HR, 07-09-2007, nr. R06/170HR
ECLI:NL:HR:2007:BA9706
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-09-2007
- Zaaknummer
R06/170HR
- LJN
BA9706
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA9706, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA9706
ECLI:NL:HR:2007:BA9706, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA9706
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 07‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over wijziging kinderalimentatie(81 RO).
R06/170HR
Mr. Timmerman
Parket, 16 mei 2007
conclusie inzake:
[De vader]
verzoeker tot cassatie
tegen
[De moeder]
verweerster in cassatie
1. Feiten en procesverloop(1)
1.1 Partijen zijn op 5 oktober 1988 gehuwd. Hun huwelijk is op 26 september 2000 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 september 2000 in de registers van de burgerlijke stand. Zij hebben samen twee kinderen, [kind 2] (geboren [geboortedatum] 1983) en [kind 1] (geboren op [geboortedatum] 1992).
1.2 Bij beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 29 mei 2002 is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de kinderen] met ingang van 1 augustus 2001 bepaald op resp. € 272,- en € 182,- per maand.
1.3 De vader betaalt sinds oktober 2004 geen bijdrage ten behoeve van [kind 2].
1.4 De moeder is geboren op 30 januari 1958. Zij vormt samen met [de kinderen] een eenoudergezin. [Kind 2] betaalt kostgeld. Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2004 € 30.023,-. In 2005 is haar loon vrijwel ongewijzigd gebleven.
1.5 De vader is geboren op [geboortedatum] 1957. Hij is alleenstaand. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2004 € 40.448,-.
1.6 In de onderhavige procedure heeft de moeder -met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 29 mei 2002- verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 1 november 2004 te bepalen op € 350,- per maand althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht. De moeder heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de vader (met ingang van 16 oktober 2004) geen bijdrage behoeft te betalen aan [kind 2](2). Zijn financiële draagkracht is hierdoor gewijzigd. Hij is in staat een hogere alimentatiebijdrage te betalen voor [kind 1]. De vader betaalt sinds 1 november 2004 een bijdrage van € 240,- per maand ten behoeve van [kind 1]. De moeder is van mening dat [kind 1] behoefte heeft aan een hogere bijdrage.
1.7 De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat de behoefte van [kind 1] sinds de meest recente alimentatiebeschikking (van 29 mei 2002) niet is toegenomen.
1.8 Partijen zijn er niet in geslaagd in onderling overleg overeenstemming te bereiken over de hoogte van de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1](3).
1.9 De rechtbank heeft bij vonnis van 28 december 2005 de moeder ontvankelijk verklaard in haar verzoek omdat de bijdragen die partijen betaalden aan de verzorging en opvoeding van [kind 2] voor beiden is komen te vervallen. Verder zijn de inkomens van beide partijen gewijzigd.
1.10 De rechtbank heeft geoordeeld dat uitgangspunt is de bepaling van de behoefte van [kind 1] in de beschikking van 29 mei 2002 en het aandeel van partijen daarin. Uit de destijds overgelegde berekening kan worden afgeleid dat de hoogte van de behoefte van beide kinderen gezamenlijk door partijen is vastgesteld op € 775,96. Partijen hebben destijds voorts bepaald dat het aandeel van de vader daarin € 454,- bedroeg, waarvan € 181,60 per maand ten behoeve van [kind 1]. Het aandeel van de moeder is door de rechtbank afgeleid uit de zojuist opgesomde gegevens. Zij diende destijds € 128,80 bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de totale behoefte van [kind 1] destijds € 310,40 bedroeg, welk bedrag ten tijde van de beschikking van de rechtbank -door indexering per 1 januari 2005- € 334,21 per maand bedroeg. De rechtbank heeft geoordeeld dat beide partijen naar rato van hun draagkracht hieraan dienen bij te dragen; de man betaalde op dat moment € 243,- per maand. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder heeft gesteld dat de behoefte van [kind 1] aan een kinderalimentatiebijdrage is toegenomen. Zo heeft zij gesteld
- dat [kind 1] in verband met astma extra vervoerskosten heeft;
- dat de schoolkosten en met name de kosten van de schoolvakanties zijn verhoogd en
- dat zij oppaskosten heeft voor [kind 1].
De vader heeft de door de moeder opgevoerde kosten betwist voor zover deze kosten buiten de gebruikelijke verhoging met de wettelijke indexering zouden moeten vallen.
1.11 De rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de behoefte van [kind 1] ten opzichte van de beschikking van 29 mei 2002 is toegenomen, voor zover de door de moeder gestelde kosten van [kind 1] zouden uitstijgen boven de verhoging die ten gevolge van de jaarlijkse wettelijke indexering heeft plaatsgevonden. De moeder heeft -gezien de betwisting door de vader- met name onvoldoende aangetoond dat de door haar gestelde kosten ten opzichte van de beschikking van 29 mei 2002 zijn verhoogd dan wel door haar worden betaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu de behoefte van [kind 1] vaststaat, gekeken dient te worden naar haar aandeel van partijen daarin. Beide partijen hebben hun draagkracht tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] niet betwist. De rechtbank is op grond van het voorgaande tot het oordeel gekomen dat de door de vader te betalen bijdrage nog immer redelijk en billijk is en in overeenstemming is met de hiervoor aan te leggen maatstaven. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen.
