HR, 09-02-2007, nr. C04/056HR
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2587
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2007
- Zaaknummer
C04/056HR
- LJN
AZ2587
- Roepnaam
Wessex/Itera
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ2587, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑02‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ2587
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2587, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ2587
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑12‑2003
- Wetingang
art. 700 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 700 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JBPr 2007/43 met annotatie van mr. M.A.J.G. Janssen
JBPr 2007/43 met annotatie van mr. M.A.J.G. Janssen
Uitspraak 09‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Beslag- en executierecht. Ontvankelijkheid hoger beroep tegen vonnis strekkende tot opheffing van conservatoir vreemdelingenbeslag op een zeeschip ondanks niet tijdig instellen van de eis in hoofdzaak; termijn als bedoeld in art. 700 lid 3 Rv., strekking; taak appelrechter bij vernietiging.
9 februari 2007
Eerste Kamer
Nr. C04/056HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Maltees recht WESSEX NAVIGATION LIMITED,
gevestigd te Valetta, Malta,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
de rechtspersoon naar Russisch recht ITERA-ENERGY COMPANY,
gevestigd te Moskou, Rusland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op verzoek van verweerster in cassatie - verder te noemen: Itera - heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht bij beschikking van 11 november 2002 aan Itera verlof verleend tot het leggen van het hierna te melden beslag op het aan eiseres tot cassatie - verder te noemen: Wessex - in eigendom toebehorende m.s. "Action".
Itera heeft op 12 november 2002 in Dordrecht conservatoir beslag doen leggen op het m.s. "Action".
Wessex heeft bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht in kort geding opheffing van het beslag gevorderd.
Itera heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 15 november 2002 het door Itera ten laste van Wessex gelegde beslag op het m.s. "Action" met onmiddellijke ingang opgeheven.
Tegen dit vonnis heeft Itera hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 23 december 2003 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de door Wessex gevraagde voorziening alsnog geweigerd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Wessex beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Itera is verstek verleend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Wessex heeft bij brief van 1 december 2006 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 11 november 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht Itera verlof verleend tot het leggen van conservatoir vreemdelingenbeslag op het aan Wessex, gevestigd in Malta, in eigendom toebehorende m.s. "Action" ter verzekering van een door Itera op Wessex gepretendeerde, voorlopig op US $ 320.000,-- begrote vordering.
(ii) In deze beschikking heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de hoofdvordering binnen een termijn van vier weken na het leggen van het beslag aanhangig gemaakt diende te worden.
(iii) Op 12 november 2002 heeft Itera in Dordrecht conservatoir vreemdelingenbeslag doen leggen op het m.s. "Action".
(iv) Krachtens een tussen partijen geldend arbitraal beding dient de vordering ter verzekering waarvan het beslag werd gelegd, berecht te worden door arbiters in Hamburg.
3.2 Wessex heeft bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht opheffing van het onder (iii) vermelde beslag gevorderd. Wessex heeft hiertoe gesteld dat de gronden waarop het beslag is gelegd ondeugdelijk zijn. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 15 november 2002 heeft de voorzieningenrechter het beslag met onmiddellijke ingang opgeheven. De voorzieningenrechter overwoog daartoe (rov. 5.7) dat door Wessex summierlijk de ondeugdelijkheid van de door Itera in het beslagrekest ingeroepen rechten was aangetoond.
3.3 In het door Itera ingestelde appel bij het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft het hof bij het bestreden arrest het vonnis waarvan beroep vernietigd op de grond dat de ondeugdelijkheid van de door Itera gestelde vordering onvoldoende was gebleken. Het door Wessex (tevens) gevoerde verweer dat Itera niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat zij niet binnen de gestelde termijn een bodemprocedure (arbitrage te Hamburg) aanhangig heeft gemaakt, oordeelde het hof ongegrond. Die termijn was volgens het hof gekoppeld aan het beslag en omdat dat beslag is opgeheven, kon in dit stadium het aanhangig maken van een bodemprocedure achterwege blijven, aldus het hof (rov. 12).
