Het cognossement (prod. CvA) verwijst naar het Cognossementsverdrag van 25 augustus 1924 (Trb. 1957, 24), waarin de Hague Rules zijn neergelegd. De latere 'Hague-Visby rules' zijn op dit cognossement niet van toepassing. Zie over het cognossementsverdrag o.m.: J. Richardson, A Guide to the Hague and Hague-Visby Rules (1994); H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement (1994), i.h.b. hoofdstuk VIII; Dorhout Mees, Nederlands handels- en faillissementsrecht IV, Vervoer, bew. A.C. van Empel (1980), nrs. 9226 e.v. De aansprakelijkheidsbeperking is in Nederland geïmplementeerd aanvankelijk in art. 469 WvK en thans in art. 8:388 BW.
HR, 13-09-2002, nr. C01/008HR
ECLI:NL:HR:2002:AE2177
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-09-2002
- Zaaknummer
C01/008HR
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
AE2177
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE2177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE2177
ECLI:NL:HR:2002:AE2177, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑09‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE2177
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑09‑2002
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
- C.
01/008 HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 3 mei 2002
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
Compagnie Forestière de l' Indenie
Dit geschil over vervoer onder cognossement betreft de omrekenkoers van de aansprakelijkheidslimiet.
De feiten en het procesverloop
- 1.1.
In dit stadium van het geding kan worden volstaan met een summier feitenoverzicht.
- 1.1.1.
Gedaagde in cassatie, een in Abidjan (Republiek Ivoorkust) gevestigde onderneming (hierna aangeduid als: CFI), heeft - naar aanvankelijk werd betwist doch inmiddels vaststaat - in december 1982 een vervoerovereenkomst gesloten met eiseres tot cassatie ([eiseres]). De overeenkomst strekte tot het vervoeren door [eiseres] van 63 boomstammen van San Pédro (Ivoorkust) naar Leixoes (Portugal) met het zeeschip "Brazilian Express". Bij het aan boord nemen van de lading op 29 december 1982 is een cognossement (Bill of Lading) afgegeven waarin de Hague Rules "as enacted in the country of shipment" van toepassing werden verklaard1..
- 1.1.2.
Op 11 januari 1983 is het schip aangekomen in de haven van Leixoes en daar gelost. Aangezien niemand het cognossement presenteerde en in de haven klaarblijkelijk geen opslagruimte beschikbaar was, heeft de plaatselijke cargadoor van het schip (Agencia maritima Silva Baradas) toestemming gegeven om de boomstammen op te slaan in een opslagplaats van de handelsonderneming Madeidouro, degene die in het cognossement werd genoemd als "Party to be notified".
- 1.1.3.
Bij deurwaardersexploit heeft CFI het originele cognossement aan Baradas aangeboden doch hierop geen uitlevering van de boomstammen verkregen.
- 1.2.
Bij inleidende dagvaarding d.d. 6 januari 1984 (sic!) heeft CFI [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en betaling gevorderd van een schadevergoeding groot 160.087,25 Franse francs (FF), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 1984, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse munt. Aan de vordering heeft CFI ten grondslag gelegd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichting om op vertoon van het cognossement door CFI de lading aan CFI uit te leveren. Het bedrag van FF 160.087,25 correspondeert met de koopsom die CFI op 29 december 1982 in rekening had gebracht aan Madeidouro2..
- 1.3.
Bij vonnis van 11 juni 1986 heeft de rechtbank Nederlands recht van toepassing geacht op grond van rechtskeuze (rov. 4.1). Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de waarde van de boomstammen ad FF 160.087,25 tussen partijen vaststaat (rov. 3.1). Met betrekking tot het geschilpunt of de toestemming van Baradas tot opslag van de boomstammen bij Madeidouro te beschouwen is als het uitleveren van de lading aan een ander dan de daartoe gerechtigde, heeft de rechtbank aan [eiseres] een bewijsopdracht gegeven.
- 1.4.
[Eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. CFI heeft incidenteel geappelleerd. Bij arrest van 20 december 1994 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage beslist dat [eiseres] (en niet een door [eiseres] genoemde Duitse reder) degene is die door CFI uit hoofde van het cognossement kan worden aangesproken. Ook het hof was van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is (rov. 5). Verder heeft het hof geoordeeld dat op grond van redelijkheid en billijkheid geen schadevergoeding aan CFI toekomt indien komt vast te staan dat CFI - zoals [eiseres] had gesteld - vanwege eerdere incidenten met Madeidouro reeds bij het sluiten van de vervoerovereenkomst ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat het cognossement bij aankomst in Leixoes niet tijdig voorhanden zou zijn en CFI desondanks geen instructies heeft gegeven hoe [eiseres] in dat geval zou moeten handelen (rov. 17). Het hof heeft het tussenvonnis van de rechtbank vernietigd, een nieuwe bewijsopdracht aan [eiseres] gegeven en de zaak ter verdere afdoening teruggewezen naar de rechtbank.
- 1.5.
Bij tussenvonnis van 17 juli 1996 heeft de rechtbank geoordeeld dat het verlangde bewijs niet kan worden geput uit de overgelegde documenten en [eiseres] toegelaten tot bewijslevering door getuigen. Bij vonnis van 25 februari 1998 heeft de rechtbank vastgesteld dat het bewijs niet was geleverd. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen opdat partijen zich zouden uitlaten over de omvang van de schade3..
- 1.6.
Bij conclusie na dit tussenvonnis heeft [eiseres] bij wijze van nieuw verweer aangevoerd dat de aansprakelijkheid wettelijk is beperkt. Krachtens art. 4 (jo. art. 9) van de Hague Rules "as enacted in the country of shipment" (Ivoorkust)4., is de aansprakelijkheid van de vervoerder gelimiteerd tot de tegenwaarde van 200 pond Sterling in CFA-franc (dat is de munteenheid in Ivoorkust5.) per stuk, berekend naar de koers op de datum van aankomst van het schip in de haven van bestemming (d.w.z. naar de koers op 11 januari 1983). [Eiseres] stelde dat 200 pond Sterling op 11 januari 1983 overeenkomt met CFA-fr 1.085,-. [Eiseres] berekende het maximaal toewijsbaar bedrag aldus: 63 boomstammen maal CFA-fr. 1.085,- is CFA-fr. 68.355,-. Omgerekend in Nederlandse munt naar de koers op 8 april 1998 (datum conclusie na tussenvonnis) betekende dit volgens [eiseres] een maximaal toewijsbaar bedrag van Hfl. 22.557,15. In haar antwoordconclusie betwistte CFI primair dat [eiseres] een beroep toekomt op de aansprakelijkheidslimiet, waarbij zij zich beriep op grove schuld van [eiseres]. Subsidiair erkende CFI dat de aansprakelijkheidslimiet per 11 januari 1983 uitkomt op een bedrag van CFA-fr. 68.355,-; CFI kwam zelfs nog iets lager uit, nl. op CFA-fr. 68.330,77. CFI betwistte evenwel dat dit gelijk staat aan Hfl. 22.557,15. Bij omrekening in Nederlandse munteenheid dient volgens CFI niet de huidige wisselkoers te worden aangehouden, maar de wisselkoers CFA-fr/Hfl zoals die op 11 januari 1983 gold. Op deze wijze kwam CFI uit op een aansprakelijkheidslimiet in Nederlandse munteenheid van Hfl. 53.298,-. CFI herhaalde overigens recht te hebben op betaling in Franse francs, zoals zij in de inleidende dagvaarding had gevorderd.
- 1.7.
De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 22 juli 1998 het beroep van CFI op grove schuld van [eiseres] verworpen. Vervolgens kwam de rechtbank toe aan de berekening van de aansprakelijkheidslimiet. De rechtbank ging ervan uit dat 200 GBP naar de koers op de peildatum, 11 januari 1983, overeenkomt met Hfl 846,-. De rechtbank heeft, via de wisselkoers Hfl/Franse franc en de wisselkoers Franse franc/CFA-franc per 11 januari 1983 (FF 1 = CFA-fr. 50)6., de waarde van één CFA-franc per 11 januari 1983 vastgesteld op Hfl 0,007464. Op die wijze (846:0,007464) kwam de rechtbank aan een aansprakelijkheidslimiet van CFA-fr. 113.344,- per boomstam. Na vermenigvuldiging met het aantal boomstammen (63) kwam de aansprakelijkheidslimiet in totaal uit op CFA-fr. 7.140.675,-. De rechtbank heeft [eiseres] veroordeeld tot betaling van CFA-fr. 7.140.975,-, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse courant naar de dag van betaling7., vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot de dag van betaling.
