HR, 22-11-2002, nr. R02/009HR
ECLI:NL:HR:2002:AE9245
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-11-2002
- Zaaknummer
R02/009HR
- Conclusie
mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AE9245
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE9245, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑11‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE9245
ECLI:NL:HR:2002:AE9245, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑11‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE9245
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 22‑11‑2002
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
Rekest R02/009HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Parket 27 september 2002
Conclusie inzake
[Verzoeker]
tegen
Politie Noord- en Oost Gelderland
Inleiding
1.
Thans eiser tot cassatie, [verzoeker], heeft bij dit geding inleidend verzoekschrift van 23 juli 2001 een verzoek ingediend strekkende tot correctie/aanvulling in de Politieregisters van de politie. Thans verweerster in cassatie, verder: de Politie, heeft verzocht dit verzoek te verwerpen.
De Rechtbank te Zutphen heeft het verzoek van [verzoeker] bij beschikking van 27 september 2001 afgewezen.
2.
[Verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld bij door hem ondertekend verzoekschrift gedateerd 6 november 2001 en ingekomen ter griffie op 9 november 2001.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft [verzoeker] bij beschikking van 20 november 2001 niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep op de grond dat het appelverzoekschrift niet is ingediend door een procureur zoals voorgeschreven in art. 429d lid 3 (oud) Rv. juncto art. 61 van de Advocatenwet.
3.
[Verzoeker] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld; de Politie is in cassatie niet verschenen.
Het cassatiemiddel
4.
Het middel komt terecht op tegen de door het Hof uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn hoger beroep. Uit het bepaalde in het hier toepasselijke art. 23 lid 6 van de Wet politieregisters zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding op 1 september 2001 van de Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 2001, 180), blijkt dat op de onderhavige verzoekschriftprocedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep titel 12 van Boek 1 (oud) Rv. (thans titel 3Boek 1 Rv.) van toepassing is, maar dat bij een en ander een uitzondering geldt voor de verplichting tot procureurstelling neergelegd in art. 429d lid 3 (oud) Rv. (thans art. 278 lid 3 Rv.). Vóór de inwerkingtreding van genoemde wet van 5 april 2001 gold eveneens dat het verzoekschrift niet door een procureur behoefde te worden ingediend en getekend; dit op de voet van art. 23 lid 2 (oud) van de Wet politieregisters welke bepaling verwees naar art. 34 lid 6 van de Wet persoonsregistraties (welke wet inmiddels is vervangen door de op 1 september 2001 in werking getreden Wet bescherming persoonsgegevens (Stb. 2000, 302)). Zie HR 26 oktober 2001, R01/020HR, met uitvoerige conclusie van mijn ambtgenote Wesseling-van Gent, en HR 18 juni 1999, NJ 1999, 629. Naar oud en nieuw recht geldt aldus op het punt van de verplichte procesvertegenwoordiging hetzelfde in zaken als de onderhavige; volledigheidshalve teken ik aan dat de vraag of het appelverzoekschrift door een procureur moet worden ingediend in casu, zoals gezegd, moet worden beantwoord aan de hand van art. 23 lid 6 van de Wet politieregisters zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding op 1 september 2001 van de Wet van 5 april 2001 (Stb. 180). De bepaling heeft onmiddellijke werking nu een specifieke bepaling van overgangsrecht ontbreekt. Bovendien dateert de beschikking in eerste aanleg van na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 5 april 2001; vergelijk de overgangsbepaling van art. VII van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 580) tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg.
5.
De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven en verwijzing zal moet volgen.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 22‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
22 november 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/009HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Biemond,
t e g e n
De KORPSBEHEERDER van de POLITIE NOORD- EN OOST GELDERLAND, gevestigd te Apeldoorn,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 30 juli 2001 ter griffie van de Rechtbank te Zutphen ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die Rechtbank en verbetering, aanvulling en verwijdering van persoonsgegevens in de Politieregisters van de politie verzocht.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Korpsbeheerder - heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 september 2001 [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot verbetering, aanvulling en verwijdering van persoonsgegevens in verband met de aanrijding in Westervoort en het verzoek voor het overige en meerdere afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij beschikking van 20 november 2001 heeft het Hof [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep verklaard.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Korpsbeheerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging en verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Deze zaak betreft een door [verzoeker] bij de Korpsbeheerder ingediend verzoek, strekkende tot verbetering, aanvulling en verwijdering van persoonsgegevens, als bedoeld in art. 22 van de Wet politieregisters.
3.2
Nadat de Korpsbeheerder dit verzoek had afgewezen en [verzoeker] daartegen op de voet van art. 23 van die wet een schriftelijk verzoek bij de Rechtbank had ingediend, heeft de Rechtbank bij haar hiervoor onder 1 vermelde beschikking [verzoeker] in zijn verzoek - voorzover dit betrekking had op persoonsgegevens betreffende de aanrijding te Westervoort - niet-ontvankelijk verklaard, en het verzoek voor het overige en meerdere afgewezen.
3.3
In het hiertegen door [verzoeker] ingestelde hoger beroep heeft het Hof bij zijn hiervoor onder 1 vermelde beschikking [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet door een procureur was ingediend.
3.4
Het middel klaagt hierover terecht. Uit art. 23 lid 6 van de Wet politieregisters blijkt immers dat op een verzoekschriftprocedure als de onderhavige zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de twaalfde titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud, thans: titel 3Boek 1 Rv.) van toepassing is, maar dat bij een en ander een uitzondering geldt voor de verplichting tot procureurstelling, neergelegd in art. 429d lid 3 (oud) Rv. (thans art. 278 lid 3 Rv.).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 20 november 2001;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 november 2002.