Prod. bij CvA/E.
HR, 29-03-2002, nr. R01/030HR
ECLI:NL:HR:2002:AD8190
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-03-2002
- Zaaknummer
R01/030HR
- Conclusie
Mr Bakels
- LJN
AD8190
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD8190, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD8190
ECLI:NL:HR:2002:AD8190, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑03‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD8190
- Vindplaatsen
Conclusie 29‑03‑2002
Mr Bakels
Partij(en)
Rekestnummer R01/030
Mr Bakels
Zitting 11 januari 2002
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
REAL ESTATE NEW HOUSE N.V.
(niet verschenen)
1. Feiten en procesverloop
1.1
Het gaat in deze Antilliaanse zaak in cassatie om de vraag of het gemeenschappelijk hof terecht heeft geoordeeld dat eiser in cassatie aan verweerder makelaarscourtage is verschuldigd.
1.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (a)
Op 24 mei 1996 heeft [eiser] het hem in eigendom toebehorende hotel [A], gelegen op Curaçao, verkocht aan [betrokkene C] [...]. [Eiser] heeft het hotel niet aan [betrokkene C] geleverd. In verband daarmee heeft laatstgenoemde beslag doen leggen op het hotel. [Eiser] en [betrokkene C] hebben hun geschil in der minne geregeld bij een op 30 december 1996 gesloten dadingsovereenkomst1., waarin [eiser] zich verplichtte aan [betrokkene C] een bedrag van f 138 750,- te voldoen en laatstgenoemde toezegde het beslag nog diezelfde datum te doen opheffen.
- (b)
Op 26 december 1996 heeft [eiser] het hotel opnieuw verkocht2. en wel voor een bedrag van f 2 075 000,- k.k., ditmaal aan de in Nederland gevestigde rechtspersoon [KVB] B.V. (hierna: KVB), onder de voorwaarde dat de transportakte ten overstaan van notaris Alexander zou worden verleden vóór of op 30 december 1996. Deze overeenkomst bevat als slotbepaling het volgende beding:
"11.
Deze overeenkomst is tot stand gekomen door bemiddeling van REAL ESTATE NEW HOUSE N.V., voor welke bemiddeling de verkoper een makelaarscourtage verschuldigd is van HFL 75.000,-- (...), betaalbaar op datum transport bij de notaris."
- (c)
Ook het bij deze tweede koopovereenkomst voorziene transport heeft niet plaatsgevonden. In weerwil van de onder (b) aangehaalde dadingsovereenkomst heeft [betrokkene C] toch beslag op het hotel doen leggen3.; bovendien bleek er nog een hypotheek op te rusten4. en verder verbleef in het hotel nog een beheerder.5.
- (d)
Bij brief van 20 januari 19976. heeft KVB de koopovereenkomst ontbonden en de contractuele boete van 10% van de koopsom opgevorderd. Deze laatste vordering is door het gerecht in eerste aanleg toegewezen, welk vonnis door het gemeenschappelijk hof bij uitspraak van 29 augustus 20007. is vernietigd, met afwijzing van de vordering.
1.3
Bij op 4 juni 1997 ter griffie ingediend inleidend verzoekschrift heeft New House de onderhavige procedure tegen [eiser] aanhangig gemaakt bij het gerecht in eerste aanleg. Daarin vorderde New House [eiser] te veroordelen om het voormelde bedrag van NAfl. 75 000,- aan haar te betalen met vanwaardeverklaring van de in haar opdracht gelegde conservatoire beslagen. New House heeft daartoe gesteld dat levering van het hotel niet heeft plaatsgevonden door aan [eiser] te wijten omstandigheden.
[Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij bestreed dat het feit dat de levering van het hotel niet heeft plaatsgevonden, aan zijn schuld te wijten was en voerde aan dat juist New House daaraan schuldig was.In reconventie heeft hij gevorderd New House te veroordelen de door hem als gevolg van de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van New House geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat. New House heeft verweer gevoerd.
