HR, 08-09-2000, nr. R98/158HR
ECLI:NL:HR:2000:AA7047
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-09-2000
- Zaaknummer
R98/158HR
- Conclusie
Zt. 14 april 2000 conclusie inzake
- LJN
AA7047
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2000:AA7047, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA7047
ECLI:NL:HR:2000:AA7047, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑09‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA7047
- Vindplaatsen
Conclusie 08‑09‑2000
Zt. 14 april 2000 conclusie inzake
Partij(en)
Rek.nr. R98/158HR (Aruba) Mr Strikwerda
Zt. 14 april 2000 conclusie inzake
Het Land Aruba
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
Rogans Corporation N.V.
Edelhoogachtbaar College,
1.
Inzet van deze zaak is de vraag of op 27 juli 1994 tussen verweerder in cassatie sub 1, hierna: [verweerder 1], en ene [betrokkene] enerzijds, en verzoeker van cassatie, hierna: Aruba, anderzijds, een overeenkomst met een derdenbeding ten gunste van verweerster in cassatie sub 2, hierna: Rogans, tot stand is gekomen ter zake van de overname van een perceel domeingrond op Aruba ter realisering van een hotelproject.
2.
De feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, treft men aan in r.o. 2 van het in eerste aanleg gewezen vonnis van 11 juni 1997 en in r.o. 4.1, 4.7 en 4.8 van het in hoger beroep gewezen vonnis van 18 augustus 1998. Zij komen op het volgende neer.
- (i)
In november 1993 hebben [verweerder 1] en [betrokkene] Aruba benaderd met een voorstel voor overname van het zgn. "Beta-project". De overname hield in overdracht van het recht van erfpacht op een perceel domeingrond met opstallen aan de westkust van Aruba. Het lag in de bedoeling van [verweerder 1] en [betrokkene] om het project, dat door Beta Hotel Enterprises N.V. was aangevangen, af te bouwen en te exploiteren.
- (ii)
Bij brief van 15 december 1993 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] en [betrokkene] meegedeeld dat de regering positief staat tegenover hun project en dat de formele onderhandelingen zullen beginnen zodra de Ministerraad een daartoe strekkend besluit heeft genomen.
- (iii)
Bij brief van 24 januari 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] en [betrokkene] bericht dat de regering op zich neemt het Beta Hotel onder een aantal in die brief genoemde voorwaarden voor de prijs van 16 miljoen dollar aan [verweerder 1] en [betrokkene] te verkopen.
- (iv)
Bij brief van 17 mei 1994 heeft de Minister van Economische zaken [verweerder 1] en [betrokkene] bericht dat zij niet hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in de "letter of commitment" van 24 januari 1994 en dat deze "letter of commitment" is verlopen. In dezelfde brief wordt evenwel meegedeeld dat Aruba besloten heeft een nieuwe "letter of commitment" uit te geven, die als bijlage bij de brief gevoegd is. In deze nieuwe "letter of commitment" wordt onder meer als voorwaarde gesteld (onder 6):
"Within a period of 60 days from the date of this letter you have to proof to the Government of Aruba at the satisfaction of mentioned Government, that
- a.
you have at your disposal the amount of investment of US$ 50 million,
- b.
you have a firm agreement with a premium operator."
- (v)
De "letter of commitment" van 17 mei 1994 bevat een derdenbeding ten behoeve van een door [verweerder 1] en [betrokkene] "ontworpen company", waarmee Rogans wordt bedoeld. Rogans heeft het beding geaccepteerd. Aruba heeft zich daartegen niet verzet.
- (vi)
Bij brief van 15 juli 1994 (met bijlagen) heeft Rogans aan de Minister van Economische Zaken meegedeeld dat zij aan de door Aruba bij brief van 17 mei 1994 gestelde voorwaarden heeft voldaan.
- (vii)
Bij brief van 22 juli 1994 heeft de Directeur van het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken aan de Minister-President meegedeeld dat aan de twee, in de brief van 17 mei 1994 onder 6 genoemde voorwaarden was voldaan.
