JOL 2003, 215
Erfrecht. Inbreng schenking; overgangsrecht; toepasselijkheid art. 4:1132 (oud) BW; geobjectiveerd schenkingsbegrip.
HR 11-04-2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF3410
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 april 2003
- Magistraten
R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C01/109HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AF3410
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2003:AF3410, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑04‑2003
ECLI:NL:PHR:2003:AF3410, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2003
Essentie
Erfrecht. Inbreng schenking; overgangsrecht; toepasselijkheid art. 4:1132 (oud) BW; geobjectiveerd schenkingsbegrip.
Nu de nalatenschap is opengevallen vóór de inwerkingtreding op 1 januari 2003 van het nieuwe erfrecht, dient de onderhavige verplichting tot inbreng beoordeeld te worden naar het voordien geldende recht. Bij de toepassing van art. 4:1132 (oud) BW moet worden uitgegaan van een geobjectiveerd schenkingsbegrip: de motieven die tot bevoordeling hebben geleid, zijn in beginsel niet van belang voor de vraag of de schenking moet worden ingebracht; voor het aannemen van vrijgevigheid is voldoende dat degene die is verarmd, de verrijking van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.