HR, 07-04-2000, nr. C99/171HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA5405
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
07-04-2000
- Zaaknummer
C99/171HR
- LJN
AA5405
- Roepnaam
Wortelboer/Vereniging van Eigenaren
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5405, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑04‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5405
ECLI:NL:PHR:2000:AA5405, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑04‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5405
- Vindplaatsen
NJ 2000, 638 met annotatie van W.M. Kleijn
JOL 2000, 216
NJ 2000, 638 met annotatie van W.M. Kleijn
PW 2001, 21263
RvdW 2000, 101
JWB 2000/12
Uitspraak 07‑04‑2000
Inhoudsindicatie
-
7 april 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/171HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr G. Snijders,
t e g e n
de Vereniging van Eigenaren Schoolstraat nummers 6 tot en met 10 en De VLIJT,
gevestigd te Bedum,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij - in het versnelde regime uitgebrachte - exploit van 30 maart 1998 - verweerster in cassatie verder te noemen: de VvE - gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat de VvE over [eiser]’s verzoek het appartement [adres 1] te [woonplaats] in afwijking van de bestemming “woning” als kantoor te mogen gebruiken, dient te besluiten met een gewone meerderheid van stemmen;
b. te verklaren voor recht dat nog beslist moet worden op dit verzoek, althans dat er op 1 december 1997 geen besluit is genomen dat verhindert die toestemming alsnog te verlenen;
c. de VvE te veroordelen binnen een maand na uitspraak, c.q. betekening van het vonnis een vergadering van eigenaars te houden waarin over dit verzoek wordt beslist, zulks op verbeurte van een boete van ƒ 100,-- per dag waarmee de VvE nalatigheid aan dit bevel te voldoen.
De VvE heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 juni 1998 een comparitie van partijen gelast.
Na comparitie van partijen heeft [eiser] zijn eis vermeerderd met een vordering tot verklaring voor recht dat de toestemming tot het totstandbrengen van een verbinding tussen het kantoor en de bovengelegen woning ook slechts bij gewone meerderheid van stemmen kan worden besloten.
Bij eindvonnis van 21 augustus 1998 heeft de Rechtbank voor recht verklaard dat de vergadering van eigenaars van de VvE over het verzoek van [eiser] om het appartement [adres 1] te [woonplaats] in afwijking van de bestemming “woning” als kantoor te mogen gebruiken dient te besluiten met een gewone meerderheid van stemmen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 10 maart 1999 heeft het Hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 5 juni 1998 en het vonnis van 21 augustus 1998 bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De VvE heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door Mr M.W. Scheltema, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is eigenaar van de appartementen [adres 2] en [adres 1] te [woonplaats].
(ii) Beide appartementen maken deel uit van een complex dat is gesplitst in appartementen waarvan de eigenaren zijn verenigd in de VvE.
(iii) Het appartement [adres 2] is krachtens de splitsingsakte bestemd als kantoorruimte en wordt door [eiser] gebruikt ten behoeve van zijn notarispraktijk.
(iv) In verband met ruimtegebrek heeft [eiser] het daarboven gelegen appartement [adres 1] gekocht om dit door een aan te brengen interne trapverbinding bij zijn kantoor te betrekken. Dit appartement is volgens de splitsingsakte bestemd om als woonruimte te worden gebruikt.
(v) Artikel 16 lid 4 van het krachtens de splitsingsakte toepasselijke Modelreglement 1983 bepaalt dat de eigenaar verplicht is het privé-gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan in de splitsingsakte gegeven bestemming. Een gebruik dat afwijkt van deze bestemming, is volgens dit reglement slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering van de VvE. Op grond van artikel 14 mogen de eigenaars en de gebruikers zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen in het gebouw aanbrengen waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd wordt.
(vi) Op 1 december 1997 is tijdens een vergadering van de VvE een verzoek van [eiser] tot wijziging van de bestemming van het appartementsrecht [adres 1] alsmede een verzoek om instemming met verbouwingswerkzaamheden van dat appartement aan de orde geweest. Uit de notulen van die vergadering blijkt dat de meerderheid van de vergadering van mening is dat voor de gevraagde wijzigingen de splitsingsakte moet worden gewijzigd, waarvoor unanimiteit van stemmen noodzakelijk is.
