HR, 03-11-2006, nr. C05/237HR
ECLI:NL:HR:2006:AY7459
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
03-11-2006
- Zaaknummer
C05/237HR
- LJN
AY7459
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY7459, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY7459
ECLI:NL:HR:2006:AY7459, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑11‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY7459
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 03‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen energiebedrijf en particulier naar aanleiding van onbetaald gebleven leveringen van water, gas en elektriciteit over de vraag of het energiebedrijf zijn vordering voldoende heeft gespecificeerd door overlegging van voorschotnota’s en jaarafrekeningen (81 RO).
C05/237HR
mr. Keus
Zitting 1 september 2006
Conclusie inzake:
[Eiser]
eiser tot cassatie
tegen
de naamloze vennootschap Essent Energie Noord N.V.
(hierna: Essent)
verweerster in cassatie
Het gaat in deze zaak om de vraag of Essent haar vordering op [eiser] ter zake van de levering van water, gas en elektriciteit door het overleggen van voorschotnota's en jaarafrekeningen voldoende heeft gespecificeerd.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Op 7 december 1992 hebben N.V. Energiebedrijf IJsselmij (een rechtsvoorgangster van Essent) en de gemeente Enschede een incasso-overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst(2) houdt onder meer het volgende in:
Artikel 2
De N.V. verricht ten behoeve van de gemeente, die zich verbindt daartoe aan de N.V. opdracht te verlenen, de volgende werkzaamheden met betrekking tot de incasso van rioolrecht en afvalstoffenheffing/reinigingsrechten:
(...)
f. het factureren en innen van de verschuldigde bedragen;
(...)
h. het met een tussen partijen nader overeen te komen frequentie verrekenen van de niet-inbare bedragen.
(...)
Artikel 6
De overeenkomst vangt aan op 1 januari 1993 en eindigt 31 december 1997. Tenzij één der partijen de overeenkomst voor expiratiedatum schriftelijk heeft opgezegd, wordt zij telkens geacht, stilzwijgend onder dezelfde voorwaarden te zijn verlengd voor een periode van vijf jaren.
(...)
De overeenkomst is stilzwijgend voortgezet en gold althans ten tijde van het tussenarrest van het hof Arnhem van 8 juni 2004 nog steeds.
1.2 Een rechtsvoorgangster van Essent (N.V. Edon Levering; hierna: Edon), respectievelijk Essent hebben op grond van een met [eiser] gesloten overeenkomst gas, elektriciteit, water en kabelsignaal ten behoeve van het perceel [a-straat 1] te [plaats] geleverd. Op deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden/Tarievenregeling van Essent van toepassing. Ingevolge art. 17 van deze algemene voorwaarden zijn vanaf 14 dagen na de datum waarop de schuldenaar aan zijn betalingsverplichting is herinnerd, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
1.3 Op grond van voormelde overeenkomst hebben Edon respectievelijk Essent maandelijks voorschotnota's in de vorm van acceptgirokaarten aan [eiser] gezonden. Daarbij zijn naast geschatte verbruikskosten tevens vastrecht en via Edon respectievelijk Essent voor derden te innen bedragen, zoals ter zake van afvalstoffenheffing en rioolrecht, verontreinigingsheffingen en kabelsignaal, in rekening gebracht. De met de voorschotnota's in rekening gebrachte bedragen worden, ongeacht of zij daadwerkelijk zijn betaald, in de jaarlijkse afrekeningen verrekend.
1.4 Edon heeft de leverantie van water, gas en kabelsignaal op respectievelijk 25 februari 1997, 17 maart 1998 en 18 maart 1998 gestaakt. Op 2 september 1999 is de elektriciteit afgesloten(3).
1.5 [Eiser] heeft de volgende afrekeningen ontvangen(4):
datum bedrag leveringsperiode
12 november 1996 f 569,79 oktober 1993-oktober 1995
12 november 1996 f 461,69 oktober 1995-oktober 1996
11 november 1997 f 23,18 oktober 1996-oktober 1997
26 mei 1998 f 696,69 credit oktober 1996-oktober 1997
10 november 2000 f 3,49 november 1999-oktober 2000
6 november 2001 f 583,89 credit oktober 2000-oktober 2001
Op 16 november 2001 heeft Essent [eiser] een creditnota gestuurd ten bedrage van f 714,06 vanwege ten onrechte sedert december 1997 in rekening gebrachte leveranties van kabelsignaal(5).