- 1.8.
In rov. 3.3 heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om de waardedaling van de CFA-franc tussen 1983 en 1998 voor rekening van [eiseres] te laten komen. De rechtbank merkte in dit verband op dat CFI niet een vordering tot vergoeding van koersschade, als bedoeld in art. 6:125 BW, had ingesteld.
- 1.9.
[Eiseres] heeft tegen dit eindvonnis en de tussenvonnissen van 17 juli 1996 en 25 februari 1998 hoger beroep ingesteld. Van de grieven is in dit stadium uitsluitend grief IV van belang. In deze grief wees [eiseres] erop dat CFI betaling had gevorderd in Franse francs. Indien [eiseres] aansprakelijk wordt geacht dient het te betalen bedrag volgens [eiseres] dan ook te worden uitgedrukt in Franse francs. [Eiseres] betoogde dat bij de omzetting van CFA-francs in Franse francs de huidige wisselkoers (1 FF = 100 CFA-fr.) dient te worden aangehouden. [Eiseres] wilde met deze grief dus bereiken dat, indien het hof tot toewijzing kwam, het hof het bedrag in hoofdsom zou stellen op FF 71.409,75 in plaats van op CFA-fr. 7.140.975,-.
- 1.10.
Bij memorie van antwoord (blz. 8) heeft CFI bevestigd dat de vordering primair in Franse francs luidde; de door de rechtbank in rov. 3.3 vermelde algemene wisselkoers doet volgens CFI niet af aan de toewijzing van de vordering.
- 1.11.
Bij arrest van 26 september 2000 heeft het hof de beide tussenvonnissen bekrachtigd. Met betrekking tot grief IV overwoog het hof dat, nu de inleidende vordering is uitgedrukt in Franse francs, zij ook in Franse francs behoort te worden toegewezen. Vervolgens overwoog het hof (rov. 22):
"Dit betekent, aangezien in deze procedure vaststaat dat ten tijde van de lossing, die immers als het beslissende evenement moet worden aangemerkt, te weten op 11 januari 1983, de koers van Ffr 1 gelijk stond aan CFA 50, dat het schadebedrag Ffr 142.819 (afgerond) bedraagt."
Vervolgens heeft het hof het eindvonnis uitsluitend vernietigd m.b.t. het toegewezen bedrag en [eiseres] veroordeeld tot betaling van FF 142.819,-, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant tegen de koers van de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot de dag van betaling.
- 1.12.
[Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest. Nadat in cassatie verstek was verleend tegen CFI, heeft [eiseres] het cassatiemiddel schriftelijk toegelicht.
- 2.
Bespreking van het cassatiemiddel
- 2.1.
Onderdeel a komt neer op de klacht dat het hof de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep uit het oog heeft verloren. Het hoger beroep mag niet tot het resultaat leiden dat de appellant ongevraagd in een slechtere positie geraakt dan waarin hij door het vonnis van de eerste rechter verkeerde. De klacht wordt toegelicht als volgt. CFI is in hoger beroep niet opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank dat, bij gebreke van een vordering als bedoeld in art. 6:125 BW, de devaluatie van de CFA-franc tussen 1983 en 1998 voor rekening van CFI behoort te blijven. Als omrekenkoers moet in hoger beroep dus worden gehanteerd de huidige koers, te weten: FF 1 = CFA 100. De beslissing van de rechtbank tot toewijzing van CFA-fr. 7.140.975,- kwam volgens [eiseres] dus neer op een toewijzing ter waarde van FF 71.409,75. Het hof heeft het dubbele bedrag, namelijk FF 142.819,-, aan CFI toegewezen.
- 2.2.
