HR, 08-12-2000, nr. C99/075HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA8898
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-12-2000
- Zaaknummer
C99/075HR
- LJN
AA8898
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA8898, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑12‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA8898
ECLI:NL:PHR:2000:AA8898, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA8898
- Wetingang
art. 285 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 285 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JOL 2000, 629
NJ 2001, 55
RvdW 2000, 250
JWB 2000/238
Uitspraak 08‑12‑2000
Inhoudsindicatie
-
8 december 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/075HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SCOB B.V., voorheen genaamd Best Oil B.V., gevestigd te Deventer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke,
t e g e n
1. BP NOORD-OOST NEDERLAND B.V., voorheen genaamd Ocon B.V., gevestigd te Groningen,
2. DE GEMEENTE APELDOORN, gevestigd te Apeldoorn,
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: de gemeente - heeft bij exploit van 13 april 1993 naast [betrokkene A] en [betrokkene B], alsmede de Verkeersschool [..] B.V., wonende resp. gevestigd te [vestigingsplaats], ook verweerster in cassatie sub 1 - verder te noemen: BP - en eiseres tot cassatie - verder te noemen: Scob - gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen en gevorderd alle gedaagden hoofdelijk dan wel ieder voor zich te veroordelen de schade als in de dagvaarding omschreven te betalen, nader op te maken bij staat, met de wettelijke rente.
BP heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Scob genomen.
Na referte zijdens de gemeente en Scob heeft de Rechtbank bij incidenteel vonnis van 19 mei 1994 BP toegestaan Scob in vrijwaring op te roepen.
[Betrokkene A] en [betrokkene B], de Verkeersschool [..] B.V., Scob en BP hebben in de hoofdzaak de vordering bestreden.
BP heeft in de vrijwaringszaak bij exploit van 31 mei 1994 Scob in vrijwaring opgeroepen en gevorderd Scob te veroordelen om aan BP al datgene te betalen waartoe BP als gedaagde in de hoofdzaak ten behoeve van de gemeente mocht worden veroordeeld.
Scob heeft de vordering van BP in de vrijwaringszaak bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 juni 1997 in de hoofdzaak de vordering van de gemeente tegen [betrokkene A], [betrokkene B], BP en Scob toegewezen en in de vrijwaring Scob veroordeeld tot betaling van al datgene waartoe BP als gedaagde in de hoofdzaak ten behoeve van de gemeente is veroordeeld.
Tegen dit vonnis in de hoofdzaak heeft BP hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem (rolnr. 97/894).
Bij incidentele conclusie heeft Scob gevorderd in de appelprocedure tussen BP en de gemeente te worden toegelaten als tussenkomende partij, subsidiair als gevoegde partij aan de zijde van de gemeente.
Bij incidenteel arrest van 1 december 1998 heeft het Hof de vordering tot tussenkomst, subsidiair voeging, afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het incidenteel arrest van het Hof heeft Scob beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen BP en de gemeente is verstek verleend.
Scob heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 juni 1997 [betrokkene A], [betrokkene B], BP en Scob hoofdelijk veroordeeld de schade ten gevolge van de ten processe bedoelde bodemverontreiniging aan de gemeente te vergoeden, nader op te maken bij staat.
Scob heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
BP heeft eveneens tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Scob heeft bij incidentele conclusie gevorderd in de appelprocedure tussen BP en de gemeente te worden toegelaten als tussenkomende partij, subsidiair als gevoegde partij aan de zijde van de gemeente.
Het Hof heeft bij zijn thans in cassatie bestreden arrest van 1 december 1998 deze incidentele vorderingen van Scob afgewezen.
3.2 Het Hof heeft in rov. 2.3 vastgesteld dat Scob aan haar vorderingen het volgende ten grondslag heeft gelegd: in het geval dat de toewijzing van de vordering van de gemeente tegen Scob in hoger beroep geheel of gedeeltelijk in stand blijft, heeft Scob belang bij (de instandhouding van) de hoofdelijke veroordeling van BP, zulks ten behoeve van de mogelijkheid van regres harerzijds in verband met de bijdrageplicht van BP volgens art. 6:10 BW.
3.3 Het middel is gericht tegen rov. 2.4, waarin het Hof heeft geoordeeld, kort samengevat, dat deze grondslag de vorderingen niet kan dragen en dat afwijzing, anders dan Scob stelt, niet zal leiden tot benadeling of verlies van haar regresrecht.