1.6 Essent heeft [eiser] bij inleidende dagvaarding van 12 juni 2001 gedagvaard voor de rechtbank Almelo en - na vermindering van eis(6) - gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling aan Essent van f 10.970,81 (mede omvattende een bedrag van f 1.357,72 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de kosten van de aannemer en de wettelijke rente over een bedrag van f 9.613,09 vanaf de respectievelijke vervaldata van de betrokken nota's tot aan de dag der algehele voldoening. Essent heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij aan [eiser] gas, elektriciteit en kabelsignaal(7) heeft geleverd ten behoeve van het perceel [a-straat 1] te [plaats] en dat [eiser] vanaf oktober 1995 de door Essent verzonden nota's (die mede voor derden te incasseren bedragen omvatten) niet meer heeft betaald.
1.7 [Eiser] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Hij heeft aangevoerd dat er in het verleden discussie is geweest over de hoogte van de in rekening gebrachte voorschotbedragen, hetgeen uiteindelijk ertoe heeft geleid dat de leveringen door (de rechtsvoorgangster van) Essent zijn gestaakt. Volgens [eiser] heeft hij de hem in rekening gebrachte bedragen voldaan en dient Essent haar vordering te specificeren en duidelijk aan te geven over welke perioden hij niet heeft betaald. [Eiser] heeft verder betoogd dat Essent niet is gerechtigd in dit geding vorderingen van derden te gelde te maken en dat hij ook overigens niet is gehouden de betrokken bedragen te voldoen.
1.8 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 september 2001 een comparitie van partijen gelast. Die comparitie heeft op 6 november 2001 plaatsgehad.
Bij tussenvonnis van 17 april 2002 heeft de rechtbank Essent gelast zich uit te laten over de regeling op grond waarvan Essent is gerechtigd bedragen voor gemeentes, waterschappen etc. te incasseren, alsmede over de vraag of Essent dit ook kan blijven doen wanneer zij haar eigen leveringen van gas, water en elektriciteit staakt. Voorts heeft de rechtbank Essent gelast een aantal voorbeelden van voorschotnota's in het geding te brengen.
Bij akte van 15 mei 2002 heeft Essent mede een aanslagbiljet afvalstoffenheffing/rioolrecht van de gemeente Enschede van 21 januari 2002 overgelegd. Dit aanslagbiljet houdt onder meer het volgende in(8):
"(...)
Wijze van inning
Het verschuldigde bedrag wordt in maandelijkse termijnen verrekend via de energienota van Essent.
(...)
Bezwaren
Bezwaren tegen deze aanslag kunt u, gemotiveerd en uitsluitend schriftelijk binnen zes weken na dagtekening van dit aanslagbiljet, indienen bij het hoofd van de afdeling Belastingen (...), Enschede. (...)"
1.9 Bij eindvonnis van 3 juli 2002 heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld tot betaling aan Essent van € 4.978,34 (f 10.970,81), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank kwam op grond van de in het geding gebrachte incasso-overeenkomst en op grond van art. 229 lid 1 onder b en 250 lid 2 Gemeentewet tot het oordeel dat Essent tot incasso van rioolrecht en afvalstoffenheffing voor de gemeente Enschede is gerechtigd.
1.10 Bij brief van 1 augustus 2002 aan (de advocaat van) [eiser](9) heeft Essent, voor zover hier van belang, geschreven:
"Op 31 juli 2002 heeft [eiser] (...) een bezoek gebracht aan ons kantoor in 's-Hertogenbosch, om het geschil wat Essent met [eiser] heeft te bespreken.
Tijdens dit gesprek en het telefonisch onderhoud van heden, 1 augustus, is het volgende overeengekomen:
- [Eiser] zal het bedrag, conform het rechterlijke vonnis d.d. 3 juli 2002, ad € 6.229,03 (vordering Essent € 4.978,34 + kosten vonnis € 1.250,69) in depot storten bij Advocatenkantoor Plas & Bossinade. (...)
- Vervolgens wordt direct een buitendienstmedewerker ingeschakeld om de energie voorziening(en) te herstellen en de meterstand(en) op te nemen. (...)