1.4
Na tussenvonnissen van 26 oktober 1998, 17 mei 1999 en 1 november 1999 heeft het gerecht bij eindvonnis van 7 februari 2000 in conventie [eiser] veroordeeld aan New House het gevorderde bedrag van NAfl. 75 000,- te betalen en de vanwaardeverklaring van het conservatoir beslag afgewezen. In reconventie heeft het de vordering van [eiser] afgewezen.
Het gerecht overwoog daartoe bij tussenvonnis van 17 mei 1999 in conventie kort gezegd dat partijen erover twisten of het feit dat de levering van het hotel aan KVB niet heeft plaatsgevonden, al dan niet is veroorzaakt door omstandigheden die aan [eiser] zijn te wijten (rov. 3.2). Het gerecht overwoog dienaangaande dat de vordering van New House toewijsbaar is als komt vast te staan dat de levering niet heeft plaatsgevonden vanwege aan [eiser] te wijten omstandigheden (rov. 3.3).
Bij eindvonnis van 7 februari 2000 overwoog het gerecht in conventie, kort gezegd, dat KVB in de door haar tegen [eiser] aanhangig gemaakte zaak heeft aangevoerd dat zij laatstgenoemde op 31 december 1996 in gebreke heeft gesteld. Weliswaar is daarvan geen afschrift in het geding gebracht, maar nu uit de wel overgelegd brief van 20 januari 1997 aan [eiser] van diezelfde ingebrekestelling melding wordt gemaakt en ook de eerste rechter in voormeld geding [eiser] tot betaling van de contractuele boete heeft veroordeeld, moet het ervoor worden gehouden dat [eiser] op 20 januari 1997 jegens KVB gebreke was, zodat hij ook jegens New House schadeplichtig is, aldus nog steeds het gerecht (rov. 2.3).
1.5
[Eiser] heeft tegen dit eindvonnis hoger beroep ingesteld bij het gemeenschappelijk hof van justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
1.6
Bij vonnis van 28 november 2000 heeft het hof het eindvonnis van het gerecht in eerste aanleg bekrachtigd. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"4.5.
Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de in de koopovereenkomst tussen [eiser] en KVB opgenomen bepaling dat [eiser] aan New House een courtage verschuldigd is van Nafl. 75.000,-, betaalbaar op datum transport bij de notaris, de tussen hen gemaakte afspraken weergeeft. Hoewel partijen geen makelaarscontract hebben overgelegd waarin de rechtsverhouding tussen partijen is vastgelegd, gaat het Hof er derhalve van uit dat voormelde bepaling die rechtsverhouding weergeeft.
4.6.
Blijkens de bewoordingen van de betreffende bepaling alsmede de stellingen van partijen is beoogd een termijn voor nakoming door [eiser] te bepalen voor betaling van de makelaarscourtage van Nafl. 75.000,- aan New House, met andere woorden te bepalen vanaf wanneer de vordering van New House terzake opeisbaar is. Hiermee staat de verschuldigdheid van de betaling van makelaarscourtage ten bedrage van Nafl. 75.000,- door [eiser] vast. Gesteld noch gebleken is immers dat partijen op het oog hebben gehad de datum van transport als voorwaarde voor die verschuldigdheid aan te merken."
Gezien het feit dat er sinds de datum waarop het transport uiterlijk had moeten plaatsvinden inmiddels bijna vier jaren zijn verstreken, is de vordering op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid opeisbaar geworden, aldus nog steeds het hof (rov. 4.7).
1.7
Tegen dit vonnis heeft [eiser] tijdig8. cassatieberoep ingesteld. New House is in cassatie niet verschenen.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Middel 1 strekt ten betoge dat het hof ten onrechte/onbegrijpelijkerwijze de door het gerecht in eerste aanleg in rov. 3.3 van zijn tussenvonnis van 17 mei 20009. gegeven beslissing terzijde heeft gesteld. Op deze bindende eindbeslissing mocht niet worden teruggekomen omdat hiertegen geen grieven zijn aangevoerd en zich hier geen van de door Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen voordoet.
