HR, 09-06-2006, nr. C05/084HR
ECLI:NL:HR:2006:AV6026
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-06-2006
- Zaaknummer
C05/084HR
- LJN
AV6026
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV6026, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV6026
ECLI:NL:HR:2006:AV6026, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV6026
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil over de vraag of een leverancier van ondeugdelijk plantenmateriaal zich jegens zijn afnemer kan beroepen op een in de algemene voorwaarden van de leverancier opgenomen exoneratieclausule (81 RO).
Rolnr. C05/084HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 17 maart 2006
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
West Plant Limburg B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of een leverancier van ondeugdelijk plantenmateriaal zich jegens zijn afnemer kan beroepen op een in de algemene voorwaarden van de leverancier opgenomen exoneratieclausule.
2. De feiten waarvan in cassatie uitgegaan dient te worden, liggen als volgt.
(i) Thans eiser tot cassatie, hierna: [eiser], exploiteert in Duitsland een landbouwbedrijf, meer specifiek gericht op het telen van groente. Thans verweerster in cassatie, hierna: WPL, is een in Nederland gevestigd tuinders- en kwekersbedrijf, dat zich onder meer bezig houdt met het kweken en verhandelen van planten, plantenmateriaal en zaden.
(ii) WPL heeft in juli 2000 drie partijen bloemkoolplantjes aan [eiser] verkocht en geleverd.
(iii) Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van WPL van toepassing. Krachtens deze algemene voorwaarden is Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing. Voorts bepaalt art. 8 lid 5 van de algemene voorwaarden onder meer dat de koper slechts aanspraak kan maken op schadevergoeding indien het mislukken van de oogst te wijten is aan de kwaliteit van het door de verkoper geleverde plantaardige materiaal en de verkoper met betrekking tot die kwaliteit grove schuld verweten kan worden.
(iv) De door WPL geleverde bloemkoolplanten zijn niet goed gegroeid ten gevolge waarvan [eiser] schade heeft geleden. De groeiachterstand is veroorzaakt doordat WPL ondeugdelijk plantenmateriaal heeft geleverd.
3. [Eiser] heeft WPL bij dagvaarding van 27 december 2001 voor de rechtbank Roermond aangesproken tot vergoeding van de door hem geleden schade met rente en kosten.
4. WPL heeft tot haar verweer onder meer en voor zover thans in cassatie van belang een beroep gedaan op de exoneratieclausule van art. 8 lid 5 van haar algemene voorwaarden. Zij heeft gesteld dat haar ten aanzien van de kwaliteit van de geleverde bloemkoolplantjes geen grove schuld kan worden verweten.
5. De rechtbank heeft bij (eind)vonnis van 3 oktober 2002 het beroep van WPL op de exoneratieclausule verworpen en de vordering van [eiser] (grotendeels) toegewezen. Zij was van oordeel dat WPL ten aanzien van de kwaliteit van het geleverde plantenmateriaal grove schuld verweten kan worden (r.o. 5.4).
6. Op het hoger beroep van WPL heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, na bij tussenarrest van 3 februari 2004 WPL toegelaten te hebben WPL tot bewijslevering, bij eindarrest van 9 november 2004 het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, de vordering van [eiser] afgewezen.
7. Met betrekking tot het beroep van WPL op de exoneratieclausule overwoog het hof dat ingevolge art. 6:247 lid 2 BW afdeling 3 van titel 5 van boek 6 BW niet van toepassing is, nu [eiser] de overeenkomst met WPL heeft gesloten in de uitoefening van zijn landbouwbedrijf (r.o. 4.4 van het tussenarrest) en dat WPL zich met succes op de clausule kan beroepen (r.o. 8.7.2 van het eindarrest). Wat dit laatste betreft overwoog het hof onder meer (r.o. 8.7.1 van het eindarrest):
"Van grove schuld is sprake in geval van bewuste roekeloosheid of laakbare onzorgvuldigheid. Gezien de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] constateert het hof dat die situatie zich niet voordoet, nu in het bedrijf van WPL sprake is - en ook in het jaar 2000 was - van een toereikend controlesysteem dat ook daadwerkelijk werd gebruikt. De stelling van [eiser] dat dit systeem onvoldoende was verwerpt het hof. De getuige [getuige 1] heeft gedetailleerd verklaard, dat er gedurende het opkweken bij WPK (lees: WPL, A-G) en voorafgaande aan levering meermalen controle/beoordeling plaatsvindt en plaatsvond; zijn verklaring vindt steun in die van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3]. Weliswaar zijn door de keurmeesters van Nak tuinbouw wel eens kritische opmerkingen gemaakt, maar door [eiser] is niet weersproken dat de afgekeurde partijen door WPL steeds zijn vernietigd. Een en ander acht het hof onvoldoende als bewijs voor de stelling dat WPL zelf onvoldoende keurt, laat staan dat haar werkwijze van dien aard is dat van laakbare onzorgvuldigheid ten aanzien van de kwaliteit gesproken zou kunnen worden. Niet is gesteld of gebleken dat WPL vaker planten met gebreken heeft geleverd."
