HR, 23-05-2008, nr. 08/01171
ECLI:NL:HR:2008:BC8966
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-05-2008
- Zaaknummer
08/01171
- LJN
BC8966
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC8966, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC8966
ECLI:NL:HR:2008:BC8966, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑05‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC8966
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
BJ 2008/43
BJ 2008/43
Conclusie 23‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz. Verlening van machtiging tot voortgezet verblijf; gevaarscriterium (zedendelinquent), motivering (81 RO).
08/01171
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 4 april 2008
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Officier van Justitie te Assen
In deze zaak wordt een machtiging tot voortgezet verblijf bestreden met motiveringsklachten.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Assen heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 4 december 2007, aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van thans verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek waren gevoegd een geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur van Hoeve Boschoord, die betrokkene heeft laten onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater, een afschrift van het behandelingsplan en de wettelijke aantekeningen omtrent de uitvoering daarvan, alsmede aanvullende informatie van Hoeve Boschoord d.d. 29 november 2007 met bijlage.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 13 december 2007. De rechtbank heeft betrokkene en zijn raadsman gehoord en zich laten voorlichten door de geneesheer-directeur en de behandelverantwoordelijke. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie toegewezen, met dien verstande dat de machtiging werd verleend voor het tijdvak tot en met 14 juni 2008. Dat de machtiging werd verleend voor een kortere periode dan de wettelijke maximumduur hing samen met de omstandigheid dat het behandelteam van Hoeve Boschoord een second opinion heeft voorgesteld, gericht op risicotaxatie, welke laatste zal worden uitgevoerd in de Van der Hoevenkliniek. De rechtbank ging uit van de verwachting dat na circa zes maanden kan worden beschikt over de resultaten daarvan.
1.3. Namens betrokkene is - tijdig(1) - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. De voorgeschiedenis van het verzoek is uiteengezet op blz. 2 en 3 van de beschikking van de rechtbank, in cassatie niet bestreden. Betrokkene is in 1994 veroordeeld wegens het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen en in verband daarmee psychiatrisch onderzocht en behandeld. Wegens soortgelijke delicten in 2001 is hij in 2003 opnieuw psychiatrisch onderzocht en behandeld, aanvankelijk in instellingen van de algemene GGZ en sedert mei 2005 in Hoeve Boschoord. Op 2 maart 2007 heeft hij zich, tijdens een begeleid verlof, aan de behandeling onttrokken. Ten tijde van de beslissing van de rechtbank verbleef hij weer in Hoeve Boschoord. Blijkens mededeling van de geneesheer-directeur ter zitting is de behandeling van de stoornissen van betrokkene in Hoeve Boschoord inmiddels beëindigd omdat betrokkene in het geheel niet voor behandeling openstaat en dreigt voor betrokkene in Hoeve Boschoord een long stay-plaatsing zonder verdere behandeling. Het behandelteam heeft in verband hiermee een second opinion voorgesteld, waarvoor een tijdelijke overplaatsing naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek ter observatie nodig is. Het gevaar is volgens de geneesheer-directeur onverminderd aanwezig.
2.2. De rechtbank heeft, na een weergave van de wettelijke vereisten voor een machtiging tot voortgezet verblijf en van de wederzijdse standpunten, geoordeeld dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat, door het ontbreken van enig succes bij de behandeling, dit gevaar nog steeds aanwezig is. De rechtbank onderkende dat het perspectief van een verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis zonder behandeling en uitsluitend ter beveiliging "bij iedere verlenging van de machtiging meer schuurt", maar achtte, alles afwegend, in dit geval een machtiging voor de duur van zes maanden noodzakelijk.
2.3. Onderdeel I van het middel klaagt dat onbegrijpelijk is waarom de rechtbank de officier van justitie niet heeft benaderd in verband met een mogelijke voorwaardelijke machtiging, althans dat de beslissing op dit punt ontoereikend is gemotiveerd. De klacht doelt op de mogelijkheid dat de rechtbank gebruik maakt van haar bevoegdheid op grond van art. 8a Wet Bopz. Ter toelichting op deze klacht is aangevoerd dat betrokkene niet meer behandeld wordt, dat betrokkene wel bereid is libidoremmende medicatie in te nemen indien de rechtbank een voorwaardelijke machtiging zou verlenen, dat gedurende de maanden waarin betrokkene zich aan begeleiding en behandeling heeft onttrokken niet van recidive is gebleken en ten slotte dat de strafrechter in 1994 noch in 2003 reden heeft gezien om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.
2.4. De motiveringsklacht faalt omdat dit oordeel van de rechtbank naar behoren met redenen is omkleed. Ter zitting in eerste aanleg is namens betrokkene, subsidiair, de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging aan de orde gesteld. De rechtbank heeft hieromtrent overwogen dat een voorwaardelijke machtiging (nog) niet aan de orde komt omdat in het geheel niet gebleken is dat betrokkene betrouwbaar is in het nakomen van afspraken(2); betrokkene weigert ook de toediening van libidoremmende medicatie. Tezamen met het oordeel dat aan de vereisten voor een (onvoorwaardelijke) machtiging tot voortgezet verblijf is voldaan, kan deze redengeving de verwerping van dit verweer alleszins dragen: indien betrokkene binnen het psychiatrisch ziekenhuis al niet betrouwbaar blijkt in het nakomen van afspraken, is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank er geen vertrouwen in heeft dat betrokkene buiten het psychiatrisch ziekenhuis, waar de begeleiding veel minder nabij is, zich wel aan afspraken zal houden.