- (viii)
Bij een per faxbericht van 26 juli 1994 verstuurde brief aan de Minister-President heeft de Secretaris van de Ministerraad, onder verwijzing naar een brief van 21 juli 1994 van de Landsadvocaat, mr. B.D. Wubs, aan de Minister-President, meegedeeld, dat niet wordt voldaan aan het door de regering vereiste bedrag van $ 50 miljoen. Geadviseerd wordt conform het advies van mr Wubs negatief aan de [betrokkene]-[verweerder 1] groep te berichten.
- (ix)
Bij brief van 27 juli 1994 heeft Aruba [verweerder 1] en [betrokkene] het volgende bericht:
"The Government of Aruba herewith takes honour in informing you that after evaluation of the conditions set forward in the "letter of Commitment" of May 17th 1994 the Government has come to the conclusion that these conditions were duly met by you. Taking this in considersation the Government will now proceed in executing the above mentioned "Letter of Commitment"."
- (x)
Bij brief van 28 juli 1994 aan de Minister-President heeft de Directeur van de Directe Financiën, naar aanleiding van een daartoe strekkend via de Secretaris van de Ministerraad ontvangen verzoek, zich bij de onder (vii) bedoelde adviezen aangesloten en eveneens negatief advies uitgebracht. Blijkens een op deze brief handgeschreven tekst is dit advies in de vergadering van 12 augustus 1994 voor kennisgeving aangenomen.
- (xi)
Bij brief van 4 november 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] bericht dat uiterlijk 15 november 1994 hij of Rogans "letters/guarantees from international reputable banks stating that the financing of the total investment of US$ 50 mln. required for the finalization of the hotel construction is available" diende over te leggen.
- (xii)
Bij brief van 19 december 1994 heeft de Minister van Economische zaken [verweerder 1] onder andere bericht dat, nu aan de gestelde voorwaarde tot overlegging van "acceptable letters from international reputable banks" niet is voldaan, de Regering van Aruba de onderhandelingen als beëindigd beschouwt.
- (xiii)
Het Beta-project is inmiddels door Aruba aan een derde verkocht.
- (xiv)
[Betrokkene] heeft zijn bestaande en toekomstige rechten betreffende het "Beta-projekt" bij akte van 26 april 1995 aan [verweerder 1] overgedragen.
3.
[Verweerder 1] en Rogans stellen zich op het standpunt dat Aruba gebonden is aan de akkoordverklaring van 27 juli 1994 en dat Aruba dus wanprestatie heeft gepleegd door de overeenkomst van 17 mei 1994 niet na te komen. Op deze grond vorderen zij in de onderhavige, bij verzoekschrift van 30 oktober 1995 voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba ingeleide procedure ontbinding van de overeenkomst en veroordeling van Aruba tot vergoeding van de door hen geleden schade, nader op te maken bij staat.
4.
Aruba heeft op verschillende gronden verweer gevoerd tegen de vordering. Voor zover thans in cassatie van belang, heeft Aruba primair aangevoerd dat de akkoordverklaring van 27 juli 1994 berust op dwaling c.q. een vergissing en dat dit ook voor [verweerder 1] c.s. kenbaar was, aangezien op 27 juli 1994 duidelijk was dat [verweerder 1] c.s. niet aan de gestelde financieringsvoorwaarde hadden voldaan. Subsidiair heeft Aruba gesteld dat [verweerder 1] c.s. tijdens een bijeenkomst op 21 oktober 1994 erin hebben toegestemd dat zij alsnog aan de financieringsvoorwaarde moesten voldoen, zodat, toen bleek dat zij ook op 15 november 1994 hieraan niet hadden voldaan, Aruba niet gebonden was. Meer subsidiair heeft Aruba aangevoerd dat de akkoordverklaring van 27 juli 1994 twee dagen voor de verkiezingen door de demissionaire regering is afgegeven en dat de nieuwe regering daaraan niet is gebonden, althans daarvan mocht terugkomen, nu daaraan ernstige gebreken kleefden en een redelijk handelende regering die beslissing niet had genomen, hetgeen aan [verweerder 1] c.s. duidelijk moet zijn geweest.
5.
Aruba vond voor zijn verweren geen gehoor bij het Gerecht in Eerste Aanleg. Ook in hoger beroep kon Aruba het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van zijn gelijk niet overtuigen.
6.
