Zie het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 14 maart 2000 onder 3.1 t/m 3.5.
HR, 22-02-2002, nr. C01/166HR
ECLI:NL:HR:2002:AD7361
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-02-2002
- Zaaknummer
C01/166HR
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
AD7361
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD7361, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD7361
ECLI:NL:HR:2002:AD7361, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑02‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD7361
- Vindplaatsen
Conclusie 22‑02‑2002
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Rolnr. C01/166HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 30 november 2001
Conclusie inzake:
De besloten vennootschap BOUWBEDRIJF AAN DE STEGGE ROOSENDAAL B.V.
tegen:
[Verweerster]
Feiten en procesverloop1.
- 1.1.
Verweerder in cassatie, [verweerster], heeft eiseres tot cassatie, Aan de Stegge, op 25 augustus 1999 gedagvaard te verschijnen ter zitting van de arrondissementsrechtbank te Breda en betaling gevorderd van een aantal facturen, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Deze facturen hebben betrekking op door [verweerster] verrichte werkzaamheden uit hoofde van een overeenkomst van onderaanneming.
1.2
Aan de Stegge heeft bij conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid gesteld dat tussen partijen een arbitrageovereenkomst is gesloten, zodat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren. Deze arbitrageovereenkomst geldt ingevolge art. 13.2 van de algemene voorwaarden die Aan de Stegge hanteert en die op de overeenkomst van onderaanneming van toepassing zijn verklaard.
1.3
[Verweerster] heeft zich er primair op beroepen dat de algemene voorwaarden van Aan de Stegge haar niet ter hand zijn gesteld dan wel op enigerlei andere wijze aan haar kenbaar zijn gemaakt. Subsidiair heeft [verweerster] gesteld dat de verwijzing naar deze algemene voorwaarden onvoldoende en ondoorzichtig is. Zij heeft in dit verband een beroep gedaan op de vernietigingsgrond als bedoeld in art. 6:234 lid 1 sub a en b BW.
1.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 maart 2000 ten aanzien van het primaire verweer van Aan de Stegge overwogen dat op Aan de Stegge als gebruiker van de algemene voorwaarden de bewijslast rust dat zij de algemene voorwaarden aan [verweerster] ter hand heeft gesteld of dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was om deze voorwaarden ter hand te stellen (rov. 3.3). De rechtbank heeft Aan de Stegge vervolgens toegelaten tot het bewijs van een en ander. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
1.5
Na het horen van getuigen heeft de rechtbank bij vonnis van 27 juni 2000 geoordeeld dat Aan de Stegge niet in de aan haar verstrekte bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat art. 13.2 van de algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat eventuele geschillen die tussen partijen ontstaan door middel van arbitrage beslecht zullen worden, op grond van de artikelen 6:233 sub b en 6:234 lid 1 sub a BW dient te worden vernietigd, zodat de rechtbank bevoegd is om van de vordering van [verweerster] kennis te nemen (rov. 2.4).
De rechtbank heeft de incidentele vordering van Aan de Stegge vervolgens afgewezen.
1.6
Aan de Stegge heeft van dit (incidentele) vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Verweerster] heeft verweer gevoerd.
1.7
Het hof heeft bij arrest van 8 mei 2001 Aan de Stegge niet ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
1.8
Aan de Stegge heeft tegen het arrest van het hof tijdig2. cassatieberoep ingesteld. Tegen [verweerster] is verstek verleend. Het cassatieberoep is niet nader toegelicht.
2.
Bespreking van het middel
2.1
Het middel bestaat uit twee onderdelen, waarvan onderdeel 1 een inleiding bevat.
Onderdeel 2 richt zich tegen overweging 4.4 van het hof. Daarin heeft het hof het volgende overwogen:
" Tegen een dergelijk vonnis, waarbij de bevoegdheid is aangenomen, staat te dien aanzien - ingevolge artikel 157b lid 1 Rv - weliswaar hogere voorziening open op grond dat de rechter onbevoegd is uit hoofde van het onderwerp des geschils, doch slechts tegelijk met die tegen het eindvonnis. Aan de Stegge dient derhalve in haar appel niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.2
Het onderdeel klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, meer in het bijzonder omtrent art. 157b (lid 1) Rv. en/of zijn taak van appelrechter.
