 en deelt het lot ervan.
2.7 Hetzelfde geldt voor onderdeel 3.6 dat stelt dat de enkele omstandigheid dat [verzoeker] is gewezen op zijn verplichtingen niets zegt over de vraag of hij in staat is zijn verplichtingen te kunnen nakomen. De door hem aangevoerde redenen kunnen moeilijk anders worden begrepen dan dat hij heeft gesteld dat de tekortkomingen hem niet kunnen worden toegerekend.
2.8 Het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] is tekortgeschoten in de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. In 's hofs oordeel ligt bovendien besloten dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze tekortkomingen niet aan hem kunnen worden toegerekend. Dit oordeel is niet onjuist en, in aanmerking genomen de verwevenheid ervan met waarderingen van feitelijke aard, evenmin onbegrijpelijk. Middel I is daarom tevergeefs voorgedragen.
2.9 Middel II richt zich in het bijzonder tegen rov. 2.6. Het valt uiteen in twee klachten die worden uitgewerkt in onderdeel 4.2 en 4.3. Ik vang aan met onderdeel 4.3 dat rov. 2.6 op inhoudelijke gronden aanvalt. Volgens het onderdeel verhindert art. 345 F niet dat de rechter die de zaak op grond van art. 350 of 352 F behandelt (mede en ambtshalve) toepassing kan geven aan art. 345 F. Het hof zou dit hebben miskend. Er is door de ziekte van [verzoeker] bovendien sprake van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat het oorspronkelijke saneringsplan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd kan blijven. Nu de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat de schuldeisers in voldoende mate bekend zijn geworden, is 'invoelbaar' dat de rechtbank de vereiste oproepingen nodeloos bezwarend oordeelde en hiervan daarom afzag. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank daarom ten onrechte vernietigd, althans is de beslissing van het hof onvoldoende gemotiveerd.
2.10 Onderdeel 4.3 faalt. 's Hofs oordeel is juist en voldoende gemotiveerd. Het saneringsplan kan slechts worden gewijzigd op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar dan wel een of meer schuldeisers (art. 345, lid 1 F). Uit de tekst van art. 345 F volgt dat de rechter het saneringsplan niet ambtshalve kan wijzigen.(1) De bewindvoerder doet op grond van het derde lid onverwijld aankondiging van de dag, uur en plaats van de terechtzitting in de Staatscourant. Hij geeft tevens bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers. Niet is gebleken dat aan deze vereisten is voldaan. Bij deze stand van zaken mist [verzoeker] belang bij zijn klacht tegen 's hofs oordeel dat zich onvoorziene omstandigheden voordoen welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het saneringsplan niet ongewijzigd kan blijven.
2.11 Een andere vraag is of het hof wel mocht oordelen over de wijziging van het saneringsplan. Volgens onderdeel 4.2 is het hof buiten de rechtsstrijd in appèl getreden door de beslissing van de rechtbank te vernietigen op een onderdeel waartegen de grieven zich niet richtten. [Verzoeker] is in hoger beroep gegaan omdat hij het niet eens was met de beslissing tot tussentijdse beëindiging zonder schone lei. Het hoger beroep mag er volgens het onderdeel niet toe leiden dat hij hiervan slechter wordt. Het stond het hof niet vrij ten nadele van [verzoeker] een voorziening te treffen die buiten het ingestelde appèl is gelegen.
2.12 Volgens grief 1 heeft de rechtbank ten onrechte de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd.
2.13 Kennelijk heeft het hof, waaraan de uitleg van de gedingstukken is voorbehouden, de grieven aldus gelezen dat [verzoeker] de beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank heeft willen bestrijden. In cassatie wordt over deze - overigens niet onbegrijpelijke - uitleg niet geklaagd.
2.14 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Gezien het oorspronkelijke verzoek tot tussentijdse beëindiging op grond van art. 350, lid 3 sub c en e F kon het hof niet anders dan de schuldsanering op deze gronden beëindigen. Uit art. 350, lid 5 vloeit vervolgens voort dat [verzoeker] van rechtswege in staat van faillissement verkeert. Dit is niet zozeer een reformatio in peius, als wel de constatering van een automatisch intredend rechtsgevolg dat direct voortvloeit uit en onlosmakelijk verbonden is met de beëindiging van de schuldsanering op grond van art. 350, lid 3 sub c en e F. Daarbij komt nog dat voor [verzoeker] het essentiele punt is dat hem zowel als gevolg van de uitspraak van de rechtbank als van die van het hof de schone lei is onthouden. Onderdeel 4.2 is tevergeefs voorgedragen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Aldus ook Polak-Wessels IX, Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (1999), nr. 9332. Vgl. TK 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 60-61.
Uitspraak 31‑10‑2008
Inhoudsindicatie
WSNP. Procesrecht. Grenzen rechtsstrijd van partijen.
31 oktober 2008
Eerste Kamer
07/11816
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2005 is ten aanzien van [verzoeker] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 20 juni 2007 de voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen en ambtshalve het saneringsplan gewijzigd, in die zin dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, wordt vastgesteld op 2 jaar, 1 maand en 18 dagen, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 20 juni 2007. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat [verzoeker] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van haar vonnis.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 20 juni 2007 heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 21 september 2007 heeft het hof de beslissing waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toegewezen en de zaak voor verdere afdoening verwezen naar de rechtbank.
Het arrest van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De in middel I aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2 De rechtbank heeft geoordeeld dat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, nu hij niet heeft voldaan aan de inspanningsplicht, onvoldoende heeft afgedragen aan de boedel en heeft verzuimd de bewindvoerder de benodigde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank heeft evenwel, teneinde te voorkomen dat [verzoeker] ingevolge art. 350 lid 5 (oud) F. van rechtswege in staat van faillissement zou komen te verkeren, niet de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] op de voet van art. 350 F. beëindigd, maar het desbetreffende verzoek van de rechter-commissaris afgewezen, ambtshalve het saneringsplan in die zin gewijzigd dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, bepaald werd op een zodanig tijdvak dat die eindigde op de dag waarop de rechtbank uitspraak deed, en vastgesteld dat [verzoeker] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten.
3.3 Het hof heeft de grieven van [verzoeker], die alle gericht waren, kort gezegd, tegen het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, verworpen, maar niettemin het vonnis van de rechtbank vernietigd omdat de rechtbank de voordracht tot tussentijdse beëindiging naar het oordeel van het hof had moeten toewijzen. Het hof heeft dienovereenkomstig de door de rechter-commissaris verlangde tussentijdse beëindiging alsnog uitgesproken en de zaak teruggewezen naar de rechtbank opdat die de zaak verder zou afdoen, de benoeming van een rechter-commissaris en een curator in het faillissement van [verzoeker] daaronder begrepen.
3.4 Terecht klaagt middel II dat het het hof niet vrijstond aldus ten nadele van [verzoeker] het vonnis van de rechtbank te vernietigen op een onderdeel waartegen de grieven van [verzoeker] niet waren gericht.
3.5 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het vonnis van de rechtbank alsnog te bekrachtigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 21 september 2007;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2007.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 31 oktober 2008.