In zijn vonnis van 18 augustus 1998 nam het Hof tot uitgangspunt dat Aruba aan de akkoordverklaring van 27 juli 1993, die zonder enig voorbehoud is gegeven, is gebonden, en dat Aruba hiervan niet kan terugkomen, tenzij er sprake is van een bijzondere omstandigheid die Aruba daartoe het recht geeft (r.o. 4.3). Geen van de door Aruba aangevoerde verweren levert volgens het Hof een zodanige bijzondere omstandigheid op.
7.
Het primaire verweer van Aruba (dwaling c.q. oneigenlijke dwaling) verwierp het Hof op grond van de overweging dat Aruba een dergelijk wilsgebrek of wilsontbreken, waarvan de aanwezigheid door [verweerder 1] c.s. is betwist, niet aannemelijk heeft gemaakt en dat daaraan ook het (negatieve) advies van de Secretaris van de Ministerraad van 26 juli 1994 in de weg staat (r.o. 4.4). Ten aanzien van het subsidiaire verweer verweet het Hof Aruba een ongeoorloofde standpuntwijziging in hoger beroep. Bovendien achtte het Hof de, door [verweerder 1] c.s. gemotiveerd betwiste en door Aruba niet (specifiek) te bewijzen aangeboden stelling dat [verweerder 1] en [betrokkene] in een bijeenkomst van 21 oktober 1994 zouden hebben geaccepteerd dat zij alsnog aan de financieringsvoorwaarde moesten voldoen, niet aannemelijk (r.o. 4.5). Het meer subsidiaire verweer verwierp het Hof op onder meer de grond dat Aruba niet heeft aangetoond dat aan de akkoordverklaring van 27 juli 1994 ernstige bezwaren kleefden en dat dit aan [verweerder 1] en Rogans duidelijk moet zijn geweest (r.o. 4.6).
8.
Aruba is tegen het vonnis van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vier onderdelen opgebouwd middel, dat door [verweerder 1] c.s. is bestreden, met conclusie tot verwerping van het beroep.
9.
Na onderdeel I, dat geen klacht bevat, keert onderdeel II zich tegen de verwerping door het Hof, in r.o. 4.4, van in het kader van het primaire verweer door Aruba gedane beroep op oneigenlijke dwaling. Het onderdeel verwijt het Hof te hebben miskend dat voor het voldoende aannemelijk maken van de stelling dat de akkoordverklaring van 27 juli 1994 op een vergissing berustte en dat dit ook voor [verweerder 1] c.s. duidelijk had moeten zijn, in beginsel volstond het door Aruba reeds geleverde bewijs dat [verweerder 1] c.s. toen niet hadden voldaan aan de financieringsvoorwaarde van de "letter of commitment" d.d. 17 mei 1994.
10.
Het onderdeel faalt m.i. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de Regering van Aruba, toen zij de akkoordverklaring van 27 juli 1994 afgaf, zich niet heeft vergist, doch om haar moverende redenen is afgeweken van het advies van de Landsadvocaat d.d. 21 juli 1994 en van de Secretaris van de Ministerraad d.d. 26 juli 1994 om negatief aan de [betrokkene]-[verweerder 1] groep te berichten. Dit feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk, nu Aruba niet heeft gesteld dat de Regering van Aruba, toen zij de akkoordverklaring van 27 juli 1994 afgaf, niet op de hoogte was van die adviezen van de Landsadvocaat en de Secretaris van de Ministerraad, en nu naast deze negatieve adviezen ook een positief advies aan haar was uitgebracht, namelijk het advies van de Directeur van het Centraal Bureau van Juridische en Algemene Zaken d.d. 22 juli 1994. Het oordeel dat de Regering van Aruba zich niet heeft vergist, vindt bovendien steun in de vaststaande omstandigheid dat het negatieve advies van 28 juli 1994 van de Directeur van de Directe Financiën, dat na de afgifte van de akkoordverklaring de Minister-President bereikte, voor de Regering geen aanleiding is geweest om stappen te ondernemen van de akkoordverklaring van 27 juli 1994 terug te komen, doch in de vergadering van 12 augustus 1994 slechts voor kennisgeving is aangenomen. Uitgaande van het oordeel dat de Regering van Aruba, toen zij de akkoordverklaring van 27 juli afgaf, zich niet heeft vergist, is van een oneigenlijke dwaling geen sprake en behoefde het Hof zich niet te verdiepen in de vraag of [verweerder 1] c.s. mochten vertrouwen dat de Aruba gebonden was aan zijn in de akkoordverklaring van 27 juli 1994 geuite wil.
