HR, 26-09-2008, nr. 08/02285
ECLI:NL:PHR:2008:BD7590
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-09-2008
- Zaaknummer
08/02285
- LJN
BD7590
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD7590, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD7590
ECLI:NL:PHR:2008:BD7590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD7590
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
BJ 2008/59
BJ 2008/59
Uitspraak 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; voorlopige machtiging tot het doen voortduren van verblijf van betrokkene die al vrijwillig was opgenomen; nodige bereidheid (81 RO).
26 september 2008
Eerste Kamer
08/02285
EV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. Post,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 8 april 2008 onder overlegging van een op 4 april 2008 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar raadsman, de behandeld psychiater [betrokkene 1] en de arts [betrokkene 2] namens de behandelend arts [betrokkene 3] op 23 april 2008 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum machtiging verleend betrokkene tot uiterlijk 23 oktober 2008 in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 september 2008.
Conclusie 26‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz; voorlopige machtiging tot het doen voortduren van verblijf van betrokkene die al vrijwillig was opgenomen; nodige bereidheid (81 RO).
08/02285
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 11 juli 2008
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
tegen
Officier van Justitie te Rotterdam
Het cassatiemiddel in deze Bopz-zaak heeft betrekking op het criterium van de nodige bereidheid.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Verzoekster in cassatie (hierna: betrokkene) is vrijwillig opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Bouman GGZ, afdeling Kliniek. De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 8 april 2008 de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om het verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren. Bij het verzoek was een geneeskundige verklaring gevoegd van de geneesheer-directeur, die betrokkene heeft doen onderzoeken door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 4]. Ook zijn een afschrift van het behandelingsplan en de aantekeningen omtrent de behandeling bijgevoegd. In de geneeskundige verklaring (rubriek 3) is aangekruist dat betrokkene geen blijk geeft van bereidheid tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 23 april 2008, in aanwezigheid van betrokkene en haar raadsman, de behandelend psychiater [betrokkene 1] en de arts [betrokkene 2] namens de behandelaar [betrokkene 3]. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Volgens de rechtbank doet de stoornis van de geestvermogens betrokkene het volgende gevaar opleveren voor haarzelf:
"Betrokkene neemt onregelmatig haar medicatie, wat leidt tot psychotische ideeën; ze denkt dan dat ze is verkracht of dat ze zwanger is. Ze kan niet zelfstandig functioneren in de maatschappij en het gevaar bestaat dat ze door haar hinderlijke gedrag agressie van anderen oproept."
1.3. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Voor opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis is een voorlopige machtiging vereist indien ter zake daarvan de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid. Indien de betrokkene reeds vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, is de machtiging vereist indien de betrokkene ervan blijk geeft het vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te willen beëindigen (art. 2, lid 3 en lid 4, Wet Bopz)(1). Een voorlopige machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend (art. 2, lid 2, Wet Bopz).
2.2. Onder verwijzing naar de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend arts ter zitting heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven.
2.3. De aangehaalde geneeskundige verklaring vermeldt dat betrokkene psychotisch is en geen ziekte-inzicht heeft (4.a). Onder 6.a is vermeld: "Patiënte is niet in staat voor zichzelf te zorgen, zij is nu reeds een jaar opgenomen en is nog onvoldoende hersteld, zij leek kortdurende aan de beterende hand, doch derailleerde direct toen zij van een zeer gestructureerde afdeling overgeplaatst werd naar een afdeling met relatief meer vrijheid." Ter zitting heeft betrokkene gesteld: "Doel is beschermd wonen of op mezelf. Ik heb inderdaad nog hulp nodig. Ik ben vrijwillig gekomen en ik ga ook vrijwillig weer weg". Namens betrokkene is in eerste aanleg het verweer gevoerd dat zij vrijwillig in het ziekenhuis wil blijven en dat het verzoek van de officier van justitie vanwege die vrijwilligheid behoort te worden afgewezen. Van de zijde van de behandelende arts is ter zitting hiertegenover gesteld dat de door betrokkene getoonde bereidheid tot verblijf onvoldoende is: "De vrijwilligheid is niet consistent". Ook heeft deze arts erop gewezen dat betrokkene volgens het behandelingsplan een chronische psychotische stoornis heeft.
2.4. Het cassatiemiddel stelt dat betrokkene in eerste aanleg - ter zitting en in een brief(2) - te kennen heeft gegeven dat zij vrijwillig wil blijven en vrijwillig behandeld wil worden. De klacht houdt niet meer in dan het standpunt dat: (a) betrokkene niet voldoet aan het gevaarscriterium, nu zij bereid is vrijwillig de behandeling te ondergaan en te blijven en (b) de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de bereidheid van betrokkene ontbrak.
2.5. In de verwijzing naar de geneeskundige verklaring en de mondelinge toelichting van de behandelend arts ter zitting ligt besloten dat de rechtbank van oordeel is dat de door betrokkene uitgesproken bereidverklaring niet kan worden aangemerkt als de voor een vrijwillig verblijf vereiste nodige bereidheid. Kennelijk is de achterliggende gedachte dat de bereidheid wisselvallig is als gevolg van ontbrekend ziekte-inzicht. Hoe dan ook, het middel bevat niet een concrete rechts- of motiveringsklacht over het oordeel dat de uitgesproken bereidverklaring onvoldoende is om deze aan te merken als de nodige bereidheid. De vraag of de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de nodige bereidheid ontbrak, kan zo in cassatie niet worden beantwoord; daarvoor is onderzoek naar de feiten nodig, dat is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Ook de in alinea 1.2 hiervoor aangehaalde overweging van de rechtbank is in cassatie niet bestreden. Daarmee heeft de rechtbank voldoende begrijpelijk aangegeven dat en waarom de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar voor zichzelf doet veroorzaken.
2.6. De slotsom is dat het middel faalt. Het middel noopt m.i. niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie over deze maatstaf laatstelijk: HR 8 februari 2008, BJ 2008, 18 m.nt. T.P. Widdershoven onder nr. 20.
2 Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat zij vrijwillig wil blijven. De in het middel bedoelde brief bevond zich niet onder de ingezonden gedingstukken. Door de advocaat van betrokkene is een schriftelijke bereidverklaring aan de Hoge Raad nagezonden. Hoewel niet vaststaat dat de rechtbank van die brief kennis heeft genomen, wil ik veronderstellenderwijs daarvan uitgaan.