HR, 23-03-2007, nr. R06/160HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ7773
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-03-2007
- Zaaknummer
R06/160HR
- LJN
AZ7773
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ7773, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ7773
ECLI:NL:HR:2007:AZ7773, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑03‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ7773
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑03‑2007
Inhoudsindicatie
WSNP, tussentijdse beëindiging van toepassing van schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder a, F.; schending door schuldenaren van informatieplicht (81 RO).
Rek.nr. R06/160HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 2 febr. 2007
conclusie inzake
[Verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1. Bij uitspraak van 31 oktober 2002 heeft de rechtbank Alkmaar ten aanzien van thans verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van een rechtercommissaris en een bewindvoerder.
2. Bij uitspraak van 19 juli 2006 heeft de rechtbank, nadat de rechter-commissaris een voordracht had gedaan tot en de bewindvoerder had verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 350 Fw tussentijds te beëindigen op de grond dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan meerdere verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling, de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is tot 19 juli 2006.
3. De rechtbank was van oordeel dat, nu gebleken is dat [verzoeker] niet voldoet aan zijn informatieplicht en ook nieuwe schulden heeft gemaakt, er zonder meer grond is voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Niettemin oordeelde de rechtbank dat de voordracht tot tussentijdse beëindiging dient te worden afgewezen, aangezien redelijkerwijs niet te verwachten is dat aan de schuldeisers enige uitkering kan worden gedaan. Voorts overwoog de rechtbank:
"De rechtbank is echter met de rechter-commissaris van oordeel dat er gronden zijn de schuldsanering zonder schone lei te beëindigen omdat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Er is nog geen verificatievergadering gehouden, zodat de rechtbank ingevolge artikel 289 lid 2 Faillissementswet ambtshalve een saneringsplan kan vaststellen.
De rechtbank zal zich bij de vaststelling van dit saneringsplan beperken tot de vaststelling van de in artikel 343 lid 2 Faillissementswet bedoelde termijn, gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is.
Deze termijn zal worden bepaald op de periode vanaf de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling tot 19 juli 2006, en eindigt derhalve heden.
De rechtbank zal op korte termijn ambtshalve dag, uur en plaats bepalen voor de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld."
4. Nadat de zojuist bedoelde terechtzitting had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij uitspraak van 21 september 2006 overwogen dat de gronden zoals vastgesteld in de uitspraak van 19 juli 2006 nog onverminderd aanwezig zijn, vastgesteld dat [verzoeker] toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, en verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen met ingang van de dag dat de onderhavige uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
5. [Verzoeker] is zowel van de uitspraak van 19 juli 2006 als van de uitspraak van 21 september 2006 in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam, doch tevergeefs: bij arrest van 10 november 2006 heeft het hof de uitspraken waarvan beroep bekrachtigd. Het hof was van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] niet, althans onvoldoende, aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan en dat de geconstateerde tekortkomingen van zodanig gewicht zijn dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds dient te worden beëindigd.
7. Het middel klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 343 Fw ambtshalve een saneringsplan heeft vastgesteld waarbij de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is, is gesteld op een datum meer dan drie jaar na de datum van de uitspraak van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
8. Het middel is tevergeefs voorgesteld. Het kan niet tot cassatie van het bestreden arrest van het hof leiden, omdat het zich niet richt tegen een beslissing van het hof maar tegen een beslissing van de rechtbank.
9. Voor zover het middel zo moet worden gelezen, dat het gericht is tegen het arrest van het hof voor zover het hof daarbij de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2006 heeft bekrachtigd en aldus de door het middel gewraakte beslissing van de rechtbank tot het zijne heeft gemaakt, kan het evenmin tot cassatie leiden. Het hof heeft - onbestreden in cassatie - vastgesteld dat de bezwaren van [verzoeker] tegen de beroepen vonnissen van de rechtbank zich richtten tegen het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] verwijtbaar niet heeft voldaan aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (r.o. 2.3.4). Dat in hoger beroep tevens door [verzoeker] een grief is gericht tegen de vaststelling door rechtbank van de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing is, blijkt niet uit de gedingstukken (het middel noemt ook geen vindplaatsen). Het hof kan, gebonden als het is aan de beslissingen van de rechter in eerste aanleg die in hoger beroep niet zijn bestreden, derhalve niet geacht worden de gewraakte beslissing van de rechtbank tot de zijne te hebben gemaakt.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 23‑03‑2007
Inhoudsindicatie
WSNP, tussentijdse beëindiging van toepassing van schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder a, F.; schending door schuldenaren van informatieplicht (81 RO).
23 maart 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/160HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. Post.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 31 oktober 2002 is ten aanzien van verzoeker tot cassatie (verder te noemen: [verzoeker]) de definitieve toepassing van de schuldsanering uitgesproken.
Nadat de rechter-commissaris daartoe een voordracht had gedaan en de bewindvoerder had verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, heeft de rechtbank Alkmaar bij vonnis van 19 juli 2006 de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd en bepaald dat de schuldsaneringsregeling van kracht is tot 19 juli 2006. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen op korte termijn ambtshalve dag, uur en plaats te bepalen voor de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden behandeld. Nadat deze behandeling had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij vonnis van 21 september 2006 vastgesteld dat [verzoeker] toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen met ingang van de dag dat de onderhavige uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
Tegen zowel het vonnis van 19 juli 2006 als het vonnis van 21 september 2006 heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 10 november 2006 heeft het hof de uitspraken waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 maart 2007.