De klacht is n.m.m. gegrond om de in het middel aangegeven reden. In hoger beroep was uitsluitend aan de orde de toewijzing van CFA-fr. 7.140.975,-, waartegen de grieven van [eiseres] zich richtten. Zelfs indien juist is dat voor de omrekening van de aansprakelijkheidslimiet van CFA-francs naar Franse francs de koers van de datum van aankomst in de haven van bestemming (11 januari 1983) bepalend is8., stond het het hof niet vrij een hoger bedrag toe te wijzen dan de rechtbank had toegewezen9.. Het bestreden arrest kan op dit punt niet in stand blijven.
- 2.3.
De Hoge Raad kan de zaak m.i. zelf afdoen. Toewijsbaar is een bedrag van FF 71.406,75, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse munteenheid naar de koers van de dag van betaling. Inmiddels moet ook rekening worden gehouden met de invoering van de Euro. Eén Euro is gelijk aan FF 6,55957; één Franse franc is 0,152449 Euro. Het bedrag van FF 71.406,75 komt dus overeen met 10.885,89 Euro. Ten overvloede zij aangetekend dat de rechtbank (rov. 3.5 eindvonnis) onbestreden heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de Nederlandse wettelijke vertragingsrente is verschuldigd over het toe te wijzen bedrag.
- 3.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarin de tussenvonnissen van 17 juli 1996 en 25 februari 1998 werden bekrachtigd en over de kosten van het geding in hoger beroep werd beslist, en, opnieuw rechtdoende op het hoger beroep tegen het eindvonnis van 22 juli 1998:
- -
tot veroordeling van [eiseres] tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van Euro 10.885,89, te vermeerderen met de (Nederlandse) wettelijke rente over dat bedrag van 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling.
- -
tot afwijzing van het meer of anders gevorderde;
alles met zodanige beslissing in de kosten van het geding in cassatie als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2002
Zie prod. 4 bij CvR.
Waarom die rolverwijzing nog nodig was terwijl de rechtbank op 11 juni 1986 had overwogen dat de waarde van de boomstammen vaststond, is mij niet duidelijk geworden.
De Republiek Ivoorkust is tot het Cognossementsverdrag van 1924 toegetreden met de volgende verklaring: 'Pour l'application de l'article 9 de la Convention relatif á la valeur des unités monétaires employées, la limite de responsabilité est égale à la contre-valeur en francs C.F.A. sur la base d'une livre or égale à deux livres sterling papier, au cours du change de l'arrivée du navire au port de déchargement'. Een gelijke bepaling is neergelegd in art. 2 van de wet van de Republiek Ivoorkust van 12 juni 1961, nr. 61-211, tot ratificatie van het Brussels Cognossementsverdrag.
CFA staat voor: Communauté financière africaine, een financieel-economische zone van 14 afrikaanse landen. Volgens de landeninformatie van Buitenlandse Zaken (bereikbaar via www.overheid.nl) is de CFA-franc in 1994 gedevalueerd.
Die omweg was kennelijk nodig omdat er geen rechtstreekse wisselkoers Hfl/CFA-franc wordt bijgehouden.
D.w.z. de tegenwaarde ná de koersdaling van de CFA-franc. Zie ook art. 6:123 en 6:124 BW. Waarom het dictum CFA-fr. 300,- afwijkt van rov. 3.3 van het eindvonnis is mij niet duidelijk geworden.
Het Cognossementsverdrag van 1924 bevat daarover geen bepaling. In art. IV lid 5 onder d van de (voor Ivoorkust niet toepasselijke) Hague-Visby rules, zoals het verdrag is gewijzigd bij het Protocol van 21 december 1979, is een internationale rekeneenheid gekozen: het special drawing right (SDR). De bepaling laat, bij omrekening van SDR naar de nationale munteenheid, de bepaling van de koersdatum over aan het nationale recht van de aangezochte rechter. Voor Nederland gelden dan de art. 6:123 e.v. BW.
H.J. Snijders/A. Wendels, Civiel appel (1999) nr. 242.
