HR, 06-04-2007, nr. R06/080HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ8753
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
06-04-2007
- Zaaknummer
R06/080HR
- LJN
AZ8753
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑04‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ8753
ECLI:NL:HR:2007:AZ8753, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ8753
- Vindplaatsen
Conclusie 06‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over de wijziging van partneralimentatie, verzoek tot aanmerking als alimentatie van door man betaalde en te betalen eigenaarslasten van voormalig echtelijke woning (hypotheekrente e.d.), fiscale overwegingen, onbegrijpelijk oordeel
Reknr. R06/080HR
mr J. Spier
Parket 12 januari 2007
Conclusie inzake
[De man](1)
tegen
[De vrouw]
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten, zoals - volgens het Hof - vastgesteld door de Rechtbank 's-Gravenhage in haar beschikking van 5 april 2005. Ook het Hof 's-Gravenhage is daarvan blijkens blz. 1 van zijn thans bestreden beschikking uitgegaan.(2)
1.2 Bij beschikking van de Rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 1994 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is op 20 november 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.3 Bij beschikking van 7 december 1994 heeft de Rechtbank te 's-Gravenhage de man veroordeeld om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen van fl. 1.275 per maand.
1.4 Bij de bepaling van de draagkracht is in de beschikking van 7 december 1994 onder meer tot uitgangspunt genomen dat de man de eigenaarslasten van de door de vrouw bewoonde echtelijke woning ad in totaal f 3.302 per maand voldoet, bestaande uit f 2508 aan hypotheekrente, f 494 aan premie levensverzekering en f 300 voor het eigenaarsdeel (thans) OZB, de premie opstalverzekering en een reservering voor onderhoud.(3)
2 Procesverloop
2.1.1 Bij verzoekschrift van 11 juni 2003 heeft de vrouw de Rechtbank 's-Gravenhage verzocht de onderhoudsbijdrage van inmiddels € 732,80 per maand, met ingang van 1 januari 1996, althans met ingang van 1 januari 2002, te bepalen op € 2.500,00 per maand.
2.1.2 Voorts heeft de vrouw de Rechtbank verzocht om, voor zover het de voormalige echtelijke woning betreft, in het dictum op te nemen dat de man de hypotheekrente, de premie levensverzekering, het eigenaarsdeel OZB, de opstalverzekering alsmede de reservering onderhoud tot € 172,42 per maand, voor zijn rekening moet nemen.
2.2.1 De man heeft een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft hij in een zelfstandig tegenverzoek primair verzocht de te betalen bijdrage ten behoeve van de vrouw vast te stellen als daarin onder III vermeld. Dit verzoek is hierop gegrond dat de hypotheekrente voor de woning van de vrouw - die, zoals vermeld onder 1.4, te zijnen laste komt - met ingang van 2000 nog slechts gedeeltelijk aftrekbaar is indien deze betalingsverplichting niet in het dictum van de beschikking is neergelegd.
2.2.2 Subsidiair heeft de man verzocht de alimentatie op nihil te stellen, daartoe aanvoerende dat hij, bij gebreke van fiscale aftrekbaarheid, onvoldoende draagkracht heeft.
2.3 De vrouw heeft zich tegen het zelfstandig tegenverzoek van de man verweerd.
2.4 Na eerst de standpunten over en weer te hebben samengevat (blz. 7/8), wordt met betrekking tot het tegenverzoek van de man overwogen:
"Nu de vrouw geen verweer voert tegen het verzoek van de man om de door hem te betalen woonlasten ten behoeve van de voormalige echtelijke woning op te nemen in de alimentatie vanaf 1 januari 2002 - vanaf welk moment door partijen kennelijk nog geen definitieve belastingaangiften zijn gedaan - kan dit verzoek als niet weersproken worden toegewezen (...) .
Het overige primair door de man verzochte zal worden afgewezen nu de rechtbank van oordeel is dat toewijzing van dit verzoek, gezien de aangifte die de vrouw reeds over de periode voor 1 januari 2002 heeft gedaan, een onevenredig groot fiscaal nadeel voor de vrouw met zich mee zou brengen. Ook het verzoek een bedrag van € 737,52 uit te zonderen van de wettelijke indexering wordt afgewezen nu deze indexering uit de wet voortvloeit en niet van omstandigheden is gebleken die een uitzondering rechtvaardigen.