3.4 Onderdeel A van het middel bevat tegen dat oordeel gerichte rechts- en motiveringsklachten. Deze klachten kunnen evenwel geen doel treffen op grond van het volgende.
3.5 De in art. 700 lid 3 Rv. bedoelde termijn heeft de strekking te voorkomen dat de schuldeiser het beslag alleen als pressiemiddel gebruikt en na het leggen van het beslag blijft stilzitten. Van deze ongeoorloofde druk op de schuldenaar kan geen sprake zijn wanneer de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak het beslag heeft opgeheven.
De opheffing van het beslag brengt dan mee dat de gestelde termijn zijn functie verliest. De appelrechter die de opheffing van het beslag vernietigt dient op de voet van art. 700 lid 3 Rv. een nieuwe termijn te bepalen.
3.6 Onderdeel B van het middel keert zich tegen de door het hof (ten laste van Wessex) uitgesproken proceskostenveroordeling. Voor zover het voortbouwt op de klachten van onderdeel A dient het eveneens te falen. Voor zover het onderdeel betoogt dat inmiddels vaststaat dat het beslag onrechtmatig was en het onwenselijk is dat de veroordeling in de proceskosten van Wessex in stand zou blijven wanneer vaststaat dat de procedures die tot die veroordeling hebben geleid een rechtstreeks gevolg zijn van een door Itera gepleegde onrechtmatige daad, mist het onderdeel feitelijke grondslag en kan het daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Wessex in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Itera begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 februari 2007.
Conclusie 09‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Beslag- en executierecht. Ontvankelijkheid hoger beroep tegen vonnis strekkende tot opheffing van conservatoir vreemdelingenbeslag op een zeeschip ondanks niet tijdig instellen van de eis in hoofdzaak; termijn als bedoeld in art. 700 lid 3 Rv., strekking; taak appelrechter bij vernietiging.
Rolnr. C04/056HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 17 nov. 2006
conclusie inzake
Wessex Navigation Ltd.
tegen
Itera-Energy Company
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in dit kort geding, waarin in eerste aanleg door de voorzieningenrechter een conservatoir scheepsbeslag op vordering van de beslagene bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is opgeheven, om de vraag of het hoger beroep tegen dit vonnis afstuit op gebrek aan belang, nu hangende het hoger beroep de bij het beslagverlof op de voet van art. 700 lid 3 Rv gestelde termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak verstreek zonder dat een eis in de hoofdzaak was ingesteld.
2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende.
(i) Bij beschikking van 11 november 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht thans verweerster in cassatie, hierna: Itera, gevestigd in Rusland, verlof verleend tot het leggen van conservatoir vreemdelingenbeslag op het aan thans eiseres tot cassatie, hierna: Wessex, gevestigd in Malta, in eigendom toebehorende m.s. "Action" ter verzekering van een door Itera op Wessex gepretendeerde, voorlopig op US$ 320.000,- begrote vordering.
(ii) De voorzieningenrechter bepaalde in zijn beschikking dat de hoofdvordering binnen een termijn van vier weken na het leggen van het beslag aanhangig gemaakt dient te worden.
(iii) Itera heeft op 12 november 2002 in Dordrecht conservatoir vreemdelingenbeslag doen leggen op het m.s. "Action"
(iv) Krachtens een tussen partijen geldend arbitraal beding dient de vordering ter verzekering waarvan het beslag werd gelegd berecht te worden door arbiters in Hamburg.
3. Wessex heeft bij de voorzieningenrechter die het beslagverlof verleende op de voet van art. 705 Rv in kort geding opheffing van het beslag gevorderd wegens ondeugdelijkheid van het door Itera ingeroepen recht.
4. Na verweer door Itera heeft de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 15 november 2002 het beslag met onmiddellijke ingang opgeheven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was door Wessex summierlijk de ondeugdelijkheid van de door Itera in het beslagrekest ingeroepen rechten aangetoond (r.o. 5.7).