8. [Eiser] is tegen zowel het tussenarrest als het eindarrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met twee middelen, die door WPL zijn bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
9. Middel I keert zich tegen het oordeel van het hof - in r.o. 4.4 van het tussenarrest - dat ingevolge art. 6:247 lid 2 BW afdeling 3 van titel 5 van boek 6 BW niet van toepassing is, nu [eiser] de overeenkomst met WPL heeft gesloten in de uitoefening van zijn landbouwbedrijf. Volgens het middel heeft het hof uit het oog verloren dat ingevolge art. 6:247 lid 2 BW bedoelde afdeling reeds niet van toepassing is omdat partijen niet beiden in Nederland gevestigd zijn.
10. Het middel faalt wegens gebrek aan belang. Nu het middel niet opkomt tegen het oordeel van het hof dat afdeling 3 van titel 5 van boek 6 BW niet van toepassing is, heeft [eiser] geen belang bij klachten tegen de gronden waarop het hof tot dat oordeel is gekomen.
11. Middel II bestrijdt het oordeel van het hof - in r.o. 8.7.1 en 8.7.2 van het eindarrest - dat WPL zich met succes op de exoneratieclausule kan beroepen, zulks omdat haar ten aanzien van de kwaliteit van de geleverde bloemkoolplantjes geen grove schuld kan worden verweten. Het middel betoogt dat het hof te gemakkelijk tot de conclusie is gekomen dat hier geen sprake is van grove schuld en dat het hof zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, doordat het hof te weinig gewicht heeft gehecht aan de opmerkingen van de keurmeesters van Nak tuinbouw en aan de inhoud van het in het kader van een door het Landesgericht Kleve op verzoek van [eiser] gelast voorlopig deskundigenbericht op 20 juli 2001 uitgebrachte rapport van de deskundige H.J. Schulze.
12. Bij de beoordeling van dit middel dient vooropgesteld te worden dat het hof bij zijn beoordeling van de vraag of WPL grove schuld kan worden verweten ten aanzien van de kwaliteit van het geleverde plantaardig materiaal - onbestreden in cassatie - tot uitgangspunt heeft genomen (i) dat van grove schuld sprake is in geval van bewuste roekeloosheid of laakbare onzorgvuldigheid en (ii) dat de vraag of dit het geval is, beoordeeld dient te worden aan de hand van het door WPL gehanteerde controlesysteem en de daadwerkelijke toepassing door WPL van dit systeem.
13. Ten aanzien van punt (ii) is het hof op grond van getuigenverklaringen tot het oordeel gekomen dat het door WPL gehanteerde controlesysteem voldoende is en dat dit systeem ook daadwerkelijk werd gebruikt. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat door de keurmeesters van Nak tuinbouw wel eens kritische opmerkingen zijn gemaakt, doch dit heeft het hof niet tot een ander oordeel gebracht op grond van de overweging dat de afgekeurde partijen door WPL steeds zijn vernietigd en niet is gesteld of gebleken dat WPL vaker planten met gebreken heeft geleverd.
14. Dit oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van het gepresenteerde bewijsmateriaal en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden met de stelling dat ook een andere waardering mogelijk is of zelfs meer voor de hand ligt. Voor zover het middel strekt ten betoge dat het hof te weinig gewicht heeft gehecht aan de opmerkingen van de keurmeesters van Nak tuinbouw, moet het derhalve falen.
15. Voor zover het middel wil betogen dat het hof bij zijn oordeel ook te weinig gewicht heeft toegekend aan de inhoud van het in het kader van een door het Landesgericht Kleve op verzoek van [eiser] gelast voorlopig deskundigenbericht op 20 juli 2001 uitgebrachte rapport van de deskundige H.J. Schulze, moet het reeds falen omdat dit rapport slechts betrekking heeft op de - ook door het hof (r.o. 8.6 van het eindarrest) als ondeugdelijk aangemerkte - kwaliteit van het geleverde plantenmateriaal, doch niet op de vraag of in verband met het beroep door WPL op haar exoneratieclausule het door WPL gehanteerde controlesysteem als voldoende kan worden aangemerkt en door WPL ook daadwerkelijk werd gebruikt. Middel II is derhalve tevergeefs voorgesteld.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 09‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil over de vraag of een leverancier van ondeugdelijk plantenmateriaal zich jegens zijn afnemer kan beroepen op een in de algemene voorwaarden van de leverancier opgenomen exoneratieclausule (81 RO).
9 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/084HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
WEST PLANT LIMBURG B.V.,
gevestigd te Venlo,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 27 december 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: WPL - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, WPL te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van finale kwijting aan hem te betalen een bedrag van DM. 39.186,42 (€ 20.035,70), te vermeerderen met de wettelijke rente over gemeld bedrag vanaf 7 oktober 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
WPL heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 maart 2002 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 3 oktober 2002 WPL veroordeeld om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 19.583,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2001, WPL veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen het eindvonnis heeft WPL hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 3 februari 2004 heeft het hof WPL tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het hof bij eindarrest van 9 november 2004 het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten van WPL in beide instanties.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
WPL heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 maart 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van WPL begroot op € 661,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juni 2006.