11.
Onderdeel III van het middel neemt stelling tegen de verwerping door het Hof, in r.o. 4.5, van het subsidiaire verweer van Aruba, inhoudende dat [verweerder 1] c.s. erin zouden hebben toegestemd dat zij ook na de akkoordverklaring van 27 juli 1994 alsnog moesten voldoen aan de financieringsvoorwaarde.
12.
Het aangevallen oordeel van het Hof berust op twee zelfstandig dragende gronden. De eerste grond houdt in dat Aruba zich ten aanzien van dit verweer heeft schuldig gemaakt aan een met een goede procesorde strijdige standpuntwisseling in hoger beroep en dat daarom dit verweer in rechte geen gehoor kan vinden. De tweede grond komt erop neer dat Aruba de bestrijding door [verweerder 1] c.s. van zijn stelling dat [verweerder 1] en [betrokkene] tijdens een bijeenkomst op 21 oktober 1994 hebben geaccepteerd dat de financieringsvoorwaarde "als een last (verplichting)" bleef gelden, niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, en dat Aruba van zijn stelling ook geen (specifiek) bewijs heeft aangeboden.
13.
Het middelonderdeel bestrijdt de eerste grond waarop 's Hofs oordeel berust met de klacht dat - kort gezegd - van een met een goede procesorde strijdige positiewisseling van Aruba geen sprake is en dat bovendien heeft te gelden dat Aruba in hoger beroep de vrijheid had zijn eerdere foute dan wel onvolledige of onduidelijke stellingen te corrigeren en aan te vullen.
14.
De klacht lijkt mij gegrond. Daargelaten of en in hoeverre het door Aruba in eerste aanleg ingenomen standpunt onverenigbaar is met dat in hoger beroep, heeft het Hof miskend dat het hoger beroep de appellant niet slechts de gelegenheid geeft tot het aanvoeren van grieven tegen wat de eerste rechter heeft beslist, maar ook tot het verbeteren en aanvullen van wat hij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Vgl. Hugenholtz/Heemskerk, 19e dr. 1998, blz. 200. Het staat de appellant/oorspronkelijk verweerder derhalve vrij in hoger beroep nieuw principaal verweer te voeren, mits dit niet is gedekt (art. 278 Rv NA en Aruba), en zijn eerder gevoerde verweren te verbeteren of aan te vullen. Dat van een gedekt verweer sprake is, heeft het Hof niet vastgesteld. Het Hof was derhalve gehouden het door Aruba op een gewijzigde grondslag gepresenteerde verweer te onderzoeken.
15.
De tweede grond waarop 's Hofs oordeel berust, wordt door het onderdeel aangevallen met de klacht dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat Aruba (om aan zijn stelplicht te voldoen) niet kon volstaan met het stellen van zijn lezing van de inhoud en strekking van het overleg op 21 oktober 1994, doch daarnaast gehouden was het daarmee onverenigbare beroep van [verweerder 1] c.s. op hun brief van 11 november 1994 te betwisten. Voorts wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat Aruba van zijn stelling geen (specifiek) bewijs heeft aangeboden.
16.
Beide klachten acht ik gegrond.
17.
Wat de eerste klacht betreft, blijkt uit de gedingstukken dat Aruba zijn lezing van de inhoud en strekking van het overleg op 21 oktober 1994 bij herhaling naar voren heeft gebracht en daarbij heeft volhard, ook na de betwisting daarvan door [verweerder 1] c.s. met het beroep op hun brief van 11 november 1994 (zie mem. van grieven, blz. 5/6, en de pleitnota in hoger beroep, blz. 3/4). In ieder geval blijkt niet uit de gedingstukken dat Aruba zijn lezing van de uitkomst van de bespreking van 21 oktober 1994, na betwisting daarvan door [verweerder 1] c.s., heeft prijsgegeven. Dit zo zijnde, is 's Hofs oordeel, dat Aruba de inhoud van de door [verweerder 1] c.s. ter ondersteuning van hun lezing van de uitkomst van de bespreking van 21 oktober 1994 ingeroepen brief van 11 november 1994 gemotiveerd had moeten betwisten om aan zijn stelplicht te voldoen, niet begrijpelijk.
