HR, 23-02-2007, nr. R06/065HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ5446
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-02-2007
- Zaaknummer
R06/065HR
- LJN
AZ5446
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5446, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ5446
ECLI:NL:HR:2007:AZ5446, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5446
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Nationaliteitsrecht. Verzoek ex art. 17 RWN tot vaststelling Nederlanderschap; onjuiste persoonsgegevens, rechtsgevolg van vóór 1 april 2003 verleend naturalisatiebesluit; verwijzing naar HR 30 juni 2006, nr. R05/095, RvdW 2006, 669 (81 RO).
Rek.nr. R06/065HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 22 dec. 2006
conclusie inzake
[Verzoeker]
tegen
de Staat der Nederlanden
Edelhoogachtbaar College,
1. Deze zaak betreft een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op de voet van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Inzet is de vraag of aan een naturalisatiebesluit dat is verleend vóór 1 april 2003 (de datum van inwerkingtreding van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de RWN, Stb. 2000, 618, waarbij de bepaling van art. 14 lid 1 RWN werd ingevoegd) en dat met gebruikmaking van onjuiste persoonsgegevens is aangevraagd, niettemin rechtsgevolg dient te worden toegekend wegens het bestaan van "bijzondere omstandigheden" als bedoeld in HR 11 november 2005, NJ 2006, 149.
2. De feiten liggen als volgt (zie r.o. 3.1 en 3.2 van de beschikking van de rechtbank).
(i) Thans verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], is in februari 1992 als vluchteling binnengekomen. Bij binnenkomst heeft hij als zijn personalia opgegeven: [A], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Joegoslavië).
(ii) Met gebruikmaking van die personalia heeft [verzoeker] in juni 1997 in de gemeente Ridderkerk een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij KB van 14 november 1997 is vervolgens het Nederlanderschap verleend aan [A], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
(iii) Inmiddels staat voldoende vast dat de juiste personalia van [verzoeker] luiden: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Joegoslavië). Hij is in het bezit van een geldig Macedonisch paspoort.
3. [Verzoeker] heeft op 25 augustus 2005 op de voet van art. 17 RWN een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage en daarbij de rechtbank verzocht vast te stellen dat hij vanaf 14 november 1997 de Nederlandse nationaliteit bezit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij bij voormeld KB van 14 november 1997 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. In dat KB wordt hij weliswaar aangeduid met de personalia [A], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Joegoslavië), maar er bestaat geen enkele twijfel dat de onjuiste persoonsgegevens hem identificeren.
4. Thans verweerder in cassatie, hierna: de Staat, heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
5. Nadat mondelinge behandeling van het verzoekschrift had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij beschikking van 2 maart 2006 het verzoek afgewezen. Daartoe overwoog de rechtbank onder meer (r.o. 3.4):
"Van bijzondere omstandigheden, als bedoeld in de beschikking van de Hoge Raad van 11 november 2005 (Rek.nr. R04/127HR) die mee zouden kunnen brengen dat de onjuiste persoonsgegevens [verzoeker] wèl zouden identificeren is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat over de huidige identiteit van [verzoeker] thans - ook bij de Staat - in het geheel geen onduidelijkheid meer bestaat, is daartoe onvoldoende."
6. [Verzoeker] is op de voet van art. 18 lid 2 RWN (tijdig) in cassatie gekomen tegen de beschikking van de rechtbank met één middel. De Staat heeft een verweerschrift in cassatie ingediend en daarbij geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
7. Het middel neemt stelling tegen het oordeel van de rechtbank dat van "bijzondere omstandigheden" zoals bedoeld in HR 11 november 2005, NJ 2006, 149 die mee zouden kunnen brengen dat de onjuiste persoonsgegevens [verzoeker] wel zouden identificeren, niet is gebleken. Naar ik begrijp, strekt het middel ten betoge dat de rechtbank is uitgegaan van een te enge en dus onjuiste interpretatie van het begrip "bijzondere omstandigheden" zoals door de Hoge Raad bedoeld en dat daaronder bijvoorbeeld ook begrepen kunnen worden:
- diverse gradaties die kunnen voorkomen bij het verstrekken van foutieve gegevens betreffende personalia;
- de mogelijkheid dat de fout pas na lange tijd wordt ontdekt;
- het feit dat andere personen hun Nederlanderschap intussen afleiden van het door naturalisatie verworven Nederlanderschap;
de mate van verwijtbaarheid van het verstrekken van de fouten gegevens; en
- de wijze waarop de desbetreffende informatie aan het licht is gekomen met als gevolg het al dan niet optreden van juridische of feitelijke staatloosheid.