1.12 De moeder heeft hoger beroep ingesteld en drie grieven opgeworpen tegen de beschikking in eerste aanleg. De moeder heeft onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de gezamenlijke behoefte van de kinderen in 2001, zoals vastgelegd in de beschikking van 29 mei 2002, omdat naarmate er minder kinderen zijn in een huishouden de totale kosten weliswaar dalen maar de gemiddelde kosten per kind stijgen. De rechtbank had op grond van de gewijzigde omstandigheden derhalve uitsluitend van de kosten van [kind 1] dienen uit te gaan. Deze bedroegen in 2001 op basis van de NIBUD-normen € 510,- per maand. Op grond hiervan is de rechtbank volgens de moeder eveneens ten onrechte ervan uitgegaan dat de behoefte van [kind 1] niet is toegenomen. Tenslotte heeft de moeder betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de moeder aangevoerde kosten zijn verdisconteerd in de bijstandsnorm zoals deze in de alimentatieberekening gehanteerd wordt.
1.13 De vader heeft de grieven bestreden.
1.14 Het hof heeft bij arrest van 31 augustus 2006 overwogen dat de financiële draagkracht van de vader vaststaat, omdat deze niet is betwist. Vervolgens heeft het hof overwogen dat partijen in 2002 hebben afgesproken dat de vader met ingang van 1 augustus 2001 in totaal € 454,- voor de twee kinderen zou gaan betalen en de totale behoefte van de kinderen op dat moment € 700,- bedroeg. Het hof heeft daaruit afgeleid dat partijen het aandeel van de vader in de voorziening van de totale behoefte van de kinderen op 65% hebben gesteld en dat partijen zijn overeengekomen dat 60% van de door de vader te betalen bijdrage was bestemd voor [kind 2] en 40% voor [kind 1]. Het hof heeft geoordeeld dat deze methode voor de bepaling van de behoefte van de kinderen niet meer aan de orde is omdat de vader in de huidige situatie geen bijdrage voor [kind 2] meer behoeft te betalen. Het hof heeft de behoefte van [kind 1] ten tijde van het uiteengaan van partijen dan ook opnieuw vastgesteld, te weten op € 510,- per maand. Het hof heeft vervolgens rekening gehouden met de door partijen gemaakte afspraak dat de vader 65% van de behoefte van [kind 1] voor zijn rekening dient te nemen. Het hof heeft ten slotte in de bestreden beschikking van 31 augustus 2006 bepaald dat, gelet op de jaarlijkse indexering en het feit dat de draagkracht van de vader tot het door de moeder verzochte bedrag niet wordt betwist, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 7 december 2004 wordt vastgesteld op € 350,- per maand.
1.15 De man heeft tijdig(4) en regelmatig een verzoekschrift tot cassatie ingediend. De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
Bespreking van het cassatieberoep
2.1 Het verzoekschrift bevat één cassatiemiddel met drie onderdelen. Het cassatiemiddel is gericht tegen rechtsoverweging 4.4 en betoogt dat het hof in de bestreden beschikking is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting betreffende de berekening van de behoefte van [kind 1].
Onderdeel 1
2.2 In het eerste onderdeel wordt betoogd dat, indien een partij de rechter verzoekt om de alimentatiebeschikking te wijzigen omdat de omstandigheden zijn veranderd en de opgelegde bijdrage niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven, een dergelijk verzoek de rechter noopt om eerst na te gaan welke gegevens aan de oorspronkelijke beschikking ten grondslag zijn gelegd. Daarna dient hij te onderzoeken in hoeverre deze gegevens zijn gewijzigd. De man betoogt dat het hof in zijn bestreden beschikking verzuimd heeft om op deze wijze te werk te gaan.
2.3 Deze klacht faalt m.i. wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft juist in rechtsoverweging 4.3 vastgesteld wat partijen in 2002, ten tijde van de oorspronkelijke beschikking, hebben afgesproken om vervolgens in rechtsoverweging 4.4 vast te -kunnen- stellen dat de door partijen gehanteerde methode ter bepaling van de behoefte thans geen opgeld meer doet.
Onderdeel 2
2.4 De man betoogt dat de behoefte van een kind wordt bepaald aan de hand van het aantal kinderen, hun leeftijd en het inkomen van de ouders ten tijde van de samenwoning, waarbij moet worden gelet op het inkomen waarvan het kind of de kinderen daadwerkelijk heeft dan wel hebben geprofiteerd. Het onderdeel betoogt dat het hof in zijn bestreden beschikking deze uitgangspunten heeft miskend.