Het subsidiaire verzoek van de man tot nihilstelling zal eveneens worden afgewezen (...). Ten aanzien van de periode vanaf het jaar 2000 tot het jaar 2002 is de rechtbank van oordeel dat een wijziging in de belastingaangifte van de man - al dan niet door het doen van een verkeerde opgaaf van de man - niet voor rekening van de vrouw dient te komen. Dit acht zij niet redelijk aangezien de vrouw de door haar ontvangen bijdragen van de zijde van de man reeds heeft aangewend voor haar levensonderhoud" (blz. 8).
2.5 De man is in hoger beroep gekomen. Ìn cassatie is slechts van belang zijn eerste grief, gericht tegen de hiervoor geciteerde overwegingen. De vrouw heeft het appèl bestreden; zij heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Dat laatste speelt in cassatie geen rol meer.
2.6 Blijkens het p.v. van de mondelinge behandeling ten Hove heeft de voorzitter gevraagd of "hetgeen thans wordt verzocht niet neer[komt] op fraus legis, te weten het heretikketeren van betalingen uitsluitend teneinde fiscaal voordeel te behalen". De man heeft aangegeven hoe zijn petitum moet worden verstaan (zie ook 's Hofs beschikking rov. 2).
2.7 In zijn beschikking van 29 maart 2006 heeft het Hof - voor zover thans van belang - overwogen:
"5. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek, dat is gebaseerd op het op basis van onjuiste en onvolledige gegevens vaststellen van zijn alimentatieverplichting, zoals neergelegd in de beschikking van 7 december 2005, heeft afgewezen. Hij stelt dat er voor de vrouw geen enkel fiscaal nadeel zal voortvloeien uit de door hem primair verzochte wijziging, te weten dat de door hem betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten, bedoeld voor de voormalige echtelijke woning die de vrouw nog bewoont, als alimentatie wordt aangemerkt. De man stelt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een bedrag van € 737,52 aan eigenaarslasten niet uitgezonderd zal worden van de wettelijke indexering nu niet van omstandigheden is gebleken die een uitzondering rechtvaardigen.
6. De grief faalt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Tussen partijen is in confesso dat de man de door hem voor de vrouw betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten als hypotheekrente heeft afgetrokken van zijn belastbaar inkomen en niet als aan de vrouw betaalde alimentatie. Indien het hof het verzoek van de man zou toewijzen, dan zou dit er feitelijk op neerkomen dat de door de man gedane aftrek achteraf wordt geheretiketteerd, louter met het doel om thans een fiscaal voordeel te behalen. Het hof is van oordeel dat dit in strijd is met de methodologie van het belastingrecht.
7. Gelet op het vorenstaande heeft de man geen belang meer bij zijn stelling met betrekking tot de wettelijke indexering. Deze stelling behoeft derhalve geen bespreking."
2.8 De man heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. In het cassatieverzoek heeft de man zich het recht voorbehouden om, zo het nog te ontvangen proces-verbaal van de zitting bij het Hof daartoe aanleiding geeft, aan het verzoekschrift nog een nadere uitbreiding of aanvulling te geven. Daarvan is bij brief van 24 juli 2006 gebruik gemaakt.
3. Uitgangspunten voor de beoordeling van de klachten
3.1 In de beschikking van 1994,(4) die in feite de inzet is van de problematiek die in cassatie speelt, geeft de Rechtbank aan dat de vrouw aanspraak heeft gemaakt op alimentatie. Wanneer de man de aan de door haar bewoonde echtelijke woning verbonden eigenaarslasten moet betalen, vordert zij f 3500 per maand; anders f 5657 (rov. 1). De Rechtbank gaat er bij haar berekeningen vanuit dat de man de aan de door de vrouw bewoonde echtelijke woning verbonden eigenaarslasten moet betalen (rov. 11). Deze lasten (f 3302 per maand) werden door de man al betaald (rov. 12). Met deze uitgaven houdt zij "rekening" (rov. 14). Zij rondt dan af:
"Gelet op het bovenstaande en voorts rekening houdend met de omstandigheid dat de alimentatie voor de man fiscaal aftrekbaar is en voor de vrouw belastbaar inkomen oplevert, is de rechtbank van oordeel dat de man in staat is om een bijdrage van f 1275,-- per maand te betalen (...) daarbij er derhalve van uitgaande dat de man voornoemde eigenaarslasten van de echtelijke woning blijft betalen" (rov. 15).