- Na ontvangst van de meterstand(en) wordt berekend of de gefactureerde nota's overeenkomen met het werkelijke verbruik van de energie. (...)
- Wanneer blijkt dat er meer is gefactureerd door Essent, in vergelijking met het werkelijke verbruik, wordt dat bedrag in mindering gebracht op de depotstorting en ontvangt [eiser] het verschil retour.
- Wanneer blijkt dat er minder is gefactureerd door Essent, in vergelijking met het werkelijke verbruik, dient [eiser] dat bedrag binnen 14 dagen na bekendmaking aan Essent te voldoen."
1.11 Bij brief van 2 augustus 2002 aan (de advocaat van) [eiser](10) heeft Essent geschreven: "Wij gaan akkoord met een depotstorting ad € 4.978,34." [Eiser] heeft dit bedrag in depot gestort bij het kantoor van de raadsvrouw van Essent. Per 12 augustus 2002 is de levering van energie en water aan [eiser] hervat.
1.12 [Eiser] heeft de volgende eindafrekening ontvangen(11):
datum bedrag leveringsperiode
12 augustus 2002 € 63,60 credit 16 oktober 2001-11 augustus 2002
1.13 Bij dagvaarding van 3 oktober 2002 heeft [eiser] bij het hof Arnhem hoger beroep van de vonnissen van 17 april en 3 juli 2002 ingesteld. Tegen die vonnissen heeft hij bij memorie van grieven een vijftal grieven geformuleerd. Essent heeft het hoger beroep van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voorts heeft zij incidenteel appel ingesteld, doch louter om haar eis met een bedrag van € 1.085,37 te vermeerderen. Volgens een door Essent vervaardigde specificatie van voorschotnota's en afrekeningen over de periode februari 2001 - februari 2003 is [eiser] over die periode dat laatste en tot dan nog niet in de vordering van Essent betrokken bedrag aan Essent verschuldigd(12). [Eiser] heeft het incidentele appel gemotiveerd bestreden.
1.14 Het hof heeft bij tussenarrest van 8 juni 2004 geoordeeld dat Essent haar vordering, behoudens ter zake van haar vermeerdering van eis, nog niet voldoende heeft gespecificeerd en Essent in de gelegenheid gesteld haar vordering alsnog nader te onderbouwen, waarna [eiser] bewijsstukken van betaling in het geding kan brengen (rov. 4.2). Voorts heeft het hof Essent in de gelegenheid gesteld haar bevoegdheid tot inning in rechte voor derden van andere bedragen dan rioolrecht en afvalstoffenheffing nader te onderbouwen (rov. 4.4).
1.15 Bij eindarrest van 24 mei 2005 heeft het hof in het principale en incidentele appel het tussenvonnis van 17 april 2002 bekrachtigd, het eindvonnis van 3 juli 2002 deels vernietigd en [eiser] veroordeeld om aan Essent te voldoen een bedrag van € 3.469,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over de bedragen van de respectieve facturen ná vermindering van die bedragen met de posten "CAI SECA uitgebr." en de bij die facturen in rekening gebrachte "bezoekkosten" en "administratiekosten", vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof oordeelde dat Essent de hoogte van haar vordering genoegzaam heeft onderbouwd (rov. 2.5) en dat ervan moet worden uitgegaan dat op deze vordering geen betalingen hebben plaatsgevonden (rov. 2.4). Het verweer van [eiser] dat de posten "vast bedrag elektra", "vast bedrag gas" en "meterhuur" niet zijn verschuldigd, moet volgens het hof worden verworpen (rov. 2.6). De door Essent gevorderde "administratiekosten" en "bezoekkosten" zijn door het hof echter niet toewijsbaar geacht, in het bijzonder omdat van een contractuele grondslag voor het in rekening brengen daarvan niet is gebleken (rov. 2.7). Het hof heeft voorts overwogen dat Essent bevoegd is de rechten van de gemeente Enschede en van Waterschap Regge en Dinkel op eigen naam te innen en daartoe een vordering in een civiele procedure aanhangig te maken, ook indien zij haar eigen leveranties heeft gestaakt en/of geen eigen vorderingen heeft (rov. 2.8 - 2.10.1). Tot slot heeft het hof de vordering, voor zover deze de post "CAI SECA uitgebr." betreft, afgewezen, in het bijzonder omdat niet is verduidelijkt waarop de inningsbevoegdheid van Essent berust (rov. 2.13).