5. Itera is bij exploit van 29 november 2002 van het vonnis van de voorzieningenrechter in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
6. Wessex heeft bij haar ter zitting van 16 januari 2003 genomen memorie van antwoord (onder meer) aangevoerd dat het beslag, nu Itera niet binnen de door de beslagrechter gestelde termijn, die afliep op 10 december 2002, arbitrage in Hamburg heeft ingeleid, is vervallen, zodat Itera wegens gebrek aan belang in haar hoger beroep niet-ontvankelijk is.
7. Bij arrest van 23 december 2003 heeft het hof, dat oordeelde dat de ondeugdelijkheid van de door Itera gepretendeerde vordering onvoldoende is gebleken (r.o. 11) en dat bij afweging van de wederzijdse belangen niet kan worden gezegd dat het belang van Wessex bij opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan dat van Itera bij handhaving ervan (r.o. 11), het beroepen vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de door Wessex gevraagde voorziening alsnog geweigerd. Het beroep van Wessex op de niet-ontvankelijkheid van Itera in haar hoger beroep verwierp het hof. Naar het oordeel van het hof was de gestelde termijn gekoppeld aan het beslag en kon, omdat dat beslag was opgeheven, in dit stadium het aanhangig maken van een bodemprocedure achterwege blijven (r.o. 12).
8. Wessex is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit twee onderdelen opgebouwd middel. Itera is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
9. Onderdeel A van het middel keert zich tegen de verwerping door het hof - in r.o. 12 - van het beroep van Wessex op de niet-ontvankelijkheid van Itera in haar hoger beroep. Centraal in het onderdeel staat de klacht dat 's hofs oordeel dat in dit stadium het aanhangig maken van een bodemprocedure achterwege kon blijven, omdat het beslag was opgeheven, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 700 lid 3 Rv bedoelde vervaltermijn. Het middel betoogt - kort gezegd - dat deze vervaltermijn doorloopt, ook wanneer de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis het beslag heeft opgeheven.
10. Bij de beoordeling van deze klacht dient vooropgesteld te worden dat een beslag dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is opgeheven, herleeft door vernietiging in hoger beroep van dat vonnis. Zie HR 23 februari 1996, NJ 1996, 65. Uit HR 28 september 1984, NJ 1985, 83 nt. WHH en HR 27 april 1979, NJ 1980, 169 nt. WHH volgt dat de herleving van het beslag plaatsvindt op het moment waarop het vernietigende arrest wordt uitgesproken. De werking van het arrest is onmiddellijk, ook al is het nog niet in kracht van gewijsde gegaan en ongeacht of daartegen beroep in cassatie is ingesteld. Vgl. A.I.M. van Mierlo, NbBW 1996, blz. 40 e.v., blz. 41.
11. De Hoge Raad spreekt van "herleven". De term maakt duidelijk dat tussen het moment waarop het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis in eerste aanleg, waarbij het beslag werd opgeheven, en het moment waarop het arrest werd uitgesproken waarbij in hoger beroep dit vonnis werd vernietigd, het beslag zijn werking verliest. Betekent dit dat ook de voorwaarde waaronder het verlof tot beslaglegging was verleend, te weten dat het instellen van een eis in de hoofdzaak, als dit nog niet is gebeurd, geschiedt binnen een door de verlofrechter bepaalde termijn na het beslag, zijn werking verliest en "herleeft" op het moment waarop het vernietigende arrest wordt uitgesproken? En betekent dit "herleven" dan dat de gestelde termijn tussen de dag van uitspraak van het vonnis in eerste aanleg en de dag van uitspraak van het arrest waarbij dit vonnis in hoger beroep werd vernietigd, wordt geschorst en pas weer begint te lopen na de dag van uitspraak van dit arrest, althans na het verrichten van de na de herleving van het beslag in acht te nemen formaliteiten (zoals die bedoeld in art. 564 Rv) om het herleefde beslag opnieuw te effectueren?
