JOL 2006, 699:Onrechtmatige daad zorgverzekeraars jegens farmaceutische bedrijven door beïnvloeden voorschrijfkeuze artsen met financiële incentives?; schending Reclamebesluit geneesmiddelen en Wet tarieven gezondheidszorg?; relativeitsvereiste; correctie Langemeijer. Bij de beantwoording van de vraag of aan het in art. 6:163 BW neergelegde relativiteitsvereiste is voldaan, komt het aan op het doel en de strekking van de geschonden norm, aan de hand waarvan moet worden onderzocht tot welke personen en tot welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade de daarmee beoogde bescherming zich uitstrekt. Ten aanzien van de door de fabrikanten van specialités gestelde schade als gevolg van de — veronderstellenderwijs aan te nemen — schending door zorgverzekeraars van het Reclamebesluit geneesmiddelen (Rgb) en de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) door het beïnvloeden van de voorschrijfkeuze van artsen met financiële incentives, is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste. De doeleinden van de regelgeving waarvan zowel het Rgb als de WTG deel uitmaakt, strekken niet tot bescherming van farmaceutische bedrijven tegen omzetverlies en daaruit resulterende schade als gevolg van bepaald voorschrijfgedrag van artsen. Toepassing van de correctie Langemeijer brengt niet mee dat het relativiteitsvereiste wordt opzijgezet. Genoemde correctie bestaat daarin dat, hoewel de geschonden norm niet strekt tot bescherming van de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, en de schending van die norm dus op zichzelf genomen geen aansprakelijkheid voor die schade schept, nochtans daarvoor aansprakelijkheid bestaat omdat onder de omstandigheden van het geval die schending bijdraagt tot het oordeel dat een zorgvuldigheidsnorm is geschonden die wél bescherming biedt tegen die schade.