HR, 30-05-2008, nr. 08/00434
ECLI:NL:HR:2008:BD0136
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-05-2008
- Zaaknummer
08/00434
- LJN
BD0136
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD0136, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD0136
ECLI:NL:HR:2008:BD0136, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑05‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD0136
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 30‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Toestand van hebben opgehouden te betalen; pluraliteitsvereiste; beroep gefailleerde op onverschuldigde betaling door schuldeiser, die gefailleerde niet valt toe toe te rekenen en zich niet meer ongedaan laat maken. (81 RO)
Nr. 08/00434
Mr L. Strikwerda
Zt. 18 april 2008
conclusie inzake
[Verzoeker]
tegen
ONVZ Ziektekostenverzekeraar N.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Bij vonnis van 12 december 2007 van de rechtbank 's-Gravenhage is thans verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], op verzoek van thans verweerster in cassatie, hierna: ONVZ, in staat van faillissement verklaard met benoeming van een rechter-commissaris en aanstelling van een curator.
2. [Verzoeker] is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, doch tevergeefs: bij arrest van 22 januari 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3. Tegen het arrest van het hof is [verzoeker] (tijdig) in cassatie gekomen met vijf middelen die door ONVZ zijn bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
4. Middel 1 klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het betoog van [verzoeker] dat het criterium dat summierlijk moet blijken dat de schuldenaar heeft opgehouden te betalen in strijd is met de eisen van een eerlijk proces van art. 6 EVRM en 14 EVRM.
5. Het middel faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft in r.o. 4 van zijn arrest op het betoog van [verzoeker] gereageerd en aangegeven dat en waarom dat betoog faalt.
6. Middel 2 bestrijdt met een motiveringsklacht het oordeel van het hof dat het vorderingsrecht van ONVZ summierlijk is komen vast te staan. Volgens het middel wordt dat oordeel niet door de motivering gedragen en heeft het hof met name nagelaten te onderzoeken of het beroep van [verzoeker] op art. 6:204 BW slaagt.
7. Het middel is ongegrond. [Verzoeker] heeft onder verwijzing naar art. 6:204 BW aangevoerd (beroepschrift onder 5 t/m 8) dat ONVZ geen vordering op hem heeft, nu de onverschuldigde betaling niet aan hem is toe te rekenen en evenmin aan hem is toe te rekenen dat de onverschuldigde betaling zich niet meer ongedaan laat maken. Het hof heeft in r.o. 13 van zijn arrest het beroep van [verzoeker] op art. 6:204 BW verworpen op de grond dat [verzoeker] dit beroep niet voldoende heeft onderbouwd. Deze overweging is niet onbegrijpelijk nu uit de gedingstukken niet blijkt (het middel noemt ook geen vindplaatsen) dat [verzoeker] feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat, zoals voor een doeltreffend beroep op art. 6:204 BW is vereist, hij redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van het onverschuldigd betaalde bedrag geen rekening behoefde te houden.
8. Middel 3 komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof - in r.o. 6 - dat [verzoeker] geen relevante stellingen naar voren heeft gebracht die bewijs door het horen van getuigen behoeven. Volgens het middel is dit oordeel onbegrijpelijk, nu [verzoeker] bij herhaling heeft aangedrongen op het horen van drie met name genoemde getuigen die kunnen verklaren omtrent zijn stellingen in verband met het beroep op art. 6:204 BW.
9. Het middel is tevergeefs voorgesteld. Nu het hof - tevergeefs bestreden in cassatie - heeft geoordeeld dat [verzoeker] het beroep op art. 6:204 BW niet voldoende heeft onderbouwd, is het bestreden oordeel van het hof - dat erop neerkomt dat het bewijsaanbod van [verzoeker] niet ter zake dienend is - niet onbegrijpelijk.
10. Middel 4 klaagt, naar ik begrijp, dat het hof niet heeft gerespondeerd op door [verzoeker] aangevoerde stellingen die ertoe strekken te betogen dat het faillissement een beperking is van de burgerlijke vrijheden van [verzoeker] en dat de gevolgen van een faillissement verder gaan dan redelijkerwijze nodig is.
11. Het middel faalt. De bedoelde stellingen betreffen algemene tekortkomingen die volgens [verzoeker] de wettelijke regeling van het faillissement aankleven. Het hof was niet gehouden op die stellingen te reageren. De rechter is niet bevoegd en dus ook niet gehouden de innerlijke waarde of billijkheid der wet te beoordelen.
12. Het als "Middel X" aangeduide vijfde middel bevat geen klacht.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 30‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Toestand van hebben opgehouden te betalen; pluraliteitsvereiste; beroep gefailleerde op onverschuldigde betaling door schuldeiser, die gefailleerde niet valt toe toe te rekenen en zich niet meer ongedaan laat maken. (81 RO)
30 mei 2008
Eerste Kamer
Nr. 08/00434
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh,
t e g e n
ONVZ ZIEKTEKOSTENVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Houten,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en ONVZ.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 november 2007 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft ONVZ zich gewend tot die rechtbank en verzocht [verzoeker] in staat van faillissement te verklaren.
[Verzoeker] heeft het verzoek bestreden.
Na mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 12 december 2007 [verzoeker] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een rechter-commissaris en met aanstelling van een curator.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na mondelinge behandeling van de zaak en schriftelijk verslag van de curator heeft het hof bij arrest van 22 januari 2008 het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor ONVZ toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 mei 2008.