12. De ratio van de in art. 700 lid 3 bedoelde vervaltermijn is te voorkomen dat de schuldeiser het beslag louter gebruikt als pressiemiddel op de schuldenaar en na het leggen van het beslag de zaak verder laat rusten. Vgl. H. Oudelaar (red.), Vademecum Burgerlijk Procesrecht, Executie en Beslag, nr. 2.8 (M. Ynzonides). Die ratio geldt niet wanneer het beslag door het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter waarbij het beslag is opgeheven, zijn werking heeft verloren. De schuldenaar is dan immers niet meer geblokkeerd in zijn beschikkingsmacht over het beslagen goed. Het ligt derhalve voor de hand dat de door de verlofrechter gestelde termijn waarbinnen een eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld, het lot van het opgeheven beslag deelt en zijn werking verliest zodra en zolang het beslag zijn werking heeft verloren.
13. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de door de voorzieningenrechter bij het beslagverlof van 11 november 2002 gestelde termijn waarbinnen Itera de hoofdvordering aanhangig dient te maken, door het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 november 2002, evenals het beslag, zijn werking verloor. Het oordeel van het hof dat in dit stadium, dat wil zeggen hangende het hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, het aanhangig maken van een bodemprocedure achterwege kon blijven, omdat het beslag was opgeheven, komt mij derhalve juist voor. De vraag of en, zo ja, op welk moment de door de beslagrechter gestelde termijn opnieuw begint te lopen kan blijven rusten, nu de vervaltermijn in ieder geval haar werking verloor in de periode tussen vonnis van de voorzieningenrechter waarbij het beslag werd opgeheven en het arrest van het hof waarbij dit vonnis werd vernietigd.
14. De centrale klacht van het onderdeel faalt daarom naar mijn oordeel. Hetzelfde geldt voor de door het onderdeel tegen het oordeel van het hof aangevoerde motiveringsklachten. Het oordeel van het hof betreft een rechtsoordeel en kan in cassatie niet met vrucht met motiveringsklachten worden bestreden.
15. Voor zover het onderdeel voorts nog klaagt dat het hof bij zijn beoordeling van het beroep van Wessex op de niet-ontvankelijkheid van Itera in haar hoger beroep ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de - onbestreden - stelling van Wessex dat het aspect van de proceskosten geen rol kan spelen omdat betaling daarvan door Wessex was aangeboden, kan het evenmin doel treffen. Nu het hof - tevergeefs bestreden in cassatie - heeft geoordeeld dat het aanhangig maken van de bodemprocedure hangende het hoger beroep achterwege kon blijven (en het beslag dus niet reeds op grond van art. 700 lid 3 Rv door dit achterwege blijven is vervallen), valt niet in te zien dat en waarom Itera bij het door haar ingestelde hoger beroep belang mist, ook al had Wessex betaling van de proceskosten aangeboden.
16. Onderdeel B is gericht tegen de door het hof uitgesproken proceskostenveroordeling ten laste van Wessex.
17. Voor zover het onderdeel voortbouwt op de klachten van onderdeel A moet het het lot daarvan delen.
18. Voor zover het onderdeel wil betogen dat inmiddels vaststaat dat het beslag onrechtmatig was (en dat het hof daarom Wessex ten onrechte als de in het ongelijk gestelde partij heeft aangemerkt) mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft niet vastgesteld dat het beslag onrechtmatig is, terwijl de in dit verband door het middel aangevoerde feiten en omstandigheden die na de uitspraak van het bestreden arrest zouden hebben plaatsgevonden, als ontoelaatbare feitelijke nova in cassatie geen steun kunnen bieden aan het onderdeel.