18.
Wat de tweede klacht betreft, blijkt uit de gedingstukken dat Aruba van zijn in hoger beroep aangevoerde stellingen omtrent de inhoud en de strekking van de bespreking van 21 oktober 1994 bewijs heeft aangeboden en daarbij heeft aangegeven dat de heren [..] en [..], die bij die bespreking aanwezig zijn geweest, als getuige kunnen worden gehoord (zie mem. van grieven, blz. 9 in samenhang met blz. 5). In dit licht is het oordeel van het Hof, dat Aruba geen (specifiek) bewijs van zijn in hoger beroep betrokken stelling heeft aangeboden, niet begrijpelijk.
19.
Nu de klachten tegen de beide gronden waarop 's Hofs oordeel m.i. terecht zijn voorgesteld, meen ik dat onderdeel III van het middel doel treft.
20.
Onderdeel IV , dat gericht is tegen de verwerping door het Hof, in r.o. 4.6, van het meer subsidiaire verweer van Aruba, bouwt voort op onderdeel II en zal het lot daarvan moeten delen.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof en tot verwijzing van de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 08‑09‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
8 september 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R98/158HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA,
gevestigd op Aruba,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. ROGANS CORPORATION N.V., gevestigd op Aruba,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E.D. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 31 oktober 1995 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba ingediend verzoekschrift hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder 1] c.s. - zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de in het verzoekschrift omschreven overeenkomst ter zake de overname van het Beta Hotel project tussen [verweerder 1] en [betrokkene] enerzijds en eiser tot cassatie - verder te noemen: Aruba - anderzijds wegens door Aruba gepleegde wanprestatie te ontbinden en voorts Aruba te veroordelen tot vergoeding van de door [verweerder 1] c.s. geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij incidentele conclusie heeft Aruba gevorderd [verweerder 1] te veroordelen tot het stellen van zekerheid tot een bedrag van Afl. 25.000,--.
Nadat [verweerder 1] zich in het incident had gerefereerd aan het oordeel van de rechter, heeft het Gerecht in eerste aanleg bij vonnis van 10 april 1996 in het incident [verweerder 1] bevolen om binnen een maand na de uitspraak van dit vonnis tot zekerheid van betaling van alle kosten, schade en interesten in welke [verweerder 1] ten behoeve van Aruba verwezen zou kunnen worden, ter griffie van dit gerecht te storten het bedrag van Afl. 1.200,--, dan wel op andere wijze ten genoege van Aruba zekerheid als voren te stellen, en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Aruba heeft in de hoofdzaak de vorderingen bestreden.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft bij vonnis van 11 juni 1997 Rogans niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen Aruba, de overeenkomst van 17 mei 1984 ter zake de overname van het Beta Hotel project tussen [verweerder 1] en [betrokkene] enerzijds en Aruba anderzijds ontbonden, en Aruba veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder 1] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 1995.
Tegen laatstvermeld vonnis heeft Aruba hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. [Verweerder 1] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij vonnis van 18 augustus 1998 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd, voor zover daarbij Rogans niet-ontvankelijk is verklaard en Aruba is veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder 1] geleden schade op te maken bij staat. Opnieuw rechtdoende heeft het Hof Rogans ontvankelijk verklaard, Aruba veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder 1] c.s. geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 1995, en het bestreden vonnis voor het overige bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft Aruba beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
Aruba heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en [verweerder 1] c.s. hebben de zaak namens hun advocaat doen toelichten door mrs. W.D.H. Asser en I.M. Blatter, beiden advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en tot verwijzing van de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
[Verweerder 1] en een zekere [betrokkene] hebben in november 1993 Aruba benaderd met een voorstel voor overname van het zogenoemde "Beta-project". De overname hield in overdracht van het recht van erfpacht op een perceel domeingrond met opstallen aan de westkust van Aruba. Het lag in de bedoeling van [verweerder 1] en [betrokkene] om het project dat door Beta Hotel Enterprises N.V. was aangevangen, af te bouwen en te exploiteren.
