HR, 26-09-2008, nr. R07/116HR
ECLI:NL:PHR:2008:BD7085
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-09-2008
- Zaaknummer
R07/116HR
- LJN
BD7085
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD7085, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD7085
ECLI:NL:PHR:2008:BD7085, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD7085
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
WSNP; tussentijdse beëindiging van toepassing van schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c en d, (oud) F. (81 RO).
26 september 2008
Eerste Kamer
R07/116HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van [verzoeker] is bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 18 april 2006 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
De rechter-commissaris heeft een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
[Verzoeker] heeft het verzoek bestreden.
Na mondelinge behandeling van de zaak in aanwezigheid van de bewindvoerder en [verzoeker] heeft de rechtbank bij vonnis van 26 maart 2007 de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd en verstaan dat [verzoeker] van rechtswege in staat van faillissement zal verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, met benoeming van een rechter-commissaris en een curator in het faillissement.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Na mondelinge behandeling van de zaak heeft het hof bij arrest van 7 juni 2007 het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 september 2008.
Conclusie 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
WSNP; tussentijdse beëindiging van toepassing van schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c en d, (oud) F. (81 RO).
Rek.nr. R07/116HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 4 juli 2008
conclusie inzake
[Verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1. Ten aanzien van thans verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], is bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 18 april 2006 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
2. Op voordracht van de rechter-commissaris heeft genoemde rechtbank bij vonnis van 26 maart 2007 de toepassing van de schuldsaneringsregeling - op de voet van art. 350 (oud) Fw -beëindigd en verstaan dat [verzoeker] van rechtswege in staat van faillissement zal verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, met benoeming van een rechter-commissaris en een curator in het faillissement. Naar het oordeel van de rechtbank is [verzoeker] toerekenbaar tekortgeschoten in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen om gedurende de regeling geen bovenmatige schulden te laten ontstaan en om aan de bewindvoerder inlichtingen te verschaffen.
3. Op het hoger beroep van [verzoeker] heeft het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 7 juni 2007 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Naar het oordeel van het hof is [verzoeker] in ernstige mate tekortgeschoten in zijn informatieverplichting jegens de bewindvoerder en behoort de schuldsaneringsregeling reeds op die grond tussentijds te worden beëindigd. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen (r.o. 3.5)
- dat [verzoeker] steeds andere verklaringen aflegt over de hoogte van de door hem te betalen huurpenningen en de bron waaruit hij die voldoet;
- dat [verzoeker] in 2006 heeft getracht een woning te kopen en te verkopen zonder hierover tevoren met de bewindvoerder overleg te plegen;
- dat de opbrengst van een in 2004 door [verzoeker] verkochte woning voor een gedeelte van Euro 28.000,- tot op heden zonder afdoende verantwoording aan de bewindvoerder is gebleven;
- dat [verzoeker] zonder medeweten van de bewindvoerder regelingen heeft getroffen met onder meer zorgverzekeraar Agis over ontstane nieuwe schulden; en
- dat [verzoeker] kennelijk zonder medeweten en toestemming van de bewindvoerder werkzaamheden heeft verricht voor Checkpoint Consultancy B.V.
Voorts heeft het hof overwogen dat [verzoeker] bovendien zijn schuldeisers heeft benadeeld door - kort gezegd - voor zijn werkzaamheden voor Checkpoint Consultancy B.V. genoegen te nemen met een veel lager bedrag dan hij normaliter zou hebben ontvangen.
4. [Verzoeker] is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel.
5. Het middel behelst, als ik het goed zie, drie klachten.
6. De eerste klacht (cassatierekest onder 2.1) klaagt dat het hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft geoordeeld dat [verzoeker] zijn informatieplicht heeft geschonden, nu de door het hof aangenomen informatieplicht mede betrekking heeft op feiten en omstandigheden die vóór het vonnis waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling werd uitgesproken zijn ontstaan. De klacht wordt toegespitst op de kwestie van de huur en op de verkoop van de woning in 2004 (cassatierekest onder 2.2).
7. De klacht berust kennelijk op het uitgangspunt dat de informatieplicht van de schuldenaar jegens de bewindvoerder slechts ziet op feiten of omstandigheden die dateren van na de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dit uitgangspunt kan niet als juist worden aanvaard. Blijkens de parlementaire geschiedenis van art. 350 (oud) Fw wordt voor de toepassing van dit artikel misbruik van de schuldsaneringsregeling (ook) aangenomen "indien de schuldenaar voorafgaand aan de toepassing van de regeling informatie achterhoudt (...) welke ontbrekende gegevens leiden tot een onterechte toegang tot de regeling" (Kamerstukken I 1997/98, 22 969 en 23 429, nr. 297, blz. 8). Hieruit volgt dat de algemene verplichting van de schuldenaar tot het verschaffen van inlichtingen over feiten en omstandigheden waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling (vgl. HR 15 februari 2002, NJ 2002, 259 nt. prof. mr B. Wessels), mede betrekking heeft op feiten en omstandigheden dateren van vóór de toelating tot de schuldsaneringsregeling (zie bijv. HR 4 november 2005, NJ 2006, 135). Onder het huidige art. 350 Fw is iedere onduidelijkheid op dit punt weggenomen door de in het tweede lid onder f vermelde beëindigingsgrond: het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid.
8. De eerste klacht van het middel faalt derhalve. In het midden kan verder blijven of en in hoeverre de door het hof vastgestelde schending van de informatieplicht door [verzoeker] betrekking heeft op feiten en omstandigheden die dateren van vóór de toelating van [verzoeker] tot de schuldsaneringsregeling.
9. De tweede klacht van het middel (cassatierekest onder 2.3) heeft betrekking op de overweging van het hof dat [verzoeker] zijn schuldeisers heeft benadeeld.
10. Aangezien de schuldsaneringsregeling naar het oordeel van het hof reeds op grond van het feit dat [verzoeker] in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn informatieverplichting jegens de bewindvoerder behoort te worden beëindigd (r.o. 3.5, eerste volzin), is de door de tweede klacht bestreden overweging door het hof kennelijk ten overvloede gegeven. De tweede klacht moet daarom reeds wegens gebrek aan belang falen.
11. De derde klacht van het middel (cassatierekest onder 2.4) betreft schulden ontstaan tijdens de schuldsaneringsregeling.
12. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat het hof zijn oordeel dat de schuldsaneringsregeling tussentijds behoort te worden beëindigd, (mede) heeft gebasserd op de in art. 350 lid 3, aanhef en onder d, (oud) Fw bedoelde grond. Ook deze klacht strandt derhalve reeds op gebrek aan belang.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,