19. Onderdeel B kan, zo volgt, niet tot cassatie leiden.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Beroepschrift 23‑12‑2003
Heden, de dertiende februari tweeduizendvier, ten verzoeke van de rechtspersoon naar Maltees recht WESSEX NAVIGATION LIMITED, gevestigd te Valetta (Malta), te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Raamweg nr. 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. J. Groen, die na te melden geding voor requirante als procureur wordt gesteld en als zodanig zal occuperen;
Heb ik, […]
AAN:
de rechtspersoon naar Russisch recht ITERA-ENERGY COMPANY, gevestigd te Moskou (Rusland), welke rechtspersoon voor deze zaak geacht wordt woonplaats te hebben gekozen bij zijn procureur bij het Gerechtshof te 's‑Gravenhage Mr. W. Taekema, aldaar aan dit gekozen domicilie aan de Zuid-Hollandlaan 7, te 's‑Gravenhage mijn exploit doende sprekende met en afschrift dezes latende aan:
Mw Van Schaik,
aldaar ten voormelde kantore werkzaam;
AANGEZEGD:
dat mijn requirante beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Hof te 's‑Gravenhage van 23 december 2003 met rolnummer 02/1617 in kort geding gewezen door Mrs Aukes-De Vries, Van der Klooster en Cleton en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van 23 december 2003;
Voorts heb ik deurwaarder geheel exploit doende als voorschreven met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld de gerequireerden voornoemd;
GEDAGVAARD:
Om op vrijdag 27 februari 2004 des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd als naar de wet, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage,
TENEINDE:
Namens mijn requirante tegen voormeld arrest te horen aanvoeren als middelen van cassatie:
- I.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, meer in het bijzonder schending van het bepaalde in art. 700 lid 3 en 332 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doordien het Hof in het aangevallen arrest heeft overwogen:
‘12
Het door Wessex tevens gevoerde verweer dat Itera niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat zij niet binnen de gestelde termijn een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt, is ongegrond. Die termijn was gekoppeld aan het beslag en omdat dat beslag is opgeheven, kon in dit stadium het aanhangig maken van een bodemprocedure achterwege blijven.’
- A.
Zulks ten onrechte omdat voor het instellen van hoger beroep, als voor iedere processuele actie, geldt de regel ‘point d'interêt, point d'action’, terwijl in dit geval de vernietiging van de opheffing van het beslag geen enkel gevolg voor dit beslag kon hebben, met name niet dat dit beslag zou (kunnen) herleven, nu het beslag van, rechtswege was vervallen door het niet voldoen aan de voorwaarde waaronder het verlof om dat beslag te leggen was verleend (namelijk het instellen van de eis in de hoofdzaak binnen 8 weken na het leggen van het beslag).
Het Hof heeft een onjuiste maatstaf gehanteerd voor het wegen van het belang van Itera en daarnaast het verweer van Wessex (gevoerd in hoger beroep in de memorie van antwoord pag. 4–7 en bij pleidooi, blijkens de pleitnota van de raadsman van Wessex pag. 11–15) niet juist verwoord, (en de verwerping daarvan dus ook niet begrijpelijk gemotiveerd) door slechts te verwijzen naar het achterwege blijven van het (binnen de gestelde termijn) inleiden van een eis in de hoofdzaak, nu Wessex daarnaast — onbestreden — had aangevoerd dat het aspect van de proceskosten geen rol kon spelen omdat betaling daarvan door Wessex (hoewel zij in prima in het gelijk was gesteld, in twee instanties) was aangeboden. Nu het Hof de proceskosten ook niet heeft genoemd is de geciteerde overweging onjuist althans ontbeert deze de (ook in kort geding) noodzakelijke begrijpelijke motivering, aangezien het gevolg van de vernietiging volgens het Hof zou zijn dat het beslag alsnog herleeft (wat zou kunnen door een betekening van het arrest van het Hof aan Wessex en/of aan boord zodra het schip weer in Nederland is) zonder dat de eis in de hoofdzaak aanhangig is gemaakt of de termijn daarvoor op de in de wet gegeven wijze is verlengd, terwijl de woorden ‘in dit stadium’ ook niet inzichtelijk maken wanneer die eis dan volgens het Hof wel zou moeten zijn of worden ingesteld. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is de beslissing onbegrijpelijk; door slechts te oordelen dat het aanhangig maken van een bodemprocedure ‘achterwege kon blijven’ heeft het hof geen (begrijpelijk) oordeel gegeven over de vraag welk belang Itera nog kon hebben bij het hoger beroep tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde (en ook uitgevoerde) beslissing dat het beslag moest worden opgeheven.