- (ii)
Bij brief van 15 december 1993 heeft de Minister van Economische Zaken aan [verweerder 1] en [betrokkene] meegedeeld dat de regering positief staat tegenover hun voorstel en dat de formele onderhandelingen zullen beginnen zodra de Ministerraad een daartoe strekkend besluit heeft genomen.
- (iii)
Bij brief van 24 januari 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] en [betrokkene] bericht dat de regering op zich neemt onder een aantal in die brief genoemde voorwaarden het Beta Hotel voor de prijs van 16 miljoen dollar aan [verweerder 1] en [betrokkene] te verkopen.
- (iv)
Bij brief van 17 mei 1994 heeft de Minister van Economische Zaken namens Aruba [verweerder 1] en [betrokkene] bericht dat zij niet hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in de "letter of commitment" van 24 januari 1994 en dat deze "letter of commitment" verlopen is. In dezelfde brief wordt bericht dat Aruba besloten heeft een nieuwe "letter of commitment" uit te geven, die bij de brief is gevoegd. In deze nieuwe "letter of commitment" worden onder meer als voorwaarden gesteld (onder 6 en 8):
"6.
Within a period of 60 days from the date of this letter you have to proof to the Government of Aruba at the satisfaction of mentioned Government, that:
- a)
you have at your disposal the amount of investment of US$ 50 million,
- b)
you have a firm agreement with a premium operator.
(…)
- 8.
In case you cannot (timely) fulfill the conditions stipulated above, we will release all possible obligations versus you and you waive in this respect all eventual claims versus the same Government."
- (v)
De "letter of commitment" van 17 mei 1994 bevat een derdenbeding ten behoeve van een door [verweerder 1] en [betrokkene] aangewezen vennootschap waarmee Rogans wordt bedoeld. Rogans heeft het beding geaccepteerd. Aruba heeft zich daartegen niet verzet.
- (vi)
Bij brief van 15 juli 1994 heeft Rogans aan de Minister van Economische Zaken meegedeeld dat zij aan de door Aruba bij brief van 17 mei 1994 gestelde voorwaarden heeft voldaan.
- (vii)
Bij brief van 22 juli 1994 heeft de Directeur van het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene Zaken aan de Minister-President meegedeeld dat aan de twee in de brief van 17 mei 1994 onder 6 genoemde voorwaarden was voldaan.
- (viii)
Bij een faxbericht van 26 juli 1994 aan de Minister-President heeft de secretaris van de Ministerraad, onder verwijzing naar een brief van 21 juli 1994 van de landsadvocaat, Mr. B.D. Wubs, aan de Minister-President, meegedeeld dat niet wordt voldaan aan het door de regering gestelde vereiste van een bedrag van $ 50 miljoen. Geadviseerd wordt conform het advies van Mr. Wubs negatief aan de [betrokkene]-[verweerder 1] groep te berichten.
- (ix)
Bij brief van 27 juli 1994 heeft Aruba [verweerder 1] en [betrokkene] het volgende bericht:
"The government of Aruba herewith takes honour in informing you that after evaluation of the conditions set forward in the "Letter of Commitment" of May 17th 1994 the Government has come to the conclusion that these conditions were duly met by you.
Taking this into consideration the Government will now proceed in executing the above mentioned "Letter of Commitment"."
- (x)
Bij brief van 28 juli 1994 aan de Minister-President heeft de Directeur van de Directie Financiën, naar aanleiding van een daartoe strekkend via de secretaris van de Ministerraad ontvangen verzoek, zich bij de onder (viii) bedoelde adviezen aangesloten en eveneens negatief advies uitgebracht. Blijkens een op deze brief handgeschreven tekst is dit advies in de vergadering van de Ministerraad van 12 augustus 1994 voor kennisgeving aangenomen.
- (xi)
Bij brief van 4 november 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] bericht dat uiterlijk 15 november 1994 hij of Rogans "letters/guarantees from international reputable banks stating that the financing of the total investment of US$ 50 mln. required for the finalization of the hotel construction is available" diende over te leggen.