2.5. De omstandigheid dat betrokkene in Hoeve Boschoord niet langer behandeld wordt is door de rechtbank in haar oordeel betrokken. Het argument dat gedurende de ongeoorloofde afwezigheid van betrokkene niet is gebleken dat hij daadwerkelijk kinderen heeft lastiggevallen is door de rechtbank uitdrukkelijk onder ogen gezien (blz. 4), maar blijkbaar onvoldoende gewichtig bevonden: de rechtbank overwoog met betrekking tot het gevaar dat de situatie niet wezenlijk is veranderd. De stelling dat de strafrechter geen aanleiding heeft gezien tot het opleggen van t.b.s. behoefde geen weerlegging om de beslissing, dat voor het uitlokken van een verzoek tot verlening van een voorwaardelijke machtiging op de voet van art. 8a Wet Bopz geen aanleiding is, begrijpelijk te doen zijn. Met betrekking tot de bereidheid van betrokkene om libidoremmende medicatie te gebruiken verwijst de toelichting op de klacht naar de brief van de psychiater van 29 november 2007. De klacht gaat evenwel eraan voorbij dat de rechtbank (blz. 1) heeft vastgesteld dat betrokkene ter zitting van 13 december 2007 het standpunt heeft ingenomen dat hij zulke medicatie weigert. Overigens is de weigering van zulke medicatie niet de enige grond waarop de beslissing steunt: de belangrijkste reden is dat niet gebleken is dat betrokkene betrouwbaar is in het nakomen van afspraken. De slotsom is dat onderdeel I niet tot cassatie leidt.
2.6. Onderdeel II klaagt dat, gelet op de in het onderdeel aangehaalde informatie, onbegrijpelijk is waarom de rechtbank heeft aangenomen dat hier sprake is van een gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestvermogens en zodanig dat dit een vrijheidsbenemende maatregel als de onderhavige machtiging rechtvaardigt. In elk geval zou dit oordeel ontoereikend zijn gemotiveerd.
2.7. De rechtbank heeft (op blz. 3) verwezen naar de rapportage waaruit volgt dat betrokkene een verstandelijke handicap heeft, lijdt aan de gedragsstoornissen pedofilie, fetisjime en het syndroom van Asperger en dat voorts sprake is van misbruik van cannabis. De rechtbank spreekt van gevaar voor de maatschappij, waarbij zij, gezien de context, blijkbaar het oog heeft op het gevaar dat betrokkene kinderen lastigvalt en/of ontuchtige handelingen pleegt. Dit oordeel sluit aan bij de geneeskundige verklaring (rubriek 4.b), waarin het gevaar was omschreven als: "Het lastigvallen van kinderen in de algemene zin, en mogelijk ook het plegen van ontuchtige handelingen, met name als hij geblowd heeft". Blijkens het verhandelde ter zitting in eerste aanleg hebben betrokkene en zijn raadsman ook begrepen dat dit gevaar is bedoeld. Het middel bestrijdt niet het oordeel dat dit gevaar kan worden beschouwd als een gevaar in de zin van art. 1 Wet Bopz. Het middelonderdeel strekt samengevat ten betoge dat het recidivegevaar te verwaarlozen is, mede gelet op de tijd die na de veroordelingen ter zake is verstreken, de verklaring van betrokkene dat hij niet aan kinderen zal zitten en de omstandigheid dat niet is gebleken van recidive in de maanden waarin hij ongeoorloofd afwezig was.
2.8. Het middelonderdeel beoogt in wezen een herwaardering van de feiten. De vaststelling en waardering van de feiten zijn voorbehouden aan de rechtbank als feitenrechter en kunnen in een cassatieprocedure niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel van de rechtbank is ook op dit punt naar behoren gemotiveerd. Met betrekking tot het gevaar behoort zowel te worden gekeken naar de kans dat het gevreesde onheil zich zal voordoen als naar de ernst van de gevolgen indien het gevreesde onheil zich voordoet. Aan beide aspecten is aandacht besteed. Uit de motivering blijkt bovendien dat de rechtbank de ernst van het gevaar heeft afgewogen tegen het belang van betrokkene bij het verkrijgen van zijn vrijheid. De slotsom is dat ook dit onderdeel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het beroepschrift is per fax ingekomen op 13 maart 2008; het origineel volgde op 17 maart.
2 Zie hierover onder meer de wettelijke aantekeningen oktober 2006/maart 2007, blz. 2, en de antwoorden van de geneesheer-directeur en betrokkene ter zitting op de vragen van de rechtbank.
Uitspraak 23‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz. Verlening van machtiging tot voortgezet verblijf; gevaarscriterium (zedendelinquent), motivering (81 RO).
23 mei 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. 08/01171
IV/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE,
IN HET ARRONDISSEMENT ASSEN,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 december 2007 ter griffie van de rechtbank Assen ingediend verzoekschrift heeft de officier van justitie zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, dat de rechtbank machtiging zal verlenen tot voortzetting van de opname van betrokkene in een psychiatrische inrichting voor een jaar.
Betrokkene heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 december 2007 het verzoek toegewezen met dien verstande dat de machtiging wordt verleend tot en met 14 juni 2008.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie is niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 mei 2008.