Uitspraak 13‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
13 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/008HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging COMPAGNIE FORESTIÈRE DE L'INDENIE, gevestigd te Abidjan, Ivoorkust,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: CFI - heeft bij exploit van 6 januari 1984 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan CFI te betalen een bedrag van FF 160.087,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 juni 1986 [eiseres] tot bewijslevering toegelaten.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. CFI heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 20 december 1994 heeft het Hof in het principaal appel het vonnis van de Rechtbank waarvan hoger beroep vernietigd voor zover het betreft de inhoud van de aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht, [eiseres] toegelaten tot het in het arrest sub 17 omschreven bewijs en de zaak naar de Rechtbank te Middelburg verwezen voor verdere afdoening met inachtneming van dit arrest. In het incidentele appel heeft het Hof het beroep verworpen.
Na verdere conclusiewisseling tussen partijen heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 17 juli 1996 [eiseres] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 25 februari 1998 de zaak naar de rol verwezen teneinde [eiseres] in staat te stellen zich uit te laten over de schadecijfers, waarop CFI desnodig kan reageren. Bij eindvonnis van 22 juli 1998 heeft de Rechtbank [eiseres] veroordeeld om aan CFI te betalen een bedrag van CFA fr. 7.140.975,-- althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse courant naar de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder de voorwaarde dat de executie slechts kan plaatsvinden tegen zekerheidsstelling tot het bedrag van de door [eiseres] te betalen bedragen, vermeerderd met 30%, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 17 juli 1996, 25 februari 1998 en 22 juli 1998 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 26 september 2000 heeft het Hof de vonnissen waarvan beroep van 17 juli 1996 en 25 februari 1998 bekrachtigd, het vonnis waarvan beroep van 22 juli 1998 vernietigd uitsluitend voor zover daarbij de hoofdsom is toegewezen in CFA francs en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld om aan CFI te betalen een bedrag van FF 142.819,-- althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant tegen de koers van de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling, en het vonnis van 22 juli 1998 voor het overige bekrachtigd.
Laatstvermeld arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof van 26 september 2000 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen CFI is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarin de tussenvonnissen van 17 juli 1996 en 25 februari 1998 werden bekrachtigd en over de kosten van het geding in hoger beroep werd beslist, en, opnieuw rechtdoende op het hoger beroep tegen het eindvonnis van 22 juli 1998:
- -
tot veroordeling van [eiseres] tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 10.885,89, te vermeerderen met de (Nederlandse) wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling;
- -
tot afwijzing van het meer of anders gevorderde;
alles met zodanige beslissing in de kosten van het geding in cassatie als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
CFI, een in Abidjan gevestigde onderneming, heeft in december 1982 een vervoerovereenkomst gesloten met [eiseres]. De overeenkomst strekte tot het vervoeren door [eiseres] van 63 boomstammen van San Pédro (Ivoorkust) naar Leixoes (Portugal) met het zeeschip "Brazilian Express". Bij het aan boord nemen van de lading op 29 december 1982 is een cognossement (Bill of Lading) afgegeven waarin de Hague Rules "as enacted in the country of shipment" van toepassing werden verklaard.
- (ii)
Op 11 januari 1983 is het schip aangekomen in de haven van Leixoes en daar gelost. Aangezien niemand het cognossement presenteerde en in de haven klaarblijkelijk geen opslagruimte beschikbaar was, heeft de plaatselijke cargadoor van het schip (Agencia maritima Silva Baradas) toestemming gegeven om de boomstammen op te slaan in een opslagplaats van de handelsonderneming Madeidouro Comércio Geral de Madeira, degene die in het cognossement werd genoemd als "Party to be notified".
- (iii)
Bij deurwaardersexploit heeft CFI het originele cognossement aan Agencia maritima Silva Baradas aangeboden doch hierop geen uitlevering van de boomstammen verkregen.
3.2
CFI heeft van [eiseres] gevorderd betaling van een schadevergoeding van FF 160.087,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 1984, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse guldens.