- (xii)
Bij brief van 19 december 1994 heeft de Minister van Economische Zaken [verweerder 1] onder andere bericht dat, nu aan de gestelde voorwaarde tot overlegging van "acceptable letters/guarantees from international reputable banks" niet is voldaan, de regering van Aruba de onderhandelingen als beëindigd beschouwt.
- (xiii)
Het Beta-project is inmiddels door Aruba aan een derde verkocht.
- (xiv)
[Betrokkene] heeft zijn bestaande en toekomstige rechten betreffende het Beta-project bij akte van 26 april 1995 aan [verweerder 1] overgedragen.
3.2
[Verweerder 1] c.s achten Aruba gebonden aan de akkoordverklaring van 27 juli 1994 (hiervoor in 3.1 vermeld onder (ix)). Zij vorderen ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding op grond van door Aruba gepleegde wanprestatie.
Aruba heeft daartegen - voorzover in cassatie nog van belang - het volgende verweer gevoerd. Primair: de akkoordverklaring van 27 juli 1994 berust op dwaling, althans een vergissing; ook voor [verweerder 1] c.s. moet op 27 juli 1994 duidelijk zijn geweest dat zij niet aan de gestelde financieringsvoorwaarden hadden voldaan. Subsidiair: tijdens een bijeenkomst op 21 oktober 1994 hebben [verweerder 1] c.s. erin toegestemd dat zij alsnog aan de financieringsvoorwaarden moeten voldoen, zodat, toen bleek dat zij ook op 15 november 1994 hieraan niet voldaan hadden, Aruba niet gebonden was. Meer subsidiair: de akkoordverklaring van 27 juli 1994 is twee dagen voor de verkiezingen afgegeven door de demissionaire regering; de nieuwe regering is daaraan niet gebonden, mocht er althans op terugkomen, nu aan die akkoordverklaring ernstige bezwaren kleefden en dat aan [verweerder 1] c.s. duidelijk moet zijn geweest.
Evenals het Gerecht in eerste aanleg, heeft het Hof dat verweer ongegrond bevonden.
3.3.1
Het Hof heeft in rov. 4.4 met betrekking tot het primaire verweer van Aruba overwogen dat Aruba de aanwezigheid van dwaling of oneigenlijke dwaling niet aannemelijk heeft gemaakt, en dat daaraan ook het advies van de secretaris van de Ministerraad (zie hiervoor in 3.1 onder (viii)) in de weg staat.
Onderdeel II van het middel (onderdeel I bevat geen klacht) keert zich tegen dit oordeel. Het verwijt het Hof te hebben miskend dat voor het voldoende aannemelijk maken van de stelling dat de akkoordverklaring van 27 juli 1994 op een vergissing berustte en dat dit voor [verweerder 1] c.s. duidelijk had moeten zijn, het door Aruba reeds - aan de hand van door [verweerder 1] c.s. zèlf in juli 1994 aan Aruba verstrekte informatie en documentatie - geleverde bewijs dat [verweerder 1] c.s. op dat tijdstip niet hadden voldaan aan de voorwaarden 6 sub a en 8 van de "letter of commitment" van 17 mei 1994, in beginsel voldoende was.
3.3.2
Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de regering van Aruba zich niet heeft vergist toen zij de akkoordverklaring van 27 juli 1994 afgaf, doch om haar moverende redenen is afgeweken van de negatief luidende adviezen van de landsadvocaat en de secretaris van de Ministerraad. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, nu Aruba niet heeft gesteld dat de regering, toen zij de akkoordverklaring afgaf, niet op de hoogte was van die adviezen, en naast de negatieve adviezen ook het positieve advies van de Directeur van het Centraal Bureau voor Juridische en Algemene zaken van 22 juli 1994 was uitgebracht (zie 3.1 onder (vii)). Het oordeel dat de regering van Aruba zich niet heeft vergist vindt ook steun in de omstandigheid dat het negatieve advies van 28 juli 1994 van de Directeur van de Directie Financiën geen reden is geweest om stappen te ondernemen op de akkoordverklaring terug te komen, doch in de vergadering van de Ministerraad van 12 augustus 1994 slechts voor kennisgeving is aangenomen (zie 3.1 onder (x)). Ervan uitgaande dat Aruba zich niet had vergist bij de afgifte van de akkoordverklaring, behoefde het Hof niet in te gaan op de vraag of [verweerder 1] c.s. mochten vertrouwen dat Aruba aan zijn akkoordverklaring was gebonden.
