De kwestie van het vertrouwen van [verweerster] is door de rechtbank behandeld in r.o. 3.7 en tegen dat gedeelte van die rechtsoverweging heeft [eiseres] geen grief gericht. Vgl. r.o. 4.3 van het bestreden arrest.
HR, 09-08-2002, nr. C00/340HR
ECLI:NL:HR:2002:AE6330
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-08-2002
- Zaaknummer
C00/340HR
- Conclusie
Mr. Hartkamp
- LJN
AE6330
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE6330, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑08‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE6330
ECLI:NL:HR:2002:AE6330, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑08‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE6330
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑08‑2002
Mr. Hartkamp
Partij(en)
nr. C00/340
Mr. Hartkamp
zitting 26 april 2002
Conclusie inzake
[eiseres]
tegen
[verweerster]
Edelhoogachtbaar College,
Feiten en procesverloop
- 1)
Voor de feiten moge ik verwijzen naar het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 28 juli 1998, r.o. 3.1.
In dit vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) aan de verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) schadevergoeding verschuldigd is wegens, kort gezegd, schending van de precontractuele redelijkheid en billijkheid. Partijen zijn met elkaar in contact getreden over de verkoop van 200 ton pootgoed van het aardappelras "Nicola" uit de oogst 1996; dit contact heeft niet tot een overeenkomst geleid, maar wel is er tussen hen een bijzondere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding ontstaan; [eiseres] heeft haar verplichting geschonden door een aanbieding van [verweerster] (de verkoopster in spe) simpelweg af te wijzen in plaats van opnieuw met haar in onderhandeling te treden, en dat terwijl [verweerster] erop mocht vertrouwen dat enige overeenkomst in ieder geval zou worden gesloten. De rechtbank heeft het aannemelijk geoordeeld dat bij heropening van de onderhandelingen een overeenkomst zou zijn gesloten tegen de eerder door [eiseres] aangegeven condities (waaronder de marktprijs) en heeft [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van de prijs die [verweerster] zou hebben ontvangen (vermeerderd met de gemaakte bewaarkosten en verminderd met de netto opbrengst uit verkoop aan een derde). De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast met het oog op de te schatten schade-omvang.
3)
Op het door [eiseres] ingestelde hoger beroep heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 27 juni 2000 dit vonnis bekrachtigd.
4)
[eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld en een uit zes onderdelen opgebouwd cassatiemiddel voorgesteld. Partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht, waarna [eiseres] heeft gerepliceerd.
Bespreking van het cassatiemiddel
5)
Onderdeel 1 stelt voorop dat rechtbank en hof het zogenaamde positieve contractsbelang hebben toegewezen en betoogt dat 's hofs uitspraak onvoldoende gemotiveerd is omdat geen aandacht wordt besteed aan de vraag wanneer bij [verweerster] sprake was van gerechtvaardigd vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen of aan andere omstandigheden die het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar maakten. Onderdeel 2 sluit hierop aan met de klacht dat het hof onvoldoende terughoudendheid heeft betracht in zijn beoordeling van het handelen van [eiseres], althans in de context dat [eiseres] gehouden is de gederfde winst te vergoeden.
Deze klachten falen naar mijn mening, omdat de daarin aan de orde gestelde kwesties, naar het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld, niet door de grieven aan het oordeel van het hof zijn onderworpen1. en zij niet met vrucht voor het eerst in cassatie aan de orde kunnen worden gesteld.
Ik wijs er nog op dat in deze zaak inderdaad het positieve contractsbelang voor toewijzing vatbaar is geoordeeld, hetgeen in het kader van schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen zeldzaam is, maar dat het positieve contractsbelang in de onderhavige casuspositie niet verschilt van een schadevergoeding wegens "lost opportunities" als onderdeel van het negatieve belang. [verweerster] zou immers bij toewijzing van het negatieve belang recht hebben kunnen doen gelden op de gederfde winst in het contract dat hij, indien hij de partij pootgoed niet voor [eiseres] had gereserveerd, met een derde had kunnen sluiten, en waarin hij normaal gesproken ook de marktprijs had kunnen bedingen. Vgl. Asser-Hartkamp 4-II (2001), nr. 487 (p. 505).
6)
Ook de onderdelen 3-6 worden m.i. vruchteloos voorgesteld, omdat het hof de tegen het vonnis opgeworpen grieven op een begrijpelijke (en niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevende) wijze heeft behandeld en verworpen en een zaak in cassatie nu eenmaal niet kan worden "overgedaan".
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑08‑2002
Uitspraak 09‑08‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
9 augustus 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/340HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 14 augustus 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 119.375,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 december 1997 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 28 juli 1998 een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe een aantal vragen geformuleerd.
Tegen laatstvermeld tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 27 juni 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank te Breda van 28 juli 1998 bekrachtigd en de zaak naar voormelde Rechtbank verwezen ter verdere behandeling en afdoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.478,05 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 9 augustus 2002.