De Rechtbank heeft, na een aantal tussenvonnissen en een tussentijds hoger beroep, in haar eindvonnis van 22 juli 1998 [eiseres] veroordeeld om aan CFI CFA 7.140.975,-- (de munteenheid in Ivoorkust) te betalen, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse courant. Voor zover in cassatie nog van belang heeft de Rechtbank in rov. 3.3 van haar eindvonnis geoordeeld dat de CFA-franc in de tijd die sinds de datum van de lossing, 11 januari 1983, is verstreken ten opzichte van de Nederlandse gulden en ten opzichte van de Franse franc, in waarde is gedaald: FF 1 is nu gelijk aan CFA 100. Er is echter geen reden, aldus de Rechtbank, om die waardedaling voor rekening van [eiseres] te doen komen, temeer waar CFI in Ivoorkust is gevestigd en niet een specifieke vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 6:125 BW heeft ingesteld.
3.3
[Eiseres] heeft tegen twee tussenvonnissen en het eindvonnis hoger beroep ingesteld. In cassatie is alleen grief IV van belang, waarin [eiseres] erop wees dat CFI betaling had gevorderd in Franse francs. Indien [eiseres] aansprakelijk wordt geacht, dient het te betalen bedrag volgens [eiseres] dan ook te worden uitgedrukt in deze munteenheid. [Eiseres] betoogde dat bij de omzetting van CFA-francs in Franse francs de huidige wisselkoers (FF 1 = CFA 100) dient te worden aangehouden, hetgeen - aldus [eiseres] - zou resulteren in een bedrag van FF 71.409,75.
Het Hof heeft de beide tussenvonnissen bekrachtigd. Naar aanleiding van grief IV heeft het Hof overwogen dat, nu de inleidende vordering is uitgedrukt in Franse francs, zij ook in Franse francs behoort te worden toegewezen. In dit verband overwoog het Hof in rov. 22 als volgt.
"Dit betekent, aangezien in deze procedure vaststaat dat ten tijde van de lossing, die immers als het beslissende evenement moet worden aangemerkt, te weten op 11 januari 1983, de koers van Ffr 1 gelijk stond aan CFA 50, dat het schadebedrag Ffr 142819 (afgerond) bedraagt".
Het Hof heeft het eindvonnis vernietigd uitsluitend voor zover daarbij de hoofdsom is toegewezen in CFA-francs en in zoverre opnieuw rechtdoende [eiseres] veroordeeld aan CFI te betalen een bedrag van FF 142.819,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant tegen de koers van de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot de dag van betaling.
3.4
Onderdeel a van het middel klaagt dat het Hof door grief IV gegrond te achten en vervolgens [eiseres] te veroordelen tot betaling van FF 142.819,-- en wel op basis van de op 11 januari 1983 bestaande koers 50 CFA = 1 FF, buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden.
Deze klacht slaagt. In hoger beroep was uitsluitend de toewijzing van CFA 7.140.975,-- aan de orde. Nu CFI niet in hoger beroep was gekomen en mitsdien ook niet was opgekomen tegen het oordeel van de Rechtbank dat, bij gebreke van een vordering als bedoeld in art. 6:125 BW, de devaluatie van de CFA-franc tussen 1983 en 1998 voor rekening van CFI behoort te blijven, en dat de omrekenkoers FF 1 = 100 CFA-francs moet worden gehanteerd, diende dit uitgangspunt van het Hof te zijn en stond het het Hof niet vrij een hoger bedrag (te weten FF 142.819,-- het dubbele van het door de Rechtbank toegewezen bedrag (berekend op basis van de omrekenkoers FF 1 = CFA 50)) toe te wijzen dan de Rechtbank had gedaan.
Onderdeel b behoeft na het vorenoverwogene geen behandeling.
3.5
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het door de Rechtbank vastgestelde schadebedrag van CFA 7.140.975,-- dient op basis van de omrekenkoers van FF 1 = CFA 100 op FF 71.409,75 te worden gesteld. Dit resulteert thans op basis van de omrekenkoers FF 1 = 0,152449 Euro in een bedrag van € 10.886,34.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 september 2000 doch uitsluitend voor zover daarbij een bedrag van FF 142.819,-- althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant, is toegewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiseres] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CFI te betalen een bedrag van FF 71.409,75 (thans € 10.886,34) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 september 2002.