1.16 [Eiser] heeft van het eindarrest tijdig(13) cassatieberoep ingesteld. Tegen Essent is verstek verleend.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1 [Eiser] heeft één cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 2.5 dat Essent de hoogte van haar vordering ten bedrage van € 5.447,60 genoegzaam heeft onderbouwd.
2.2 Essent heeft bij akte van 16 november 2004 een specificatie van haar vordering tot januari 2001 in het geding gebracht. Deze specificatie zou een weergave zijn van de aan [eiser] gezonden acceptgirokaarten en correctienota's vanaf oktober 1995. Het middel klaagt allereerst dat het hof op grond van de op deze specificatie vermelde (maar niet nader gespecificeerde) totaalbedragen niet, althans niet zonder nadere motivering, heeft kunnen oordelen dat Essent de hoogte van haar vordering genoegzaam heeft onderbouwd, óók niet op grond van het (in rov. 2.3 vermelde) gegeven dat [eiser] niet heeft tegengesproken dat acceptgiro's werden verzonden. Volgens het middel heeft Essent nagelaten de opgevoerde totaalbedragen in onderdelen te specificeren, terwijl zij in haar administratie documenten moet hebben die aangeven hoe Essent tot begroting van de voorschotbedragen is gekomen. Essent kan, nog steeds volgens het middel, haar vordering slechts met facturen onderbouwen.
2.3 Het hof heeft in rov. 2.3 (in cassatie onbestreden) vastgesteld dat Essent bij akte van 16 november 2004 een overzicht van de openstaande maandelijkse voorschotnota's over de periode januari 1997-januari 2001 en een achttal afrekeningen, en bij incidentele memorie van grieven een overzicht van de maandelijkse voorschotnota's over de periode februari 2001-februari 2003 en een tweetal afrekeningen in het geding heeft gebracht. Naar mijn mening is het niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof op grond van deze stukken heeft geoordeeld dat Essent de hoogte van haar vordering genoegzaam heeft onderbouwd.
2.4 Zoals het hof in rov. 3.4 van het (in cassatie niet bestreden) tussenarrest heeft vastgesteld, worden aan klanten zoals [eiser] maandelijks (maar met uitzondering van de laatste maand van de verbruiksperiode waarop de jaarlijkse afrekening betrekking heeft) voorschotnota's gezonden. De daarbij in rekening gebrachte bedragen worden vervolgens (ongeacht of zij zijn betaald of niet) op het bedrag van de daarop volgende jaarlijkse afrekening in mindering gebracht. Zoals uit de door Essent bij haar incidentele memorie van grieven en haar akte van 16 november 2004 overgelegde stukken blijkt, geeft de jaarlijkse afrekening een gedetailleerd inzicht in het door de klant over de betrokken verbruiksperiode verschuldigde bedrag en de samenstelling daarvan, en vermeldt zij voorts het voor de volgende verbruiksperiode geldende maandelijkse voorschotbedrag, dat kennelijk aan de hand van de gegevens, vermeld op de jaarlijkse afrekening (waaronder die met betrekking tot het verbruik over de vorige verbruiksperiode(14)), is vastgesteld. Na verrekening van de in rekening gebrachte voorschotbedragen (die bij het opmaken van de jaarlijkse afrekening worden verondersteld te zijn betaald) resteert op de jaarlijkse afrekening een eventueel door de klant nog bij te betalen of aan hem te crediteren bedrag.
De jaarlijkse afrekeningen geven, kortom, een compleet beeld van waarvoor de klant nog moet betalen of eventueel al heeft betaald in de vorm van door hem reeds voldane voorschotten, die, naar [eiser] niet heeft weersproken, maandelijks (maar met uitzondering van de laatste maand van de verbruiksperiode waarop de jaarlijkse afrekening betrekking heeft) met acceptgirokaarten in rekening werden gebracht. Dat, wat die voorschotten betreft, eerst achteraf (na ontvangst van de desbetreffende jaarlijkse afrekening) duidelijk wordt welke posten daar exact tegenover staan, is aan het karakter van die voorschotten eigen. Overigens moet worden bedacht dat de periode waarop de eerste klacht van het middel betrekking heeft (oktober 1995 tot januari 2001), in haar geheel wordt gedekt door de jaarlijkse afrekeningen die Essent heeft overgelegd en dat over die periode derhalve geen enkele onduidelijkheid meer bestaat over de posten die Essent in haar vordering heeft betrokken(15).