2.2
Het middel is gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting - en faalt dus - omdat het over het hoofd ziet dat de Antilliaanse appelrechter, anders dan zijn Nederlandse collega, het bestreden vonnis niet alleen naar aanleiding van behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grieven beoordeelt, maar ook ambtshalve, welke taak zich mede uitstrekt tot tussenvonnissen die niet in het appelrekest zijn genoemd (art. 269 RvNA).10. Door het hoger beroep tegen een eindvonnis wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van de hogere rechter onderworpen, tenzij appellant zijn beroep heeft beperkt.11.Asser12. heeft erop gewezen dat de ratio van dit systeem is gelegen in het ontbreken van een verplichte procesvertegenwoordiging.13.
2.3
Middel 2 strekt ten betoge dat het hof in rov. 4.6 de termen verschuldigdheid en opeisbaarheid door elkaar haalt.
Voorzover het middel de klacht bevat dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, treft het doel, hetgeen tot vernietiging van het bestreden vonnis moet leiden.14. New House heeft haar vorderingsrecht immers gebaseerd op de stelling dat het feit dat het transport van het hotel aan KVB niet is doorgegaan, aan schuld van [eiser] is te wijten. Het gerecht in eerste aanleg heeft bij zijn beoordeling van het geschil de grenzen daarvan gerespecteerd, wat er van zijn beslissing en de motivering daarvan overigens zij. Het hof heeft deze grenzen evenwel doorbroken door art. 11 van de tussen [eiser] en KVB gesloten overeenkomst aldus uit te leggen dat dit aan New House een onvoorwaardelijk recht verschafte op courtage onder de tijdsbepaling van de transportdatum.
2.4
Het middel klaagt voorts dat, waar het gerecht zich in zijn eindvonnis in belangrijke mate heeft gebaseerd op de beslissing van het geschil tussen KVB en [eiser], het onbegrijpelijk is dat het hof niet heeft meegewogen dat het deze beslissing in hoger beroep zelf heeft vernietigd.
Gezien het succes van de eerste klacht die door het middel naar voren wordt gebracht, hoeft de onderhavige geen bespreking meer. Ten overvloede merk ik echter op dat het eindvonnis van het gerecht al daarom onjuist was, omdat aan een beslissing van het geschil tussen KVB en [eiser] geen gezag van gewijsde toekomt in de onderhavige procedure, die tussen andere partijen wordt gevoerd. (Het gerecht en) het hof diende (dienden) in dit geding zelfstandig te onderzoeken of het niet doorgaan van het transport van het hotel aan KVB, aan [eiser] te wijten was.
2.5
Ook middel 3 behoeft geen bespreking meer. Ten overvloede merk ik op dat het ongegrond is. Voorzover het klaagt dat het Hof buiten de rechtsstrijd is getreden doordat het de vordering in Nafl. in plaats van in Nfl heeft toegewezen, ziet het over het hoofd dat zowel de vordering van New House als het door het hof bekrachtigde vonnis van het gerecht ziet op hetzelfde bedrag in Antilliaanse guldens. Voorzover het stelt dat het hof ten onrechte ervan is uitgegaan dat de grieven van [eiser] zich ook richtten tegen de in onderdeel 1 bedoelde eindbeslissing, vormt het een herhaling van middel 1 en faalt het derhalve op de onder 2.2 genoemde grond.
3. Conclusie
Deze strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met terugverwijzing van de zaak naar het gemeenschappelijk hof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2002
Prod. 1 bij akte wederinbreng producties.
Blijkbaar was het beslag, anders dan [eiser] en [betrokkene C] ten tijde van het opstellen van de dadingsovereenkomst aannamen, toen nog niet gelegd. Aangenomen mag worden dat de dading niet tijdig aan de beslagleggende deurwaarder is doorgegeven.
