HR, 24-11-2000, nr. C00/220HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA8734
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-11-2000
- Zaaknummer
C00/220HR
- LJN
AA8734
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA8734, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑11‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA8734
ECLI:NL:PHR:2000:AA8734, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA8734
- Wetingang
art. 7 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 8 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 76 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 91 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 92 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 7 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 8 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 76 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 91 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 92 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
NJ 2002, 32 met annotatie van H.J. Snijders
AA20010459 met annotatie van A.I.M. van Mierlo
JOL 2000, 589
NJ 2002, 32
RvdW 2000, 238
JWB 2000/231
Uitspraak 24‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
24 november 2000
Eerste Kamer
Nr. C00/220HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.L. Hofdijk,
t e g e n
de vennootschap onder firma [VERWEERSTER], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in cassatie
Bij dagvaarding van 6 juli 2000 heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - aan verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen het op 6 april 2000 tussen partijen gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, en [verweerster] gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 14 juli 2000. [Eiser] heeft de zaak niet ter rolle doen inschrijven.
Op 12 juli 2000 heeft [eiser] een herstelexploit doen uitbrengen, waarin als nieuwe rechtsdag vrijdag 21 juli 2000 werd aangezegd. Op die dag had de Hoge Raad geen zitting, zodat de zaak niet ter rolle kon worden ingeschreven.
Op 19 juli 2000 heeft [eiser] opnieuw een herstelexploit doen uitbrengen, waarin als nieuwe rechtsdag vrijdag 11 augustus 2000 werd aangezegd. [Eiser] heeft de zaak ter rolle doen inschrijven.
[Verweerster] is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 11 augustus 2000 niet verschenen. [Eiser] heeft gevraagd tegen [verweerster] verstek te verlenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verlening van het gevraagde verstek.
2. Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
In de op 6 juli 2000 uitgebrachte dagvaarding is de in de art. 7 lid 1 en 8 Rv. voorgeschreven termijn van dagvaarding niet in acht genomen. Uit art. 91 lid 1 Rv. volgt dat hetgeen in de art. 7 en 8 is voorgeschreven op straffe van nietigheid moet worden in acht genomen. De dagvaarding lijdt dus aan een gebrek dat nietigheid meebrengt.
Art. 92 lid 1 Rv. bepaalt dat een gebrek in een dagvaarding, dat nietigheid meebrengt, bij deurwaardersexploit, uitgebracht voor de dienende dag, kan worden hersteld.
Als herstelexploit kan slechts gelden een exploit dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat gevolgd wordt door inschrijving ter rolle van die aangezegde rechtsdag (HR 17 september 1993, nr. 15086, NJ 1993, 741).
Het op 12 juli 2000 uitgebrachte exploit is uitgebracht voor de in art. 92 lid 1 bedoelde, in de dagvaarding vermelde dienende dag, maar bevatte een oproeping tegen een nieuwe dag waarop de Hoge Raad geen zitting hield, zodat de zaak niet ter rolle kon worden ingeschreven en niet op de aangezegde dag heeft gediend. Aan dit exploit dient geen enkel gevolg te worden verbonden.
Het op 19 juli 2000 uitgebrachte exploit is niet voor de in art. 92 lid 1 bedoelde, in de dagvaarding vermelde dienende dag uitgebracht, zodat door dit exploit het gebrek in de dagvaarding niet is hersteld.
Nu de in art. 76 bedoelde termijnen en formaliteiten niet zijn in acht genomen, moet het gevraagde verstek worden geweigerd.
3. Beslissing
De Hoge Raad weigert het gevraagde verstek en verstaat dat de instantie is geëindigd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 24 november 2000.
Conclusie 24‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rolnr. C00/220HR
Mr Strikwerda
Zt. 29 sept. 2000
conclusie op verstek inzake
[Eiser]
tegen
[Verweerster]
Edelhoogachtbaar College,
1. Eiser tot cassatie heeft bij exploit van 6 juli 2000 verweerster in cassatie aangezegd dat zij beroep in cassatie instelt tegen het tussen partijen op 6 april 2000 gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam en verweerster in cassatie gedagvaard om op vrijdag 14 juli 2000 te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad. Aangezien tussen 6 juli 2000 en 14 juli 2000 zich niet tenminste acht dagen bevinden, is de termijn van dagvaarding als bedoeld in art. 407 lid 1 in verbinding met art. 7 lid 1 en art. 8 Rv niet in acht genomen. De zaak werd niet ter rolle ingeschreven.
2. Op 12 juli 2000 heeft eiser tot cassatie een herstelexploit uitgebracht, waarin als nieuwe rechtsdag vrijdag 21 juli 2000 werd aangezegd. Op die dag had de Hoge Raad echter geen zitting, zodat de zaak niet ter rolle kon worden ingeschreven.
3. Op 19 juli 2000 heeft eiser tot cassatie opnieuw een herstelexploit uitgebracht, waarin als nieuwe rechtsdag vrijdag 11 augustus 2000 werd aangezegd. Ditmaal werd de zaak wel ter rolle ingeschreven.
4. Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 11 augustus 2000 is verweerster in cassatie niet verschenen. Tegen haar heeft eiser tot cassatie verstek gevraagd.
5. Het met nietigheid bedreigde gebrek (art. 91 lid 1 Rv) dat aan de cassatiedagvaarding kleefde is niet hersteld door het op 12 juli 2000 uitgebrachte eerste herstelexploit. Hoewel het werd uitgebracht vóór de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag, had het geen gevolg, omdat de Hoge Raad op de bij dat exploit aangezegde nieuwe rechtsdag geen zitting had en de zaak dus niet ter rolle is ingeschreven (HR 17 september 1993, NJ 1993, 741 en HR 5 december 1997, NJ 1998, 193).
6. Het gebrek aan de dagvaarding is wel hersteld door het op 19 juli 2000 uitgebrachte tweede herstelexploit. Het tweede herstelexploit is weliswaar uitgebracht na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag, maar met bekwame spoed, dat wil zeggen binnen veertien dagen na die dag, en met inachtneming van de dagvaardingstermijn (HR 17 december 1982, NJ 1984, 59 nt. WHH en HR 21 oktober 1988, NJ 1989, 241 nt. WHH). Dat het tweede herstelexploit is uitgebracht nadat de cassatietermijn was verstreken, is niet van belang (HR 21 oktober 1988, NJ 1989, 241 nt. WHH, HR 9 december 1988, NJ 1989, 242 en - implicite - HR 5 december 1997, NJ 1998, 193). Het gevraagde verstek tegen verweerster in cassatie kan dus worden verleend.
De conclusie strekt tot verlening van het gevraagde verstek.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,