3.4.1
In rov. 4.5 heeft het Hof het subsidiaire verweer van Aruba, zoals in hoger beroep voorgedragen, weergegeven en vervolgens verworpen op de gronden:
- (a)
dat Aruba, door in appel haar stelling dat op 21 oktober 1994 een nieuwe overeenkomst was aangegaan, uitdrukkelijk te verlaten en vervolgens toch "hetzelfde" maar in een andere (juridisch onduidelijke) "presentatie" aan te voeren, in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld;
- (b)
dat [verweerder 1] c.s., door te verwijzen naar hun brief van 11 november 1994 waarvan de inhoud door Aruba niet althans niet (voldoende) gemotiveerd is betwist, de stelling van Aruba dat [verweerder 1] en [betrokkene] op 21 oktober 1994 hebben geaccepteerd dat de financieringsvoorwaarde "als een last (verplichting)" bleef gelden, voldoende hebben betwist, terwijl Aruba overigens van deze stelling geen (specifiek) bewijs heeft aangeboden.
3.4.2
Onderdeel III bestrijdt deze door het Hof gebezigde gronden. Het betoogt in de eerste plaats dat geen sprake is geweest van een met de goede procesorde strijdige positiewisseling van Aruba in hoger beroep en dat bovendien heeft te gelden dat het Aruba vrijstond in hoger beroep eerdere onjuiste dan wel onvolledige of onduidelijke stellingen te herstellen en aan te vullen.
De klacht is gegrond. Afgezien van de vraag of het door Aruba in eerste aanleg ingenomen standpunt onverenigbaar is met dat in hoger beroep, heeft het Hof miskend dat het de oorspronkelijke verweerder vrijstaat in hoger beroep nieuwe principale verweren te voeren, tenzij deze in het geding in eerste instantie zijn gedekt (art. 278 Rv. Aruba), en eerdere verweren aan te vullen of te verbeteren. Het Hof heeft niet vastgesteld dat van een gedekt verweer sprake is, en het was derhalve gehouden het door Aruba in hoger beroep gevoerde verweer te onderzoeken.
3.4.3
Het onderdeel betoogt in de tweede plaats dat Aruba, na zijnerzijds te hebben aangegeven wat de inhoud en strekking van het overleg van 21 oktober 1994 is geweest, niet gehouden was nog eens afzonderlijk het daarmee onverenigbare beroep van [verweerder 1] c.s. op hun brief van 11 november 1994 te betwisten. Voorts wijst het onderdeel erop dat Aruba wel degelijk specifiek getuigenbewijs heeft aangeboden van onder meer het feit dat [verweerder 1] c.s. er op 21 oktober 1994 mee hebben ingestemd alsnog te moeten aantonen over het vereiste investeringsbedrag te beschikken.
Ook deze klachten zijn gegrond. Uit de gedingstukken blijkt niet dat Aruba zijn lezing van de uitkomst van het op 21 oktober 1994 gehouden overleg, na betwisting daarvan door [verweerder 1], heeft prijsgegeven. ’s Hofs oordeel dat Aruba om aan zijn stelplicht te voldoen, de inhoud van de door [verweerder 1] c.s. overgelegde brief had moeten betwisten is dan ook zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Aruba heeft blijkens de gedingstukken (memorie van grieven blz 5 en 9) omtrent de inhoud en strekking van de bespreking op 21 oktober 1994 aangeboden [..] en [..], die bij de bespreking aanwezig waren, als getuigen te horen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat geen (specifiek) bewijs is aangeboden, niet begrijpelijk.
3.5
Onderdeel IV, dat is gericht tegen de verwerping door het Hof van het meer subsidiaire verweer van Aruba, behoeft na hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen ten aanzien van de in onderdeel II opgeworpen klacht, geen aparte behandeling meer. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 18 augustus 1998;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder 1] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aruba begroot op ƒ 540,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 september 2000.