3.2 Het tegenverzoek van de man stoelt op de gedachte dat de Rechtbank ervan uit is gegaan dat ook bedoelde eigenaarslasten voor de man fiscaal aftrekbaar zouden zijn. (Zeker) niet gezegd kan worden dat deze uitleg van der Rechtbank beschikking onverdedigbaar is. In cassatie zal daarom, (in elk geval) veronderstellenderwijs, van de door de man verdedigde uitleg moeten worden gegaan nu het Hof niet in andere zin heeft beslist.
3.3 De man heeft, naar op grond van de stukken zal mogen worden aangenomen, bedoelde lasten als alimentatie afgetrokken.(5)
3.4 De belastingdienst is zich op het standpunt gaan stellen dat bedoelde lasten niet volledig als alimentatie aftrekbaar zijn. De reden daarvoor is dat de litigieuze woning voor een deel eigendom is van de man. In zoverre is de rente ten dele aftrekbaar als consumptieve rente.(6) Ook de overige eigenaarslasten zijn volgens de inspecteur in essentie wél als alimentatie aftrekbaar.(7)
3.5 (Ook) in cassatie stelt de man zich op het standpunt dat de belastingdienst hem de oplossing van het probleem, zoals hij dat ziet, aan de hand heeft gedaan. Hij leidt dat af uit de slotalinea van de eerste pagina van vaker bedoelde brief van de inspeccteur der belastingen (cassatierekest blz. 16). Die lezing is, in elk geval op het eerste gezicht, niet onjuist. Of het aan het slot van nr 3.4 geschetste probleem daarmee is opgelost, laat ik rusten. Beantwoording van die vraag is, zo nodig, onderworpen aan het oordeel van de belastingrechter.
4. Bespreking van het middel
4.1 Onderdeel i.i komt op tegen's Hofs oordeel dat in confesso is dat de man de hypotheekrente en de eigenaarslasten slechts als hypotheekrente en niet als alimentatie heeft afgetrokken. Het onderdeel stelt dat dit oordeel feitelijk onjuist en ook onbegrijpelijk is tegen de achtergrond van de daarin vermelde gegevens.
4.2 Deze klacht snijdt hout, zoals alleen al voortvloeit uit hetgeen onder 3.3 is vermeld.
4.3 Onderdeel i.ii bestrijdt 's Hofs daarop voortbouwende oordeel dat toewijzing van het verzoek van de man op heretikettering van de belastingaftrek zou neerkomen. Het onderdeel acht dit oordeel onjuist en onbegrijpelijk. Het voert ter onderbouwing aan dat de man de rente aftrok als alimentatie. Niet de aangifte behoeft daarom heretikettering, maar de verplichting tot het betalen van de woonlasten moet in het dictum van de alimentatiebeschikking worden opgenomen.
4.4 Ook deze klacht slaagt. Nu moet worden aangenomen dat de man de onderhavige bedragen heeft afgetrokken als alimentatie is in zoverre van heretikketering geen sprake.
4.5 Waarop het wél aankomt, is m.i. wat de Rechtbank in haar beschikking van 1994 heeft bedoeld; zie onder 3.2. Het Hof heeft zich daarom evenwel niet bekreund. Na verwijzing zal dat alsnog moeten worden beoordeeld.
4.6 Onderdeel i.iii bestrijdt 's Hofs oordeel dat de heretikettering slechts zou geschieden met het doel een fiscaal voordeel te behalen. Het onderdeel stelt dat de man alle reden heeft om een beperking van de fiscale aftrekbaarheid binnen de fiscale methodologie ongedaan te maken. Het onderdeel voert ter onderbouwing aan dat in de oorspronkelijke beschikking, bij de bepaling van zijn draagkracht, van de fiscale aftrekbaarheid is uitgegaan.
4.7 Veronderstellenderwijs aannemend dat de Rechtbank er in 1994 vanuit is gegaan dat ook de onderwerpelijke betalingen fiscaal aftrekbaar zouden zijn,(8) is van enig fiscaal voordeel van de man bij honorering van zijn verzoek geen sprake. Met juistheid wijst hij erop dat de door het Hof gevolgde weg voor hem nadelig is. Ook deze klacht slaagt. Datzelfde geldt van het hierop voortbouwende onderdeel ii.i.