2.5 Kennelijk voortbouwend op de klacht dat de bij de akte van Essent van 16 november 2004 gegeven specificatie tekortschiet, onder meer door "de voortdurende kwalificatie "voorschotnota"", klaagt het middel (op p. 2/3 van de cassatiedagvaarding) voorts dat Essent de leveranties had gestaakt en dat voor gestaakte leveranties geen voorschotten kunnen worden geclaimd.
2.6 Bij de behandeling van deze tweede klacht stel ik voorop dat moet worden onderscheiden tussen het (met het middel bestreden) oordeel van het hof dat Essent de hoogte van haar vordering genoegzaam heeft onderbouwd en het (in cassatie onbestreden) oordeel van het hof over de toewijsbaarheid van de verschillende onderdelen van de aldus onderbouwde vordering. Het oordeel van het hof in rov. 2.5 dat Essent de hoogte van haar vordering genoegzaam heeft onderbouwd, impliceert niet dat de aldus onderbouwde vordering in al haar posten toewijsbaar is; het hof heeft het verweer van [eiser], voor zover dit op de toewijsbaarheid van door Essent geclaimde posten betrekking heeft, in de rov. 2.6-2.13 besproken en dit verweer ten dele gehonoreerd. Dat laatste geldt echter niet voor het verweer dat [eiser] aan de stopzetting van de leveranties door Essent heeft ontleend en dat het hof in rov. 2.6 heeft verworpen. Daarin overwoog het hof:
"[Eiser] heeft de verschuldigdheid van de posten "vast bedrag elektra", "vast bedrag gas" en "meterhuur" (zie o.m. prod. 2 respectievelijk 3 bij incidentele memorie van grieven) betwist op grond dat de leverantie van electriciteit en gas gestaakt was. [Eiser] heeft bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep erkend dat de meter in eigendom toebehoort aan Essent.
Wanneer een energiebedrijf de levering van electriciteit en/of gas staakt, impliceert dit in zijn algemeenheid nog niet een opzegging of beëindiging van de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst, maar vormt dit in beginsel en behoudens hier niet gebleken aanwijzingen van het tegendeel slechts een opschorting van leveringsverplichtingen. In dit concrete geval heeft Essent onweersproken gesteld dat de contractuele relatie niet is beëindigd (CvR sub 3) en dat zij haar leveringsverplichtingen heeft opgeschort (pleitnota in hoger beroep sub I). De opschorting (hier door verzegeling) van levering van energie wegens vermeend tekortschieten van de afnemer in diens betalingsverplichtingen bevrijdt de afnemer nog niet van zijn betalingsverplichting van doorlopende vaste kosten en meterhuur.
Het verweer van [eiser] op dit punt wordt dan ook verworpen."
Tegen het oordeel, vervat in rov. 2.5, kan [eiser] naar mijn mening niet opkomen met argumenten die de toewijsbaarheid van door Essent opgevoerde posten betreffen. In het middel lees ik voorts geen tegen rov. 2.6 gerichte klacht dat het hof het verweer van [eiser], verband houdende met de staking van de leveranties, te beperkt heeft opgevat door daaraan niet mede de strekking toe te kennen dat na staking van de leveranties geen voorschotten meer in rekening kunnen worden gebracht. De klacht van het middel, verband houdende met de verschuldigdheid van voorschotten na staking van de leveranties door Essent, kan al daarom niet tot cassatie leiden.
Overigens meen ik dat in het in rov. 2.6 vervatte oordeel besloten ligt dat in een situatie als de onderhavige, waarin de klant in elk geval vaste bedragen en meterhuur verschuldigd blijft, hem ook voorschotbedragen in rekening kunnen worden gebracht. Ik acht dit oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk. Daaraan voeg ik nog toe dat, voor zover de gestaakte leveranties tot geringere verbruikskosten leiden, dit zich "oplost" in de jaarlijkse afrekening (die tevens in het voorschotbedrag voor de volgende verbruiksperiode doorwerkt), nog daargelaten of het niet mogelijk is dat de klant Essent in de loop van het verbruiksjaar om een aanpassing van het voorschotbedrag vraagt.