Gezien de bewoordingen, strekking, ontstaansgeschiedenis en stelsel van de wetsbepaling, heeft het begrip "bevoegd(heid)"in art. 157b Rv. slechts betrekking op de vraag welke gewone rechter in de Nederlandse rechterlijk macht de absolute of relatieve competentie met betrekking tot het geschil heeft. De regeling in art. 157b Rv. heeft geen betrekking op vonnissen, waarin de rechter een uitspraak heeft gedaan over de vraag of in de hem voorgelegde zaak aan de gewone Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt dan wel, gelijk in casu, aan arbiters, aldus het onderdeel.
2.3
Art. 157b lid 1 Rv. is ingevoerd bij de Wet van 21 januari 1954, houdende nieuwe regelen omtrent onbevoegdverklaring en verwijzing in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele daarmee verband houdende wijzigingen in dat wetboek, Stb. 27. Volgens het artikel staat
"Tegen het vonnis, waarbij de bevoegdheid is aangenomen, (...) te dien aanzien alleen hogere voorziening open op grond dat de rechter onbevoegd is uit hoofde van het onderwerp des geschils, en slechts tegelijk met die tegen het eindvonnis."
2.4
De parlementaire geschiedenis tot art. 157b lid 1 Rv. benadrukt dat de regeling, gezien het materiële belang dat voor partijen verbonden is aan berechting van hun zaak door de werkelijk competente rechter, zodanig is ontworpen dat de zaak terechtkomt bij de krachtens de wet bevoegde rechter3..
In de toelichting tot art. 157b lid 1 is niet tot uitdrukking gebracht of de term "bevoegdheid" alleen betrekking heeft op de vraag welke gewone rechter bevoegd is of dat dit tevens ziet op de vraag of de gewone rechter dan wel bijvoorbeeld arbiters bevoegd zijn.
2.5
Dit is wel het geval in de terzelfder tijd ingevoerde art. 157a en 154 Rv., waarin met zoveel woorden over de gewone rechter wordt gesproken4.. De memorie van toelichting tot art. 157a vermeldt dat in dat artikel het hoofdbeginsel is vervat waarop het wetsontwerp is gegrond, te weten dat de rechter die van oordeel is dat de zaak bij een onbevoegde rechter aanhangig is gemaakt, en dat een andere gewone rechter bevoegd is, de zaak verwijst naar de rechter die haar behoort te berechten. Onder "gewone rechter" moet dan worden verstaan "...de rechter die krachtens de Wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie bevoegd is. Verwijzing vindt niet plaats van de gewone rechter (...) naar scheidslieden." 5..
2.6
In zijn dissertatie6. heeft Ras uiteengezet dat valt aan te nemen dat art. 157b lid 1 Rv. uitsluitend ziet op vonnissen die betrekking hebben op de vraag welke gewone rechter bevoegd is7.. Daarvoor pleit - aldus Ras - niet alleen het (theoretische) argument dat ook de artikelen 154 lid 2, 157a en 157b leden 2, 3 en 4 Rv. die zijn ingevoerd bij bovengenoemde wet, uitsluitend betrekking hebben op de vraag of een andere gewone rechter bevoegd is. Tevens pleit daarvoor het praktische argument dat de verwijzingsregeling van art. 157a Rv. op deze gevallen niet van toepassing is, zodat wanneer een hogere rechter zich bij eindvonnis alsnog onbevoegd zou verklaren al het werk in de lagere instantie(s) voor niets is gedaan.
2.7
Ook Heemskerk is blijkens zijn noot onder HR 25 november 1977, NJ 1978, 186 alsmede in zijn noot onder HR 29 juni 1979, NJ 1979, 524 van mening dat art. 157b Rv. geen betrekking heeft op vonnissen waarin de rechter een uitspraak heeft gedaan over de vraag of in de hem voorgelegde zaak aan de gewone Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt8..
2.8
Uit de strekking van de wet kan m.i. worden afgeleid dat het begrip "bevoegd" in art. 157b lid 1 uitsluitend ziet op de vraag welke gewone rechter bevoegd is. Daarnaast is het hiervoor genoemde praktische argument van belang dat Aan de Stegge niet behoeft te wachten tot op de hoofdzaak is beslist alvorens zij hoger beroep kan instellen van het vonnis waarin rechtbank zich bevoegd heeft verklaard van de vordering van [verweerster] kennis te nemen.
