HR, 16-09-2005, nr. C04/128HR
ECLI:NL:RVS:2005:AT7997
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2005
- Zaaknummer
C04/128HR
- LJN
AT7997
- Roepnaam
De Bont/Bannenberg
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT7997, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑06‑2005; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Ondernemingsrecht 2006, 11 met annotatie van M.L. Lennarts
Uitspraak 22‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 17 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) appellante geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen en wijzigen van een winkel en bedrijfsruimte tot een casino/amusementenhal op het perceel [locatie 1] te [plaats].
200408823/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] te [plaats] en [vennoot B] te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 september 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college) appellante geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen en wijzigen van een winkel en bedrijfsruimte tot een casino/amusementenhal op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 19 november 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] van [vennoot A], bijgestaan door mr. A.J.B. Ross, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Kapteijns, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als getuige gehoord B.C. Ebecilio (hierna: Ebecilio), voormalig ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft het pand [locatie 1] te [plaats] gekocht met als doel het bestaande bedrijf (casino/amusementenhal) op het adres [locatie 2] uit te breiden. Ten behoeve van de verbouwing van het pand [locatie 1] heeft appellante een bouwvergunning aangevraagd, die bij besluit van 17 juni 2003 is geweigerd.
2.2. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan voor het pand [locatie 1] in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Groene Weide-Bakenhof' en met het ontwerpbestemmingsplan 'Malburgen-Midden', dat op 19 december 2002 is vastgesteld.
2.3. Anders dan appellante heeft betoogd is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te weigeren.
Daarbij heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan het standpunt van het college dat de vestiging van een casino/amusementenhal in het pand [locatie 1] in strijd is met de stedenbouwkundige visie voor het betreffende gebied, zoals die is vastgelegd in het ontwerpbestemmingsplan 'Malburgen-Midden'.
2.3.1. Appellante heeft aangevoerd dat zij op grond van de mededeling van Ebecilio, destijds inspecteur Bouwtoezicht van de gemeente Arnhem, dat het toekomstige bestemmingsplan 'Malburgen-Midden' de vestiging van een casino/amusementenhal in het pand [locatie 1] mogelijk zal maken, op 13 december 2002 tot aankoop van dat pand is overgegaan. Met betrekking tot de stelling van appellante dat zij er, gelet op die uitlating, op heeft mogen vertrouwen dat de gevraagde bouwvergunning zou worden verleend, overweegt de Afdeling als volgt.
Ebecilio heeft ter zitting verklaard dat hij in oktober en begin december 2002 met de [directeur] van [vennoot B], contact heeft gehad over het voornemen van appellante om het pand [locatie 1] aan te kopen. Ebecilio heeft de [directeur] in dat verband medegedeeld dat het geldende bestemmingsplan zich tegen vestiging van een casino/amusementenhal in het pand [locatie 1] verzet, maar dat blijkens het voorontwerpbestemmingsplan 'Malburgen-Midden' aan het perceel de bestemming 'amusementbedrijven' is gegeven, en die bestemming de door appellante gewenste uitbreiding in beginsel mogelijk maakt.
Voorts heeft Ebecilio ter zitting verklaard dat hij eerst bij de beoordeling van de door appellante op 12 maart 2003 ingediende bouwaanvraag kennis heeft gekregen van het inmiddels vastgestelde ontwerpbestemmingsplan 'Malburgen-Midden', waarin aan het pand [locatie 1] de bestemming 'Centrumdoeleinden-E' is toegekend. Deze ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan gewijzigde bestemming verzet zich tegen vestiging van een casino/amusementenhal ter plaatse.
Appellante heeft erkend uit de informatie van Ebecilio te hebben begrepen dat die op een bestemmingsplan in procedure berustte. Navraag zou appellante hebben geleerd dat de informatie was gebaseerd op een voorontwerpbestemmingsplan. Niet is gebleken dat appellante schriftelijk informatie heeft ingewonnen over dit bestemmingsplan. Appellante is vervolgens op 13 december 2002 tot aankoop van het pand overgegaan. Vastgesteld wordt dat de nadelige gevolgen voor appellante van de wijziging in de bestemming geheel los staat van de door Ebecilio destijds verstrekte informatie. Die informatie was toen immers juist. Overigens is niet gebleken van een toezegging dat, ongeacht het planologische regime, aan de door appellante gewenste uitbreiding medewerking zal worden verleend.
De rechtbank is derhalve tot het juiste oordeel gekomen dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
2.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde vergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005
202.