2.7 Het middel betoogt in de derde plaats dat onderhavige vordering is ingeleid met veronderstelde vorderingen (geclaimde voorschotbedragen) die na het vonnis van de rechtbank Almelo moeten worden gecorrigeerd. Op 12 augustus 2002 zijn de leveranties hervat op basis van de vastgestelde meterstanden, welke dezelfde waren als de standen op het moment van sluiting. Tot op heden heeft Essent geen eindfactuur aangeleverd over de perioden tot 12 augustus 2002. Blijkens de eindafrekening van augustus 2002 heeft [eiser] een tegoed van € 63,60. Als [eiser] een tegoed heeft en Essent de geschatte bedragen handhaaft en stelt dat die bedragen niet zijn betaald, dan is de opbouw van de claim onbegrijpelijk, aldus het middel.
2.8 Als aan de klacht ten grondslag ligt dat de vordering van Essent louter voorschotbedragen omvat die nog definitief dienen te worden verrekend, mist zij feitelijke grondslag. Uit de door Essent bij haar incidentele memorie van grieven en haar akte van 16 november 2004 overgelegde stukken blijkt dat over de periode van 16 oktober 1996 tot en met 11 augustus 2002 met aansluitende jaarlijkse afrekeningen definitief is afgerekend en dat de over deze periode gevorderde bedragen niet (meer) het karakter van voorschot hebben. De enige, nog niet verrekende voorschotnota's die ik in de door Essent bij haar incidentele memorie van grieven en haar akte van 16 november 2004 gegeven specificaties van haar vordering kan ontdekken, zijn de voorschotnota's met betrekking tot augustus 2002 (waarbij bedacht dient te worden dat het tot 12 augustus 2002 verschuldigde definitief is bepaald), oktober 2002 en februari 2003 (die door het hof tot bedragen van respectievelijk € 27,23, € 118,00 en € 96,00 toewijsbaar zijn geacht). Deze voorschotnota's vallen echter buiten de periode (tot 12 augustus 2002) waarop de klacht kennelijk betrekking heeft, en binnen de periode waarin Essent haar leveranties aan [eiser] weer had hervat (en waarin voor het in rekening brengen van "normale" voorschotten dus ook in de gedachtegang van het middel weer alle aanleiding bestond).
2.9 Het middel klaagt tot slot over de afrekeningen van 6 november 2001 en 12 augustus 2002(16) en de afrekeningen van 11 november 1997, 26 mei 1998, 27 oktober 1998 en 10 november 2000(17). Hierop zijn volgens het middel bedragen in rekening gebracht, terwijl de leveranties waren gestaakt.
2.10 Ook hier stel ik voorop dat tegen het door het middel bestreden oordeel in rov. 2.5 over de onderbouwing van de hoogte van de vordering van Essent naar mijn mening niet kan worden opgekomen met argumenten die de toewijsbaarheid van posten van de aldus onderbouwde vordering betreffen. Al om die reden kan ook de laatste klacht niet tot cassatie leiden.
Voor zover met de door [eiser] bedoelde afrekeningen vaste kosten en meterhuur in rekening zijn gebracht, verwijs ik overigens naar hetgeen het hof in rov. 2.6 heeft overwogen. Tegen die overweging is in cassatie niet opgekomen.
Voor zover de afrekeningen betrekking hebben op een verbruiksperiode gedurende welke of gedurende een deel waarvan de leveranties nog niet waren gestaakt (en dat geldt voor de afrekeningen van 11 november 1997, 26 mei 1998(18) en 27 oktober 1998, wat die laatste afrekening betreft echter slechts ten aanzien van gas en elektriciteit), kunnen er wel degelijk verbruikskosten zijn gemaakt. Ook om die reden kan de klacht in zoverre uiteraard niet tot cassatie leiden.
2.11 Op de afrekening van 27 oktober 1998 wordt een bedrag van f 19,04 (€ 8,64) exclusief omzetbelasting (f 20,16 (€ 9,16) inclusief omzetbelasting) voor waterverbruik (8 m3) in rekening gebracht. Deze afrekening ziet echter op de periode oktober 1997-oktober 1998, waarin de watertoevoer was afgesloten.
