HR, 15-03-2002, nr. R00/111HR
ECLI:NL:HR:2002:AE0177
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15-03-2002
- Zaaknummer
R00/111HR
- LJN
AE0177
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE0177, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑03‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
15 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. R00/111HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 16 januari 1991, AR. No. 18/91, ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, ingediend verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] – zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd verweerders in cassatie – verder te noemen: [verweerder] c.s. – te veroordelen tot betaling van US$ 9.304,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands Antilliaans courant, vermeerderd met rente en kosten, en het gelegde beslag van waarde te verklaren.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden en in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen om aan hen te betalen (a) een bedrag van US$ 13.200,--, en (b) wegens wanprestatie een bedrag van US$ 15.000,--, of telkens een bedrag door het Gerecht in goede justitie te bepalen.
[Eiser] heeft in reconventie de vorderingen bestreden.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft na een tussenvonnis van 24 maart 1992 bij tussenvonnis van 19 mei 1992 een deskundigenonderzoek bevolen.
Met een op 12 februari 1998, AR. No. 74-98, gedateerd verzoekschrift heeft [eiser] het Gerecht in Eerste Aanleg verzocht [verweerder] c.s. te veroordelen tot betaling van een bedrag van US$ 9.304,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 1990, althans de tegenwaarde hiervan in Nederlands Antilliaans courant, en het litigieuze beslag van waarde te verklaren, kosten rechtens.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft beide verzoekschriften gevoegd behandeld.
Na tussenvonnissen van 15 december 1998 en 1 juni 1999 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij eindvonnis van 28 september 1999 zowel in de zaak 18 van 1991 in conventie en in reconventie als in de zaak 74 van 1998 telkens het gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis vonnis heeft [eiser] in beide zaken hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 26 mei 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en terugwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
[Eiser] heeft met [verweerder] c.s. een aannemingsovereenkomst gesloten inhoudende dat hij een woonhuis voor [verweerder] c.s. zou bouwen te [plaats A] op Sint Maarten.
- (ii)
[Eiser] stelt dat [verweerder] c.s. in gebreke zijn om de door hem verrichte meerwerkzaamheden op juiste wijze met hem af te rekenen, en vordert in conventie betaling van het desbetreffende bedrag. [Verweerder] c.s. bestrijden deze vordering en vorderen in reconventie betaling van een bedrag dat [eiser] aan hen verschuldigd zou zijn.
3.2
Het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, heeft in zijn eindvonnis de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft dit vonnis op het door [eiser] daartegen ingestelde hoger beroep bevestigd op de grond dat door [eiser] geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis van de eerste rechter en dat daartegen ook ambtshalve geen bedenkingen bestaan. Het heeft daartoe het volgende overwogen. Het bepaalde in art. 271 lid 3 RvNA brengt mee dat de memorie van grieven te laat in het geding is gebracht. Het moet ervoor worden gehouden dat deze niet is ingediend. Dit leidt ertoe dat op de voet van art. 277 RvNA de gemachtigde van [eiser] niet bevoegd is geweest om pleitaantekeningen in het geding te brengen. Ook op de inhoud daarvan mag dus geen acht worden geslagen. Het Hof overweegt ten overvloede dat dit laatste geen schending van enig beginsel van behoorlijk procesrecht oplevert, nu immers ook [verweerder] c.s. van het recht op pleidooi geen gebruik hebben gemaakt.
3.3
Onderdeel 1 betoogt dat de memorie van grieven tijdig in het geding is gebracht en stelt daartoe dat het Hof art. 18a RvNA heeft geschonden en/of de regels, bekendgemaakt in de brief van 22 november 1999 van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, ten onrechte niet heeft toegepast.
3.4
Ingevolge art. 271 (oud) RvNA was [eiser] bevoegd binnen 30 dagen na de verklaring waarbij hoger beroep was ingesteld, 25 oktober 1999, een memorie van grieven in te dienen bij de Griffier van het Gerecht in Eerste Aanleg, derhalve uiterlijk op 24 november 1999. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat, zoals blijkt uit de brief van de Griffier van het Gerecht in Eerste Aanleg van 22 november 1999, de griffie op Sint Maarten van 17 november 1999 tot en met 28 november 1999 gesloten was in verband met de orkaan Lenny. Art. 18a RvNA – dat bepaalt dat indien op de laatste dag van een termijn, binnen welke de indiening van enig verzoekschrift of enige akte, dan wel de aflegging van enige verklaring ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg of van het Hof van Justitie moet geschieden, de griffie gesloten is, de indiening of aflegging alsnog kan geschieden op de eerstvolgende dag waarop de griffie geopend is – dient aldus te worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op het indienen van een memorie van grieven. Een en ander brengt mee dat, nu [eiser] de memorie van grieven op 29 november 1999 heeft ingediend, het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de memorie van grieven te laat in het geding is gebracht. Het onderdeel slaagt derhalve.
3.5
Onderdeel 2 is gericht tegen 's Hofs oordeel dat de gemachtigde van [eiser] niet bevoegd is geweest om pleitaantekeningen in het geding te brengen en dat ook op de inhoud daarvan geen acht mag worden geslagen.
Het is gegrond, reeds omdat – nu de memorie van grieven tijdig in het geding is gebracht – [eiser] bevoegd was op de voet van art. 277 RvNA in het algemeen register een aantekening te doen houden dat hij wilde dat de zaak ter terechtzitting van het Hof door een advocaat zou worden bepleit en pleitaantekeningen in het geding te brengen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 26 mei 2000;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 356,25 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 maart 2002.