3.4 Het middel klaagt in de eerste plaats dat onbegrijpelijk is de overweging dat Scob met de onderhavige vorderingen in wezen aan de orde wil stellen in welke verhouding Scob en BP moeten bijdragen in de vergoeding van de schade van de gemeente, evenals de overweging dat de onderlinge draagplicht tussen Scob en BP ook aan de orde komt in de door BP jegens Scob aanhangig gemaakte, thans in hoger beroep aanhangige vrijwaringsprocedure.
De klacht is gegrond, daar deze overwegingen onbegrijpelijk zijn in het licht van de door het Hof in rov. 2.3 vermelde grondslag van de vorderingen van Scob, waarin Scob heeft aangevoerd dat zij in geval van handhaving door de appelrechter van haar veroordeling jegens de gemeente belang heeft bij instandhouding van de hoof-delijke veroordeling van BP jegens de gemeente, opdat de mogelijkheid voor Scob om haar regresrecht tegen BP uit te oefenen niet wordt aangetast of verloren gaat, maar behouden blijft. Daarin kan niet worden gelezen dat Scob in deze procedure de onderlinge draagplicht tussen Scob en BP aan de orde wil stellen.
3.5 Het middel klaagt in de tweede plaats dat 's Hofs oordeel, dat afwijzing van de incidentele vorderingen inhoudelijk niet van invloed is op de positie van Scob in haar verhouding tot BP, onbegrijpelijk is.
Ook deze klacht is gegrond. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, kan afwijzing van de incidentele vorderingen van invloed zijn op de positie van Scob in haar verhouding tot BP. Indien de vordering van de gemeente tegen BP in hoger beroep zou worden afgewezen, maar de veroordeling van Scob jegens de gemeente in hoger beroep zou worden gehandhaafd, zou Scob door de afwijzing van de vordering tegen BP nadeel kunnen ondervinden bij de uitoefening van haar regresrecht tegen BP, indien en voor zover dit regresrecht haar dan nog zou toekomen. Met het oog op het behoud van de mogelijkheid van regres op BP heeft Scob belang bij instandhouding in hoger beroep van de hoofdelijke veroordeling van BP jegens de gemeente, hetgeen meebrengt dat Scob een belang als bedoeld in art. 285 Rv. heeft om in het tussen BP en de gemeente in hoger beroep aanhangige geding hetzij tussen te komen, hetzij zich te voegen aan de zijde van de gemeente.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 december 1998;
verwijst de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt BP en de gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Scob begroot op ƒ 745,20 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 december 2000.
Conclusie 08‑12‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. C 99/075
mr. Wesseling-van Gent
Zitting: 8 september 2000
Conclusie inzake:
Scob B.V.
tegen
1. BP Noord-Oost Nederland B.V.
2. Gemeente Apeldoorn
Edelhoogachtbaar College,
Het gaat in dit geding om de vraag of het hof terecht de vordering tot voeging/tussenkomst heeft afgewezen bij gebrek aan belang.
1 Feiten en procesverloop(1)
1.1 De arrondissementsrechtbank te Zutphen heeft op 19 juni 1997 een eindvonnis gewezen in het geschil tussen verweerster in cassatie sub 2, de gemeente, als eisende partij en verweerster in cassatie sub 1, BP, en eiseres tot cassatie, Scob(2), als gedaagden. Daarnaast waren nog gedagvaard: [betrokkene A] , [betrokkene B] en Verkeersschool [..] B.V.
1.2 In dit vonnis zijn [betrokkene A], [betrokkene B] , BP en Scob hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de schade die de gemeente heeft geleden ten gevolge van de verontreiniging van het perceel Zutphensestraat 37 te Apeldoorn, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In de door BP jegens Scob aanhangig gemaakte vrijwaringsprocedure is Scob bij vonnis van dezelfde datum veroordeeld om aan BP te betalen al datgene waartoe BP als gedaagde in de hoofdzaak is veroordeeld.
1.3 Van het vonnis in de hoofdzaak is BP in hoger beroep gekomen (de onderhavige zaak). Ook Scob is in hoger beroep gekomen van dat vonnis. Die zaak is aanhangig bij het Gerechtshof te Arnhem onder rolnummer 97/895. Daarnaast is Scob in hoger beroep gekomen van het vonnis in de vrijwaringszaak.