2.5 Afgezien van de vraag of het onderdeel voldoet aan de eisen die aan een cassatiemiddel mogen worden gesteld(5), dient het te falen omdat het hof n.m.m. is uitgegaan van de juiste uitgangspunten. Indien eenmaal een wijzigingsgrond aanwezig wordt geoordeeld, hetgeen in de onderhavige procedure het geval is(6), dan moet de rechter op grond van alle ten tijde van zijn beschikking bestaande relevante omstandigheden een nieuwe uitkering vaststellen(7). Daarbij is hij niet verplicht met betrekking tot al deze omstandigheden te onderzoeken en vast te stellen dat zij ten opzichte van de vroegere omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat zij wijziging van de uitkering rechtvaardigen(8). Evenmin is hij gebonden aan oordelen met betrekking tot deze omstandigheden in de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht. Hij wordt niet beperkt tot een vergelijking van de behoeften van de alimentatiegerechtigde ten tijde van de eerdere uitspraak en die ten tijde van zijn beslissing(9). De behoefte van een minderjarige neemt niet af doordat het aantal kinderen in een gezin toeneemt, maar de gemiddelde kosten nemen wel af. Indien er meer kinderen in een gezin opgroeien levert dit zogenaamde "schaalvoordelen" op. Met schaalvoordelen wordt rekening gehouden in het rapport "Kosten van kinderen", onderdeel van de Tremanormen. Hiermee mag in de rechterlijke beslissing eveneens rekening worden gehouden(10). In de onderhavige procedure is sprake van het wegvallen van dit schaalvoordeel. Het oordeel van het hof, waarin hiermee kennelijk rekening is gehouden, is m.i. alleszins redelijk en -voldoende- begrijpelijk gemotiveerd. Het ligt bovendien voor de hand dat de kinderalimentatie voor het ene kind mede ten goede komt aan het andere kind voor wie een lagere bijdrage is vastgesteld. De moeder zal de kinderen immers niet verschillend opvoeden vanwege het feit dat aan het ene kind meer wordt bijgedragen dan aan het andere(11). Nu die hogere bijdrage (die ten behoeve van [kind 2] werd betaald) wegvalt is het m.i. geenszins onbegrijpelijk de hoogte van de alimentatiebijdrage voor [kind 1] overeenkomstig zijn behoefte bij te stellen. Het middelonderdeel faalt.
Onderdeel 3
2.6 Dit onderdeel betoogt dat het opnieuw vaststellen van de behoefte van [kind 1] in 2002 op een bedrag van € 510,- niet kan zijn veroorzaakt doordat de vader niet meer financieel hoeft bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2].
2.7 Dit onderdeel bouwt m.i. voort op onderdeel 2 en dient om dezelfde redenen te falen.
Conclusie
3 Deze sterkt tot verwerping van het cassatieverzoek.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie de bestreden beschikking van 31 augustus 2006, rov. 2.1 t/m 2.4.
2 [kind 2] is op die datum 21 jaar geworden, zie verzoekschrift in eerste aanleg d.d. 7 december 2004, nr. 7.
3 In het echtscheidingsconvenant is een regeling opgenomen dat partijen zich in geval van verschil van mening gezamenlijk tot een mediator dienen te wenden, zie inleidend verzoekschrift, nr. 11. Partijen zijn op grond van HR 20 januari 2006, NJ 2006, 75 (rov. 3.4) te allen tijde vrij hun medewerking daaraan alsnog te onthouden.
4 Art. 426 Rv: de bestreden beschikking dateert van 31 augustus 2006 en het cassatieverzoekschrift is per fax op 30 november 2006 op de griffie ontvangen.
5 De klacht in het middelonderdeel is nauwelijks uitgewerkt.
6 De door de rechtbank vastgestelde wijziging voor beide partijen is gelegen in het feit dat zij geen bijdrage meer behoeven te betalen aan [kind 2].
7 Asser-De Boer, 2006, nr. 1043, blz. 864 en de aldaar opgenomen jurisprudentieverwijzingen.
8 HR 10 januari 1969, NJ 1969, 181 en HR 14 november 1975, NJ 1976, 503.
9 HR 7 december 1990, NJ 1991, 201, rov. 3.1.2.
10 Zie ingeval er meerdere kinderen van verschillende onderhoudsplichtige vaders in één gezin opgroeien, HR 27 februari 2004, 283, m.nt. SW, zie m.n. noot, nr. 2, laatste al.
11 Zie noot S.F.M. Wortmann, punt 5, onder HR 27 februari 2004, NJ 2004, 283.
Uitspraak 07‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over wijziging kinderalimentatie(81 RO).
7 september 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/170HR
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. C.A. Lucardie,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 7 december 2004 ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft de moeder zich gewend tot die rechtbank en - met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2002 - verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 1 november 2004 te bepalen op € 350,-- per maand, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
De vader heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 december 2005 het verzoek van de moeder afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 31 augustus 2006 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 29 mei 2002, bepaald dat de vader met ingang van 7 december 2004 € 350,-- per maand dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1].
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 september 2007.