4.8 Onderdeel ii.ii verwijt het Hof niet duidelijk te maken wat het bedoelt met "strijd (..) met de methodologie van het belastingrecht". Nog steeds uitgaande van de vaker genoemde veronderstelling is 's Hofs oordeel - in elk geval zonder nadere toelichting die ontbreekt - onbegrijpelijk. Ook deze klacht gaat op.
4.9 De in onderdeel iii aangeroerde kwestie is prematuur. Deze zal zo nodig na verwijzing moeten worden beoordeeld.
4.10 Onderdeel iv klaagt erover dat het Hof de grief tegen de afwijzing van het subsidiaire verzoek ten onrechte onbesproken heeft gelaten.
4.11 Juist is dat het Hof deze grief niet heeft besproken. De man mist er evenwel belang bij. Als na verwijzing wordt aangenomen dat de beschikking van 1994 de door hem verdedigde strekking heeft, ligt (in beginsel) voor de hand het tegenverzoek toe te wijzen. Het subsidiaire verzoek komt dan niet meer aan de orde.
4.12.1 Als het Hof in andere zin zou beslissen, ontvalt de basis aan 's mans betoog. Immers was het subsidiaire verzoek, zoals vervat in het verweerschrift in prima op blz. 10, gegrond op de stelling dat hij bij afwijzing van het primaire verzoek onvoldoende draagkracht zou hebben; zie ook onder 2.2.2.
4.12.2 Uit rov. 2 van 's Hofs beschikking blijkt dat het petitum, naar de bedoeling van de concipiënt, betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2002. In rov. 22 e.v. geeft het Hof aan dat de draagkracht van de man, volgens zijn eigen berekeningen, in die periode toereikend is. Deze oordelen worden in cassatie niet bestreden. Bij die stand van zaken is de grondslag van het subsidiaire verzoek weggevallen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 In 's Hofs beschikking is de tweede voornaam van de man anders gespeld.
2 Niet geheel duidelijk is waarop het Hof doelt. Immers is in de beschikking van de Rechtbank niet duidelijk aangegeven van welke vaststaande feiten wordt uitgegaan.
3 Zie blz. 4 van de beschikking van 5 april 2005.
4 Te vinden in het dossier in prima achter tabblad 1.
5 Dat vloeit m.i. o.m. voort uit de brief van de inspecteur der belastingen van 1 april 2003 (blz. 2 onder ad 2); te vinden in de map processtukken in prima achter tabblad 2.
6 Als vorige noot.
7 Dezelfde brief onder ad 3-10.
8 Zie onder 3.2.
Uitspraak 06‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over de wijziging van partneralimentatie, verzoek tot aanmerking als alimentatie van door man betaalde en te betalen eigenaarslasten van voormalig echtelijke woning (hypotheekrente e.d.), fiscale overwegingen, onbegrijpelijk oordeel
6 april 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/080HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 juni 2003 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van diezelfde rechtbank van 7 december 1994 te wijzigen en de door verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - aan de vrouw te betalen alimentatie vast te stellen, met ingang van 1 januari 1996, althans met ingang van 1 januari 2002 op € 2.500,-- per maand.
De man heeft het verzoek bestreden en zelfstandig verzocht primair de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen zoals nader omschreven in het verweerschrift en subsidiair te bepalen dat de alimentatieverplichting ten behoeve van de vrouw op nihil wordt gesteld.
De rechtbank heeft bij beschikking van 5 april 2005, met wijziging van de beschikking van 7 december 1994, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald zoals in het dictum van de beschikking vermeld.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 29 maart 2006 heeft het hof de beschikking van de rechtbank voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man nader bepaald zoals in het dictum van deze beschikking vermeld en de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 13 juli 1994 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken. De beschikking is op 20 november 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(ii) Bij beschikking van 7 december 1994 heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van ƒ 1.275,-- per maand. Daarbij heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat de man de eigenaarslasten (onder meer hypotheekrente) zal blijven voldoen van de door de vrouw bewoonde voormalige echtelijke woning ten bedrage van in totaal ƒ 3.302,-- per maand.