Het onderdeel is terecht voorgesteld, zodat het arrest van het Hof niet in stand kan blijven.
2.9
De Hoge Raad kan de zaak in zoverre zelf afdoen dat hij Aan de Stegge ontvankelijk verklaart in haar hoger beroep van het vonnis van de rechtbank te Breda van 27 juni 2000. Overigens dient de zaak op de voet van art. 422a Rv. te worden terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
3.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en terugverwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden.
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑02‑2002
De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 31 mei 2001.
MvT tot wetsvoorstel 2601, TK 1951-1952, nr. 3, blz. 2-3.
In de leden 2,3 en 4 van art. 157b wordt gesproken van 'lagere' en 'hogere'rechter, derhalve ook de gewone rechter.
MvT, blz. 2.
H.E. Ras, Het tussenvonnis in het burgerlijk procesrecht, diss. UvA 1966, nr. 89.
Zie ook Burgerlijke Rechtsvordering (Wesseling-van Gent), art. 157b, aant. 1.
Vgl. tevens Hof Amsterdam 18 augustus 1994, NJ 1996, 112.
Uitspraak 22‑02‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
22 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/166HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BOUWBEDRIJF AAN DE STEGGE ROOSENDAAL B.V., gevestigd te Roosendaal,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 25 augustus 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Aan de Stegge - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Aan de Stegge te veroordelen om aan [verweerster] te voldoen een bedrag van ƒ 227.121,20, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata van de litigieuze facturen, althans met ingang van de dag der dagvaarding.
Aan de Stegge heeft een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen. [Verweerster] heeft de incidentele conclusie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 maart 2000 Aan de Stegge tot bewijslevering toegelaten en heeft bepaald dat van dit vonnis geen hoger beroep kan worden ingesteld dan tijdelijk met het eindvonnis. Na gehouden getuigenverhoren heeft de Rechtbank bij vonnis van 27 juni 2000 in het incident de vordering afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft Aan de Stegge hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 8 mei 2001 heeft het Hof Aan de Stegge niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Aan de Stegge beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging, ontvankelijkverklaring van Aan de Stegge in haar hoger beroep en terugverwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In deze zaak gaat het om de vraag of het bepaalde in art. 157b lid 1 (oud) Rv. ook geldt in het geval dat de gedaagde zich op het standpunt stelt dat de rechter in eerste aanleg onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen op grond van het feit dat tussen partijen een arbitraal beding geldt, maar de rechter dit verweer verwerpt en zich bevoegd verklaart.
3.2
Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord en heeft Aan de Stegge niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de hiervoor onder 1 vermelde vonnissen van de Rechtbank van 14 maart en 27 juni 2000. Met betrekking tot laatstgenoemd vonnis heeft het Hof in zijn rov. 4.4 het volgende overwogen:
"Tegen een dergelijk vonnis, waarbij de bevoegdheid is aangenomen, staat te dien aanzien - ingevolge artikel 157b lid 1 Rv - weliswaar hogere voorziening open op grond dat de rechter onbevoegd is uit hoofde van het onderwerp des geschils, doch slechts tegelijk met die tegen het eindvonnis. Aan de Stegge dient derhalve in haar appel niet-ontvankelijk te worden verklaard."
Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.3
Het middel is gegrond. Art. 157b lid 1 (oud) Rv., ingevoerd bij de Wet van 21 januari 1954, Stb. 27, tegelijk met de artikelen 154 lid 2, 157a en 157b leden 2, 3 en 4 waarvan de bewoordingen geen twijfel erover laten bestaan dat het daarin bepaalde alleen betrekking heeft op de vraag of een andere gewone rechter dan de aangezochte bevoegd is, ziet uitsluitend op vonnissen waarin de rechter zijn absolute of relatieve bevoegdheid heeft aangenomen; derhalve niet mede op vonnissen als het onderhavige waarin de rechter een op de voet van art. 1022 lid 1 Rv. gedaan beroep op een arbitraal beding heeft verworpen.
3.4
Nu [verweerster] de aangevallen beslissing van het Hof niet heeft uitgelokt noch verdedigd, zullen de kosten worden gereserveerd zoals hierna te vermelden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2001;
verklaart Aan de Stegge ontvankelijk in haar hoger beroep van de vonnissen van de Rechtbank te Breda van 14 maart en 27 juni 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Aan de Stegge op € 305,82 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerster] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 februari 2002.