Volgens [eiser] was de vordering ter verzekering waarvan deze hypotheek strekte, inmiddels door algehele voldoening teniet gegaan.
Volgens [eiser] was deze beheerder op korte termijn tot ontruiming van het hotel bereid. Volgens het gemeenschappelijk hof in zijn hierna te noemen uitspraak van 29 augustus 2000 is het van algemene bekendheid dat gebouwen in de omgeving van het hotel onmiddellijk in bezit plegen te worden genomen door verslaafden zodra zij leeg komen te staan (rov. 3.5).
Prod. 1 bij contra-akte van 20 september 1999.
Door [eiser] als productie overgelegd bij memorie van grieven.
Het cassatierekest is ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen op 27 februari 2001.
Bedoeld is kennelijk 1999.
Zie HR 30 september 1977, NJ 1979, 116; Nr. 5 van concl. AG voor HR 15 maart 1985, NJ 1986, 36; HR 7 juni 1996, NJ 1996, 583; Snijders/Wendels, Civiel appèl, 2e druk (1999), nr. 188; Nr. 2.18 van concl. AG voor HR 20 oktober 2000, RvdW 2000, 206.
Nr. 2.23 van concl. AG voor HR 8 december 1995, NJ 1996, 273.
Zie de vorige noot.
Nr. 5 van concl. AG voor HR 15 maart 1985, NJ 1986, 36; Nr. 2.18 van concl. AG voor HR 20 oktober 2000, RvdW 2000, 206; Asser, in: Duinkerken/Loth, Inleiding tot het Nederlands-Antilliaans recht (1997), p. 426.
Mijns inziens is dit voldoende duidelijk het geval, gemeten aan de maatstaf dat geïntimeerde zich daartegen naar behoren moet kunnen verdedigen en het de rechter duidelijk behoort te zijn waarop hij heeft te beslissen.
Uitspraak 29‑03‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
29 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. R01/030HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende op Aruba,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A. Meijer,
t e g e n
REAL STATE NEW HOUSE N.V., gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 juni 1997 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: New House - zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - te veroordelen tot betaling van een bedrag van Hfl. 75.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten, alsmede vanwaardeverklaring van een door haar op 20 mei 1997 gelegd conservatoire beslag.
[Eiser] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden en zijnerzijds het Gerecht in Eerste Aanleg verzocht New House te veroordelen tot betaling van de door haar wanprestatie, althans onrechtmatige daad geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
New House heeft in reconventie de vordering bestreden.
Na tussenvonnissen van 26 oktober 1998, 17 mei 1999 en 1 november 1999 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij eindvonnis van 7 februari 2000 [eiser] veroordeeld om aan New House NAfl. 75.000,-- met de wettelijke rente vanaf 4 juni 1997 te betalen en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft het Hof het gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 28 november 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
New House heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met terugverwijzing van de zaak naar het Hof.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
[Eiser] heeft het hem in eigendom toebehorende hotel [A], gelegen op Curaçao, verkocht aan de in Nederland gevestigde rechtspersoon [KVB] B.V. [hierna: KVB]. Overeengekomen was dat de transportakte zou worden verleden vóór of op 30 december 1996. Het op 26 december 1996 opgemaakte koopcontract bevat als slotbepaling het volgende beding:
"11.
Deze overeenkomst is tot stand gekomen door bemiddeling van "REAL ESTATE "NEW HOUSE" N.V., voor welke bemiddeling de verkoper een makelaarscourtage verschuldigd is van HFL 75.000,-- (zegge: VIJFENZEVENTIGDUIZEND 00/00), betaalbaar op datum transport bij de notaris."
Het transport heeft niet plaatsgevonden.
3.2
New House heeft betaling van NAfl. 75.000,-- gevorderd wegens overeengekomen makelaarscourtage. New House heeft daartoe gesteld dat de levering van het hotel niet heeft plaatsgevonden door aan [eiser] te wijten omstandigheden. [Eiser] heeft verweer gevoerd en zijnerzijds van New House schadevergoeding gevorderd wegens wanprestatie dan wel onrechtmatige daad.