8. Bij de beoordeling van het middel dient vooropgesteld te worden dat het onderhavige naturalisatiebesluit is verleend vóór 1 april 2003 (de datum van inwerkingtreding van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de RWN, Stb. 2000, 618, waarbij de bepaling van art. 14 lid 1 RWN werd ingevoegd), zodat de vraag of het naturalisatiebesluit rechtsgevolg heeft, beoordeeld dient te worden met toepassing van de regel dat een naturalisatiebesluit dat berust op valse of fictieve persoonsgegevens geen rechtsgevolg heeft behoudens bijzondere omstandigheden (HR 11 november 2005, NJ 2006, 149). Zie HR 30 juni 2006, RvdW 2006, 669.
10. In de beschikking van 11 november 2005 overwoog de Hoge Raad (r.o. 3.3):
"Het middel dat ten betoge strekt dat een naturalisatiebesluit waarin onjuiste persoonsgegevens zijn opgenomen wél rechtsgevolg heeft, mits duidelijk is - zoals in het onderhavige geval - op welke personen het besluit het oog heeft gehad, gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting. Een naturalisatiebesluit waarin valse of fictieve persoonsgegevens zijn opgenomen, identificeert - behoudens bijzondere omstandigheden waaromtrent door de rechtbank in deze niets is vastgesteld - de betrokkene immers niet, en heeft geen rechtsgevolg."
Uit deze overweging valt op te maken dat het begrip "bijzondere omstandigheden" uitsluitend betrekking heeft op het de betrokkene identificerend vermogen van de in het naturalisatiebesluit opgenomen valse of fictieve persoonsgegevens en niet, zoals het middel kennelijk wil, op de mogelijkheid van het aanvaarden van een uitzondering op de regel dat een naturalisatiebesluit waarin onjuiste, de betrokkene niet identificerende persoonsgegevens zijn opgenomen, rechtsgevolg mist.
11. Deze uitleg van het begrip "bijzondere omstandigheden" vindt bevestiging in de beschikking 30 juni 2006. De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.5):
"In zijn beschikking van 11 november 2005 heeft de Hoge Raad overwogen dat bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de betrokkene desondanks (lees: ondanks het feit dat betrokkene het naturalisatiebesluit heeft verkregen met gebruikmaking van valse persoonsgegevens, A-G) wel voldoende geïdentificeerd was en de aanvrager door het totstandgekomen naturalisatiebesluit wel het Nederlanderschap heeft verworven. Hiervoor is nodig dat, ondanks de onjuistheid van de verschafte persoonsgegevens, omtrent de ware identiteit van de aanvrager bij de instanties die de aanvraag moesten onderzoeken en beoordelen, een zodanige duidelijkheid heeft bestaan, dat niet gezegd kan worden dat de onjuistheid van de persoonsgegevens hun onderzoek en beoordeling heeft belemmerd."
De "bijzondere omstandigheden" betreffen, zo maakt deze overweging duidelijk, de vraag of de betrokkene door de opgegeven onjuiste persoongegevens voldoende geïdentifeerd was, zodat ondanks de onjuistheid van die gegevens, het onderzoek en de beoordeling van de naturalisatieaanvraag door de bevoegde instantie niet is belemmerd. De "bijzondere omstandigheden" hebben derhalve niet betrekking op de vraag of het naturalisatiebesluit, ondanks het feit dat het berust op onjuiste persoonsgegevens en ondanks het feit dat die onjuiste persoongegevens het onderzoek en de beoordeling van de naturalisatieaanvraag hebben belemmerd, toch geacht moet worden rechtsgevolg te hebben.
12. Dit betekent dat de door het middel verdedigde opvatting omtrent de betekenis van het begrip "bijzondere omstandigheden", zoals bedoeld in de beschikking van de Hoge Raad van 11 november 2005, niet als juist kan worden aanvaard. Nu geen van de door het middel aangevoerde omstandigheden betrekking heeft op omstandigheden die kunnen meebrengen dat [verzoeker] door de door hem bij de aanvraag tot naturalisatie opgegeven onjuiste persoonsgegevens voldoende geïdentificeerd was om een behoorlijk onderzoek van en oordeel op de aanvraag mogelijk te maken, moet het middel falen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 23‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Nationaliteitsrecht. Verzoek ex art. 17 RWN tot vaststelling Nederlanderschap; onjuiste persoonsgegevens, rechtsgevolg van vóór 1 april 2003 verleend naturalisatiebesluit; verwijzing naar HR 30 juni 2006, nr. R05/095, RvdW 2006, 669 (81 RO).
23 februari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/065HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. C.J. Dreef,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 25 augustus 2005 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die rechtbank en verzocht vast te stellen dat hij vanaf 14 november 1997 de Nederlandse nationaliteit bezit.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Na mondelinge behandeling op 2 februari 2006 heeft de rechtbank bij beschikking van 2 maart 2006 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 30 juni 2006, nr. R05/095, RvdW 2006, 669).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 februari 2007.