1.4 Bij wege van incident heeft Scob gevorderd in de appelprocedure tussen BP en de gemeente te worden toegelaten als tussenkomende partij, dan wel als gevoegde partij aan de zijde van de gemeente.
Het hof heeft bij arrest van 1 december 1998 de vordering tot tussenkomst, subsidiair voeging, afgewezen.
1.5 Tegen dit arrest heeft Scob tijdig cassatieberoep ingesteld. Het cassatiemiddel bevat één klacht.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel komt op tegen de afwijzing door het hof van de vordering tot tussenkomst/voeging. Allereerst wordt onbegrijpelijk geacht de overweging dat Scob met de onderhavige vorderingen aan de orde wil stellen in welke verhouding zij en BP moeten bijdragen in de vergoeding van de schade van de gemeente. De strekking van de vorderingen is immers volgens het middel te voorkomen dat de regresmogelijkheden van Scob op BP illusoir, althans verminderd worden indien de (hoofdelijke) veroordeling van Scob in hoger beroep stand houdt en die van BP niet. Scob heeft er derhalve belang bij deel te nemen aan de hoofdzaak tussen BP en de gemeente teneinde te voorkomen dat een dergelijke situatie ontstaat. In dit verband wordt eveneens onbegrijpelijk geacht dat afwijzing inhoudelijk niet van invloed is op de positie van Scob. Aangevoerd wordt dat in de vrijwaringsprocedure een regres van Scob op BP niet aan de orde is en dat de vrijwaringsprocedure niet zal worden voortgezet indien de vordering tegen Scob in hoger beroep in stand blijft en die tegen BP niet.
2.2 Voorts wordt geklaagd dat het Hof de maatstaven welke gelden voor toewijsbaarheid van een verzoek tot tussenkomst althans voeging heeft miskend nu [betrokkene A] en [betrokkene B] - die een vergelijkbare positie innemen - wel als gevoegde partij zijn toegelaten.
2.3 Art. 285 Rv. vereist voor voeging of tussenkomst dat de verzoeker daarbij belang heeft. In het arrest van 2 maart 1956, NJ 1956, 199 heeft de Hoge Raad strenge eisen gesteld en beslist dat, wil een verzoek tot tussenkomst voor toewijzing vatbaar zijn, moet blijken van een belang om te voorkomen benadeling of verlies van een hem toekomend recht, dat bedreigd wordt door het hangende geding en voor welks behoud zijn optreden in dit geding nodig is. Voor voeging moet volgens de Hoge Raad blijken van een belang van de verzoeker om zich in het geding te stellen aan de zijde van een der partijen tot ondersteuning van diens standpunt om aldus te voorkomen benadeling van de rechten of de rechtspositie van de verzoeker zelf welke een beslissing ten nadele van de te ondersteunen partij dreigt ten gevolge te zullen hebben (HR 3 mei 1957, NJ 1959, 62).
2.4 In de literatuur en jurisprudentie is deze enge opvatting bekritiseerd(3).
De vraag is of deze restrictieve opvatting nog steeds geldt(4). In HR 22 mei 1992, NJ 1992, 512 is beslist dat de mogelijkheid, dat de in rechte tot schadevergoeding aangesproken ambtenaar ter zake van een te zijnen laste in het hoofdgeding uit te spreken veroordeling gerechtigd is regres uit te oefenen op de Staat, meebrengt dat de Staat een belang als bedoeld in art. 285 Rv heeft om zich in dat geding aan de zijde van de ambtenaar te voegen ter ondersteuning van het door deze tegen een zodanige veroordeling gevoerde of te voeren verweer.
2.5 Uit HR 16 februari 1994, NJ 1994, 485 m.nt. Ma volgt dat degene die beslag heeft gelegd op aandelen een belang heeft bij tussenkomst omdat het gevaar bestaat dat zijn recht om zich op die aandelen te verhalen wordt benadeeld ingeval de rechter de overdrachtsprijs op een lager bedrag vaststelt dan de prijs die bij executie zou worden verkregen.
In HR 15 november 1996, NJ 1997, 482 werd overwogen dat, door te oordelen dat voor tussenkomst plaats is indien de tussenkomende partij een belang heeft om met eigen argumenten als partij in het geding de vordering te bestrijden, het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6 Aan haar vordering tot tussenkomst, subsidiair voeging heeft Scob ten grondslag gelegd dat zij belang heeft bij (de instandhouding van) de (hoofdelijke) veroordeling van BP terzake van de schadevergoeding, zulks ten behoeve van de mogelijkheid van regres in verband met de bijdrageplicht van BP volgens art. 6:10 BW.