In het tussenvonnis van 17 mei 1999 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg overwogen dat partijen "twisten over de vraag of het feit dat de levering van het goed aan KVB nimmer heeft plaatsgevonden al dan niet te wijten is aan aan [eiser] te wijten omstandigheden" (rov. 3.2). Het Gerecht overwoog vervolgens in rov. 3.3 dat voorzover mocht komen vast te staan dat het verkochte onroerend goed vanwege aan [eiser] te wijten omstandigheden niet aan KVB geleverd is, de vordering van New House toewijsbaar is. In het eindvonnis van 7 februari 2000 overweegt het Gerecht dat KVB [eiser] in gebreke heeft gesteld en dat de eerste rechter in een tussen [eiser] en KVB aanhangige procedure [eiser] tot betaling van de contractueel overeengekomen boete heeft veroordeeld en dat het ervoor moet worden gehouden dat [eiser] in ieder geval op 20 januari 1997 jegens KVB in gebreke was, zodat hij ook jegens New House schadeplichtig moet worden bevonden (rov. 2.3). Het Gerecht veroordeelt [eiser] vervolgens tot betaling van NAfl. 75.000,-- aan New House.
3.3
Het Hof heeft het eindvonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe - samengevat weergegeven - als volgt overwogen.
- -
Kennelijk zijn partijen het erover eens dat de bepaling in de koopakte KVB - [eiser] betreffende de bij het transport verschuldigde courtage de tussen hen gemaakte afspraken weergeeft, hoewel geen makelaarscontract is overgelegd (rov. 4.5).
- -
Blijkens de bewoordingen van die bepaling is beoogd een termijn te bepalen voor de betaling door [eiser] van de courtage, en derhalve te bepalen vanaf wanneer de vordering opeisbaar was. Hiermee staat de verschuldigdheid vast. Gesteld noch gebleken is immers dat partijen op het oog hebben gehad de datum van transport als voorwaarde voor die verschuldigdheid aan te merken (rov. 4.6).
- -
Nu het transport is uitgebleven, kan geen datum worden aangewezen waarop de vordering van New House opeisbaar is geworden. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de verschuldigdheid is komen te vervallen, noch dat relevant is aan wie het is te wijten dat het transport geen doorgang heeft gevonden. Het tijdstip van opeisbaarheid moet worden vastgesteld overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (rov. 4.7).
- -
Aangezien reeds op 30 december 1996 het transport had moeten plaatsvinden, is de vordering nu, vier jaar later, opeisbaar (rov. 4.8).
3.4
Middel 2 betoogt dat het Hof de opeisbaarheid en de verschuldigdheid van de courtage door elkaar heeft gehaald. Het voert aan dat voor de vraag of de courtage al dan niet verschuldigd is door [eiser] het van belang is te onderzoeken in hoeverre het niet-doorgaan van het transport aan [eiser] dan wel aan New House te verwijten valt. Het betoogt voorts dat in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk is dat het Hof de essentiële stelling van [eiser] dat de courtage niet verschuldigd was onbesproken heeft gelaten.
3.5
Het middel slaagt. New House heeft haar vorderingsrecht gebaseerd op de stelling dat het feit dat het transport van het hotel aan KVB niet is doorgegaan aan de schuld van [eiser] is te wijten. [Eiser] heeft zijnerzijds de verschuldigdheid van de courtage bestreden. Het Hof is dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door art. 11 van de tussen [eiser] en KVB gesloten overeenkomst aldus uit te leggen dat dit aan New House een onvoorwaardelijk recht verschafte op courtage betaalbaar op datum transport bij de notaris.
3.6
Na het voorgaande behoeven de overige middelen geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en van Aruba van 28 november 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dat Hof;
veroordeelt New House in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 930,25 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 29 maart 2002.