De ratio achter de voorwaarde van art. 700 lid 3 Rv. is dat de beslaglegger, die op een verzoekschrift dat eenzijdig pleegt te worden behandeld en waarin slechts summier het gepretendeerde recht behoeft te worden omschreven een vergaande inbreuk kan maken op de rechten van de eigenaar van het in beslag te nemen vermogensbestanddeel, binnen een redelijke termijn gehouden is die pretentie ook waar te maken, en in ieder geval de beslagene de mogelijkheid bieden zich ten principale tegen de vordering te verweren. Tegen die achtergrond kan het niet juist zijn de beslaglegger wel de mogelijkheid te geven op te komen tegen een opheffing van het beslag maar deze niet gehouden te achten aan het (dan ook) voldoen aan de voorwaarde die nu juist aan het leggen van dat beslag verbonden was.
Dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd nooit is ingesteld en inmiddels is verjaard kon het Hof niet weten (de verjaring was nog niet ingetreden ten tijde van het pleidooi dat plaatsvond op 20 mei 2003). Er is echter een nauw verband tussen het (inmiddels gebleken) achterwege blijven van het instellen van een eis in de hoofdzaak v conform de door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarde (voordat de vordering door verjaring teniet ging) enerzijds, en het (ook) materieel extinctief verjaren van die vordering anderzijds. Aan hetgeen hier al in feitelijke instanties over is aangevoerd (waarop het hof niet is ingegaan) wordt het volgende toegevoegd. Zowel de termijn van verjaring zelf als de termijn uit art. 700 lid 3 Rv. heeft de strekking dat degene die een vordering pretendeert niet kan blijven stilzitten, de beweerde debiteur in onzekerheid latend of er wel of niet tegen hem zal worden geprocedeerd. Omdat het leggen van beslag voor de debiteur een (bij beslag op een schip: hoogst) bezwarende situatie schept zal die termijn kort (maar verlengbaar als daar gronden voor zijn, via de voorzieningenrechter) zijn in vergelijking met de verjaringstermijn. Beide termijnen moeten worden beschermd door degene die zich niet wenst neer te leggen bij de opheffing van een beslag en het niet betaald worden van de vordering.
Het Hof geeft een algemene regel, niet toegespitst op het scheepsbeslag, en laat kennelijk de mogelijkheid open dat bijvoorbeeld bij een beslag op onroerend goed het beslag herleeft door de vernietiging van de opheffing daarvan zonder dat aan de oorspronkelijke voorwaarde voldaan is (in dit geval heeft de procedure bij het Hof meer dan een jaar geduurd) wat de onwenselijke situatie in het leven roept dat pas na de uitspraak in hoger beroep, in dit geval een jaar na herleving van het beslag, een eis in de hoofdzaak zou moeten worden ingesteld (terwijl het beslag dan, rechten van derden buiten beschouwing gelaten, geacht moet worden al die tijd te hebben gelegen). Daarmee wordt de regel van art. 700 lid 3 Rv. in feite opzij gezet: in dergelijk geval heeft de beslaglegger dan veel meer tijd gekregen voor het instellen van de eis in de hoofdzaak dan hem door de voorzieningenrechter was gegeven.
Het Hof had bij de beoordeling van de vraag of Itera een belang had bij het hoger beroep moeten meewegen wat het gevolg zou zijn van een eventueel uit te spreken vernietiging van de opheffing. Dit gevolg blijkt uit de woorden ‘in dit stadium’ niet, en het is juist art. 700 lid 3 Rv. dat de beslagene moet beschermen tegen hetgeen in deze zaak is voorgevallen, namelijk dat de beslaglegger zijn rechten in het geheel niet waarmaakt en deze eenvoudig laat verjaren — wat dan pas blijkt niet na de door de voorzieningenrechter vastgesteld (veelal korte) termijn, maar (als in dit geval) na het verstrijken van de termijn van de extinctieve verjaring van de vordering zelf.