2.7 Het hof heeft in rechtsoverweging 2.4 dienaangaande overwogen:
"Deze grondslag kan de vorderingen (...) niet dragen. In wezen wil Scob met de onderhavige vorderingen aan de orde stellen in welke verhouding zij en BP moeten bijdragen in de vergoeding van de schade van de gemeente. Dit betreft een ander onderwerp dan in de onderhavige procedure tussen de gemeente en BP aan de orde is, waarbij (in ieder geval ten dele) andere feiten en omstandigheden een rol spelen. Indien de incidentele vorderingen worden afgewezen is dat inhoudelijk niet van invloed op de positie van Scob in haar verhouding tot BP, te meer niet daar de onderlinge draagplicht tussen deze partijen ook aan de orde komt in de door BP jegens Scob aanhangig gemaakte vrijwaringsprocedure, die thans in hoger beroep aanhangig is (...). Afwijzing zal dus, anders dan Scob stelt, niet leiden tot benadeling of verlies van haar regresrecht."
2.8 Allereerst meen ik dat het hof de stellingen die Scob ten grondslag heeft gelegd aan de vordering tot tussenkomst/voeging aldus verkeerd heeft uitgelegd. Het belang van Scob bij tussenkomst/voeging is niet het vaststellen van de verhouding waarin zij en BP moeten bijdragen maar instandhouding van de aansprakelijkheid van BP.
Overigens is de vraag in welke verhouding een ieder draagplichtig is in deze procedure inderdaad niet aan de orde.
2.9 Het hof heeft geoordeeld dat afwijzing van de vorderingen niet van invloed is op de positie van Scob en ook niet zal leiden tot benadeling of verlies van haar regresrecht en heeft daarom het belang van Scob niet aanwezig geacht.
M.i. ziet het hof daarbij over het hoofd dat de uitkomst van die procedure wel degelijk bepalend kan zijn voor de hoogte van de door Scob te betalen schadevergoeding.
Ik onderscheid de volgende gevallen:
- BP verliest de appelprocedure en ook Scob verliest zowel het appel als de vrijwaringsprocedure. Dit is tevens de uitkomst van de procedure in eerste aanleg, zodat Scob datgene dient te betalen waartoe BP is veroordeeld, alsmede haar eigen portie;
- BP verliest in appel, terwijl Scob daarentegen (ook in de vrijwaringsprocedure) zegeviert. In dit geval behoeft Scob niets te betalen;
- BP en Scob winnen hun procedures. Beiden zijn van hun aansprakelijkheid ontheven;
- BP wint in appel, terwijl Scob daarentegen in het ongelijk wordt gesteld. Alsdan dient Scob schadevergoeding te betalen zonder dat zij tevens regres kan nemen op BP. Het enige dat van de baan is, is de vrijwaring.
2.10 Voor Scob is dus relevant dat BP het hoger beroep niet wint omdat dan nog een mogelijkheid bestaat dat BP een deel van de schade moet dragen. Scob wil dus bereiken dat BP's aansprakelijkheid overeind blijft. Dit kan zij nimmer bereiken in de door haar aangespannen appelprocedures gezien het gezag van gewijsde(5). Gelet op de hierboven genoemde arresten van Uw Raad, en met name het arrest 15 november 1996, NJ 1997, 482 (voor tussenkomst is plaats indien de tussenkomende partij een belang heeft om met eigen argumenten als partij in het geding de vordering te bestrijden), acht ik tussenkomst in deze procedure mogelijk.
2.11 Op grond van het bovenstaande acht ik het middel gegrond.
3 Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 1 december 1998 en tot verwijzing ter verdere behandeling.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Ontleend aan het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 december 1998.
2 Voorheen genaamd: Best Oil B.V.
3 Ik verwijs kortheidshalve naar Burgerlijke Rechtsvordering, Haardt, art. 285 aant. 1.
4 Zie Burgerlijke Rechtsvordering, Haardt, art. 285, aant. 1; Vademecum BPR, Algemeen Deel, 2 (Aubel), nr. 24.9.4
5 Zie W.H. van Boom, Hoofdelijke verbintenissen, diss. 1999, blz. 217; E. Gras, Kracht en gezag van gewijsde, diss. 1994, blz. 342.