Op de afrekening van 10 november 2000 worden, in verband met de levering van 1 respectievelijk 2 kWh elektriciteit volgens normaal respectievelijk laag tarief en van 2 m3 gas, een brandstofvergoeding van f 0,18 (€ 0,08) exclusief omzetbelasting (f 0,21 (€ 0,10) inclusief omzetbelasting), alsmede verbruikskosten ten bedrage van f 0,27 (€ 0,12) exclusief omzetbelasting (f 0,32 (€ 0,15) inclusief omzetbelasting) voor de levering van die elektriciteit respectievelijk f 0,84 (€ 0,38) exclusief omzetbelasting (f 0,99 (€ 0,45) inclusief omzetbelasting) voor de levering van dat gas in rekening gebracht. In de betreffende periode had Essent echter alle leveranties gestaakt.
Op de afrekening van 6 november 2001 worden in verband met de levering van 1 respectievelijk 2 kWh elektriciteit volgens normaal respectievelijk laag tarief en van 3 m3 gas, een brandstofvergoeding van f 0,03 (€ 0,01) exclusief omzetbelasting (f 0,04 (€ 0,02) inclusief omzetbelasting), alsmede verbruikskosten ten bedrage van f 0,40 (€ 0,18) exclusief BTW (f 0,48 (€ 0,22) inclusief BTW) voor de levering van die elektriciteit respectievelijk f 1,43 (€ 0,65) exclusief BTW (f 1,69 (€ 0,77) inclusief BTW) voor de levering van dat gas in rekening gebracht. Ook over de periode waarop de laatste afrekening betrekking heeft, waren alle leveranties gestaakt.
Aldus laat zich berekenen dat met de in het middel genoemde afrekeningen(19) aan [eiser] ter zake van leveringen van water, elektriciteit en gas over verbruiksperioden waarover die leveringen waren gestaakt, een totaalbedrag van € 10,87, inclusief omzetbelasting, in rekening is gebracht. Zoals hiervoor reeds is aangegeven kan dit gegeven, dat niet de onderbouwing van de hoogte van de vordering van Essent maar de toewijsbaarheid daarvan betreft, niet als argument tegen de met het middel bestreden rov. 2.5 worden aangevoerd.
Overigens meen ik dat, zeker wat de in rekening gebrachte leveringen van elektriciteit en gas betreft, de desbetreffende hoeveelheden (en de daarmee corresponderende bedragen) dermate gering zijn dat die leveringen mij niet per se onverenigbaar lijken met het gegeven dat over de betrokken perioden van een afsluiting van de betrokken voorzieningen sprake was. Mede gelet op de vergelijkbaarheid van de betreffende hoeveelheden van jaar tot jaar(20), kan naar mijn mening niet a priori worden uitgesloten dat hier sprake is van "weglekverliezen", die ondanks een afsluiting van de betrokken voorzieningen konden optreden. Als de Hoge Raad in de toewijzing van de bedoelde posten grond zou zien voor vernietiging van het bestreden arrest, meen ik dat na verwijzing dient te worden vastgesteld of zich, ondanks afsluiting van de betrokken voorzieningen, kleine verliezen zoals hier aan de orde kunnen voordoen en zo ja, voor wiens rekening die verliezen in de contractuele relatie tussen Essent en [eiser] komen.
2.12 Middel II mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Zie de rov. 3.1-3.19 van het tussenarrest van het hof Arnhem van 8 juni 2004.
2 Zie prod. 1 bij de akte van 15 mei 2002.
3 Zie prod. 1 en 2 bij de conclusie van antwoord, conclusie van repliek onder 2 en memorie van grieven, p. 1.
4 Zie conclusie van antwoord, p. 2, conclusie van repliek onder 4 en prod. 2 bij de memorie van antwoord tevens incidentele memorie van grieven.
5 Zie prod. 4 bij de conclusie van repliek.
6 Zie conclusie van repliek onder 5.
7 Zie de inleidende dagvaarding onder 1. Uit de overgelegde afrekeningen blijkt echter dat de vordering van Essent mede op de levering van water betrekking heeft, terwijl het hof in het bestreden arrest ervan is uitgegaan dat de bedragen die in rekening zijn gebracht voor de levering van kabelsignaal, door Essent ten behoeve van een derde worden geïnd.
