HR, 01-09-2006, nr. C04/331HR
ECLI:NL:HR:2006:AY7246
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
01-09-2006
- Zaaknummer
C04/331HR
- LJN
AY7246
- Vakgebied(en)
Goederenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AY7246, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑09‑2006; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Herstelarrest in cassatie, verbetering van overweging en dictum van HR 24 februari 2006, nr. C04/331, RvdW 2006, 236; kennelijke vergissing van appelrechter.
1 september 2006
Eerste Kamer
Nr. C04/331HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats], Thailand,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het arrest in dit geding
1.1 De Hoge Raad heeft in deze zaak op 24 februari 2006 een arrest uitgesproken tussen [eiser] als eiser en [verweerster] als verweerster. [Verweerster], die in cassatie niet was verschenen, heeft de Hoge Raad, bij brief van haar raadsman van 4 mei 2006, verzocht het arrest te verbeteren overeenkomstig een door [verweerster] bij haar brief gevoegd "herstelarrest" dat het hof in deze zaak op 29 april 2004 had uitgesproken, en waarbij het hierna te noemen arrest van het hof van 19 februari 2004 is verbeterd. Dit "herstelarrest" was in de onderhavige procedure niet overgelegd.
[Eiser] heeft, bij brief van zijn advocaat van 1 juni 2006, meegedeeld zich met dat verzoek te verenigen.
1.2 In het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2004, dat bij het arrest van de Hoge Raad is vernietigd, wordt in rov. 5.9 overwogen dat - kort gezegd - ter zake van de aan partijen toebehorende Porsche, niet van het door het hof in rov. 5.7 genoemde bedrag van ƒ 147.000,-- (de schadeloosstelling wegens de diefstal van die Porsche) moet worden uitgegaan, maar van een bedrag van ƒ 125.571,43. Het hof heeft vervolgens in rov. 5.15 echter klaarblijkelijk per vergissing eerstgenoemd bedrag van ƒ 147.000,-- in de berekening opgenomen, in plaats van het bedrag van ƒ 125.571,43.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest bij de afdoening van de zaak in rov. 3.4.2 deze fout overgenomen. Daarom dient het arrest in rov. 3.4.2 als volgt te worden gelezen:
De derde grief van [verweerster] moet worden verworpen. Op grond van het voorgaande dient voor de berekening van het bedrag dat [eiser] aan [verweerster] dient te betalen, voor de post "polis AMEV" in aanmerking te worden genomen een bedrag van ƒ 123.878,11. Dat betekent dat de in rov. 5.15 van het bestreden arrest gemaakte berekening van het bedrag dat [eiser] ter zake van de verdeling aan [verweerster] dient te betalen, met inachtneming van hetgeen het hof in cassatie onbestreden heeft overwogen in rov. 5.9 en op grond daarvan met verbetering van het klaarblijkelijk in rov. 5.15 per vergissing opgenomen bedrag van ƒ 147.000,--, moet zijn:
ƒ 195.591,59 (conform eindvonnis rechtbank)
ƒ 51.029,-- (conform eindvonnis rechtbank)
ƒ 123.878,11 (verzekering AMEV)
===============
ƒ 370.498,70 waarop in mindering komt:
ƒ 44.885,--
ƒ 125.571,43
===============
ƒ 200.042,27
waarvan aan ieder van beide partijen toekomt een bedrag van (naar beneden afgerond) ƒ 100.021,13. Dit bedrag dient ingevolge het in zoverre in cassatie onbestreden gebleven arrest van het hof te worden verminderd met een bedrag van ƒ 14.048,67, zodat [eiser] op grond van de verrekening krachtens het eerder genoemde verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden aan [verweerster] dient te betalen (naar beneden afgerond) ƒ 85.972,46, zijnde € 39.012,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 1996. In zoverre zal het bestreden arrest worden vernietigd en zal de Hoge Raad opnieuw rechtdoen.
1.3 Deze wijziging heeft tot gevolg dat de veroordeling in het dictum als volgt dient te worden gelezen:
veroordeelt [eiser] aan [verweerster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 39.012,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 1996 tot aan de dag van de voldoening.
2. Beslissing
De Hoge Raad:
verbetert de bovenvermelde fouten in het op 24 februari 2006 in deze zaak uitgesproken arrest;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 september 2006.