3.2 Bij het hiervoor in 1 vermelde verzoekschrift heeft de vrouw de rechtbank verzocht de beschikking van 7 december 1994 te wijzigen en, kort gezegd, de onderhoudsbijdrage op een hoger bedrag te stellen. De man heeft verweer gevoerd en heeft bij wege van zelfstandig verzoek primair verzocht laatstgenoemde beschikking te wijzigen in die zin dat de door hem betaalde en nog te betalen eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning als alimentatie worden aangemerkt. Hij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het opnemen van de eigenaarslasten als alimentatie in het dictum van de beschikking noodzakelijk is omdat hij anders vanaf 2000 en mogelijk ook over de jaren daarvoor niet meer volledig aanspraak kan maken op het belastingvoordeel dat voor hem is verbonden aan het betalen van die eigenaarslasten, met welk voordeel de rechtbank volgens de man destijds bij het bepalen van zijn draagkracht rekening heeft gehouden. De man heeft aangevoerd dat hij een brief heeft ontvangen van de belastingdienst, gedateerd 1 april 2003, waarin wordt medegedeeld dat per 2000 (en mogelijk met terugwerkende kracht tot 1997) de door hem opgevoerde hypotheekrente met betrekking tot de voormalige echtelijke woning niet meer volledig als aftrekpost wordt geaccepteerd.
De rechtbank heeft het primaire verzoek van de man toegewezen voorzover dit betreft de periode vanaf 1 januari 2002. Voor de daaraan voorafgaande periode heeft de rechtbank het verzoek afgewezen op de grond dat toewijzing ervan zou leiden tot onevenredig groot fiscaal nadeel voor de vrouw.
In hoger beroep is de man met zijn eerste grief tegen deze afwijzing opgekomen en heeft hij aangevoerd dat hij zijn verzoek handhaaft met betrekking tot de jaren 2000 en 2001. Het hof heeft het volgende overwogen:
"5. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek, dat is gebaseerd op het op basis van onjuiste en onvolledige gegevens vaststellen van zijn alimentatieverplichting zoals neergelegd in de beschikking van 7 december 1994, heeft afgewezen. Hij stelt dat er voor de vrouw geen enkel fiscaal nadeel zal voortvloeien uit de door hem primair verzochte wijziging, te weten dat de door hem betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten, bedoeld voor de voormalige echtelijke woning die de vrouw nog bewoont, als alimentatie wordt aangemerkt. (...)
6. De grief faalt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Tussen partijen is in confesso dat de man de door hem voor de vrouw betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten als hypotheekrente heeft afgetrokken van zijn belastbaar inkomen en niet als aan de vrouw betaalde alimentatie. Indien het hof het verzoek van de man zou toewijzen, dan zou dit er feitelijk op neerkomen dat de door de man gedane aftrek achteraf wordt geheretiketteerd, louter met als doel om thans een fiscaal voordeel te behalen. Het hof is van oordeel dat dit in strijd is met de methodologie van het belastingrecht."
3.3.1 In cassatie moet veronderstellenderwijs worden aangenomen dat de rechtbank in 1994 bij haar oordeel dat de man in staat was een bijdrage van ƒ 1.275,-- per maand te betalen, ervan is uitgegaan dat de door de man te betalen eigenaarslasten (de hypotheekrente daaronder begrepen) voor hem fiscaal aftrekbaar zouden zijn. Voorts laten de grieven van de man en het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van het hof van 27 januari 2006 geen andere lezing toe dan dat de man zich in hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat hij de hiervoor bedoelde eigenaarslasten steeds als betaalde alimentatie in aftrek heeft gebracht op zijn belastbaar inkomen.
3.3.2 Het vorenstaande in aanmerking genomen zijn de oordelen van het hof a) dat in confesso is dat de man deze eigenaarslasten als hypotheekrente en niet als betaalde alimentatie heeft afgetrokken, b) dat toewijzing van het verzoek van de man zou neerkomen op een achteraf heretiketteren van de door de man gedane aftrek, c) dat het verzoek slechts het doel heeft thans fiscaal voordeel te behalen, en d) dat dit in strijd is met de methodologie van het belastingrecht, onbegrijpelijk.
De onderdelen (i) en (ii), die hierop gerichte klachten bevatten, zijn dus terecht voorgesteld.
De onderdelen (iii) en (iv) behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 maart 2006;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 april 2007.