JOL 2002, 224
Toegang tot bedrijfspensioenregeling: indirecte discriminatie?; art. 119 (oud) EG-Verdrag; gelijke of gelijkwaardige arbeid; bewijslast; art. 7A:1637ij (oud) BW; eisen goed werkgeverschap. Eindbeslissing.
HR 12-04-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD9119
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12 april 2002
- Magistraten
R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
C00/189HR
- Conclusie
A-G Keus
- LJN
AD9119
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
EU-recht (V)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AD9119, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑04‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AD9119, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2002
Essentie
Toegang tot bedrijfspensioenregeling: indirecte discriminatie?; art. 119 (oud) EG-Verdrag; gelijke of gelijkwaardige arbeid; bewijslast; art. 7A:1637ij (oud) BW; eisen goed werkgeverschap. Eindbeslissing.
Werknemer kan i.v.m. de haar onthouden aansluiting bij de bedrijfspensioenregeling een beroep doen op de rechtstreekse werking van art. 119 (oud) EG-Verdrag. Deze bepaling heeft betrekking op gelijke arbeid of arbeid van gelijke waarde; ook in geval van indirecte discriminatie moet volgens het HvJEG sprake zijn van gelijkwaardigheid van de betrokken arbeid. Degene die zich op schending van art. 119 beroept, moet stellen en bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.