Reeds in 1938 (NJ 1939, 245) oordeelde het hof Den Haag dat het belang bij een beslissing omtrent een opgeheven beslag slechts gelegen was in de proceskosten. In hoger beroep is onbestreden gesteld (en het hof moest daarvan uitgaan) dat Wessex om de door haar aangegeven redenen ruim voor het pleidooi aan Itera betaling van proceskosten in twee instanties had aangeboden. Met dat aanbod kwam het belang van Itera om het hoger beroep te vervolgen (welk belang immers, gegeven het verval van rechtswege van het beslag indien de opheffing daarvan zou worden vernietigd; vgl. Hof Amsterdam in de uitspraak kenbaar uit HR 26 februari 1999, (NJ 1999, 717 pag. 4268 linkerkolom) uitsluitend gelegen zijn in betaling van proceskosten, te vervallen.
Een verklaring voor recht kan in kort geding niet worden gevraagd, ook niet voor mogelijke beslaglegging in de toekomst. Ook daarin kan dus het bedoelde belang niet zijn gelegen, en het Hof heeft dit ook niet genoemd. Het hof heeft in het geheel geen oordeel gegeven over de vraag welk belang Itera bij haar beroep had.
Het Hof heeft ook geen inzicht gegeven in de gedachtegang die leidt tot de overweging dat het instellen van een eis in de hoofdzaak ‘in dit stadium’ achterwege zou kunnen blijven. Welk stadium het hof hier bedoelt is uit het arrest niet kenbaar, en dit gebrek aan motivering maakt de beslissing onbegrijpelijk. Bedoelt het hof dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde termijn van 8 weken geschorst wordt door de opheffing en herleeft met de vernietiging van die opheffing (in hoger beroep of misschien zelfs in cassatie of na (terug)verwijzing)?
Dan zou een belang uitsluitend gelegen kunnen zijn in het vervolgen van de hoofdzaak na ommekomst van die geschorste en opnieuw lopende termijn (met ingang van de eindbeslissing), mogelijk na jaren maar dit ligt, juist in het licht van de gerechtvaardigde belangen van de beslagene, die dan lange tijd procedeert alleen over beslagvraagstukken zonder ook in de hoofdzaak verweer te kunnen voeren, niet voor de hand. De visie van het Hof blijft onduidelijk maar zonder die visie is ook niet in te zien welk belang van Itera het Hof op het oog heeft bij de verwerping van het verweer van Wessex.
- B.
Wessex heeft diverse andere bezwaren tegen het arrest van het hof, in het bijzonder de rechtsoverwegingen 7, 8, 9, 10 en 11, maar Wessex erkent, conform de door haar zelf bepleite gedachtegang, dat zij geen belang heeft bij een toetsing in cassatie op deze punten nu inmiddels vaststaat dat de vordering tot zekerheid waarvan het beslag gelegd is, inmiddels definitief is verjaard.
Wel heeft Wessex belang bij een toetsing in cassatie met betrekking tot de proceskostenveroordeling in hoger beroep: het beslag was, zo staat inmiddels vast, onrechtmatig en het is onwenselijk dat de veroordeling in de proceskosten van Wessex in stand zou blijven wanneer vaststaat dat de procedures die tot die veroordeling hebben geleid een rechtstreeks gevolg zijn van een door Itera gepleegde onrechtmatige daad. Hiermee is het belang van Wessex bij de procedure in cassatie in ieder geval gegeven (Itera heeft, tot het moment van deze dagvaarding, nagelaten aan Wessex een aanbod te doen zoals Wessex dat aan Itera heeft gedaan voorafgaand aan de behandeling in hoger beroep, namelijk om alle proces kosten te betalen). Verwezen wordt naar de Groene Kluwer Rechtsvordering Supplement 280 (mei 2002) aantekening 7 op artikel 332 Rv., pagina 32–37,
MITSDIEN:
Op grond van vorenstaand middel van cassatie te horen vernietigen het arrest waartegen dit middel zich richt mee zodanige verdere behandeling en beslissing als u Hoge Raad zal vermenen dat in goede justitie behoort, kosten rechtens.
Kosten dezes zijn voor mij deurwaarder, €
exploot/proc. verbaal verschooten | € | 70,40 | |
— | € | ||
— | KvK | - | |
— | overige | - | |
€ | 70,40 | ||
opslag (b.t.w.) | - | 13,38 | |
€ | 83,78 |