8 Zie prod. 2 bij de akte van 15 mei 2002.
9 Opgenomen als p. 5/6 van de memorie van grieven.
10 Opgenomen als p. 8 van de memorie van grieven.
11 Zie prod. 3 bij de memorie van antwoord tevens incidentele memorie van grieven.
12 Zie prod. 1 bij de memorie van antwoord tevens incidentele memorie van grieven.
13 Het bestreden arrest is gewezen op 24 mei 2005; de cassatiedagvaarding dateert van 24 augustus 2005.
14 Zie in het bijzonder de prod. C, F, H, I bij de akte van 16 november 2004.
15 Weliswaar omvatte de oorspronkelijke vordering de nog niet verrekende voorschotten over de maanden november 2000 tot en met januari 2001, maar de definitieve afrekening over die maanden (te weten die van oktober 2001) is betrokken in de bij haar incidentele memorie van grieven door Essent gegeven specificatie van het bedrag van € 1.085,37, waarmee Essent haar eis heeft vermeerderd. Dat de voorschotten en de desbetreffende jaarlijkse afrekening in verschillende specificaties zijn opgenomen, maakt per saldo uiteraard geen verschil: voor zover die voorschotten het uiteindelijk verschuldigde bedrag hebben overtroffen, is dat immers verdisconteerd in het (door het creditbedrag van de jaarlijkse afrekening van oktober 2001 geringere) bedrag waarmee Essent haar vordering heeft vermeerderd.
16 Overgelegd bij de incidentele memorie van grieven.
17 Overgelegd bij akte van 16 november 2004.
18 Deze afrekening was een "aanvullende factuur", die, evenals de afrekening van 11 november 1997, op de verbruiksperiode oktober 1996-oktober 1997 betrekking had.
19 Het middel noemt niet de bij de akte van 16 november 2004 als prod. I overgelegde afrekening van 12 november 1999, alhoewel die afrekening, terwijl de leveringen van water en gas gedurende de gehele verbruiksperiode waarop die afrekening betrekking heeft, waren gestaakt, een levering vermeldt van 2 m3 water en van 2 m3 gas, tegen verbruikskosten van € 2,30, respectievelijk € 0,45, beide bedragen inclusief omzetbelasting.
20 Vgl. in dit verband ook de op de afrekening van 12 november 1999 vermelde hoeveelheden gas en elektriciteit.
Uitspraak 03‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen energiebedrijf en particulier naar aanleiding van onbetaald gebleven leveringen van water, gas en elektriciteit over de vraag of het energiebedrijf zijn vordering voldoende heeft gespecificeerd door overlegging van voorschotnota’s en jaarafrekeningen (81 RO).
3 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/237HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
ESSENT ENERGIE NOORD N.V. (voorheen genaamd: N.V. Edon Levering),
gevestigd te Zwolle,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Essent - heeft bij exploot van 12 juni 2001 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Almelo. Na vermindering van eis heeft Essent gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 10.970,81, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 5 september 2001 op 6 november 2001 gehouden comparitie van partijen en een tweede tussenvonnis van 17 april 2002, heeft de rechtbank heeft bij eindvonnis van 3 juli 2002 [eiser] veroordeeld aan Essent te voldoen de somma van € 4.978,34, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tegen het tussenvonnis van 17 april 2002 en het eindvonnis van 3 juli 2002 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Essent heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij haar eis vermeerderd met een bedrag van € 1.085,37.
Na een tussenarrest van 8 juni 2004 heeft het hof bij eindarrest van 24 mei 2005 in het principaal en in het incidenteel appel, het tussenvonnis van de rechtbank van 17 april 2002 bekrachtigd, het eindvonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij [eiser] wordt veroordeeld aan Essent te voldoen de somma van € 4.978,34 te vermeerderen met de wettelijke rente en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld aan Essent te voldoen de somma van € 3.469,13 te vermeerderen met de wettelijke rente, verminderd met de in het eindarrest genoemde bedragen. Het hof heeft voorts het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Essent is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Essent begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 3 november 2006.