3.2 [Eiser] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de vergadering van de VvE met een gewone meerderheid van stemmen dient te besluiten over
(a) het verzoek van [eiser] om het appartement [adres 1] te [woonplaats] in afwijking van de bestemming “woning” als kantoorruimte te mogen gebruiken en
(b) het verzoek van [eiser] om voor de duur van dit afwijkend gebruik een interne verbinding te mogen maken tussen het appartement [adres 1] en [eiser]s daaronder gelegen appartement [adres 2]. De Rechtbank heeft deze vordering in haar eindvonnis toegewezen met betrekking tot onderdeel (a) en voor het overige afgewezen. Het Hof heeft het eindvonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het Hof, dat alleen nog had te oordelen over de hiervoor bedoelde vordering sub (b), overwogen dat het maken van een interne verbinding door middel van een trap van het appartement [adres 2] op de begane grond naar het daarboven gelegen appartement [adres 1] leidt tot wijziging van de oorspronkelijke constructie van het complex waarvan beide appartementen deel uitmaken. Volgens het Hof doet niet ter zake dat de wijziging slechts tijdelijk zal zijn en evenmin dat herstel in de oude toestand te zijner tijd mogelijk is. Een dergelijke wijziging leidt naar het oordeel van het Hof tot wijziging in de begrenzing van beide appartementen door hun samenvoeging, hetgeen wijziging van de akte van splitsing vereist, waaruit op grond van het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 5:109 lid 2 BW volgt dat ook de tekening moet worden gewijzigd.
3.3 De onderdelen 1a en 1b van het middel die klagen dat het Hof aldus bij zijn bestreden oordeel is uitgegaan van een onjuist criterium, treffen doel. Anders dan het Hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld, is de enkele verandering in de constructie of de omgrenzing van een appartement niet voldoende om aan te nemen dat wijziging van de akte van splitsing en de daarbij behorende tekening is vereist. Dat is pas het geval, indien er in de constructie of de omgrenzing van het appartement een verandering wordt aangebracht die gevolgen heeft voor de goederenrechtelijke situatie. Het gaat er immers blijkens de strekking van de wettelijke regeling te dezer zake om dat de akte van splitsing een juist beeld geeft van de omvang van de rechten (en verplichtingen) van de appartementsgerechtigden. Daaruit volgt dat alleen feiten die voor de goederenrechtelijke toestand van een appartement van belang zijn, tot wijziging van de akte van splitsing en de daarbij behorende tekening kunnen noodzaken. Daarom kan, anders dan het Hof heeft geoordeeld, de juistheid van de stelling van [eiser] dat de veranderingen van tijdelijke aard zijn en zich lenen voor herstel, niet buiten beschouwing worden gelaten.
Nu het Hof bij zijn beslissing is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, kan die beslissing niet in stand blijven. De overige onderdelen van het middel behoeven geen bespreking, omdat na verwijzing de gevraagde verklaring voor recht voorzover deze door de Rechtbank is afgewezen, opnieuw beoordeeld zal moeten worden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 maart 1999;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ƒ 716,23 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren
Heemskerk, Van der Putt-Lauwers, Hammerstein en Kop, en in het openbaar uitgesproken
door de raadsheer Heemskerk op 7 april 2000.
Conclusie 07‑04‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rolnummer C99/171 mr De Vries Lentsch - Kos-tense
Zitting 7 januari 2000 Conclusie inzake
[eiser]
tegen
de Vereniging van Eigenaren Schoolstraat nummers 6 tot en
met 10 en De Vlijt
Edelhoogachtbaar College,
Inleiding
Thans eiser tot cassatie, [eiser], is eigenaar van de appartementen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. Beide appartementen maken deel uit van een complex dat is gesplitst in appartementen waarvan de eigenaren zijn verenigd in de Vereni-ging van Eigenaren Schoolstraat nummers 6 tot en met 10 en De Vlijt (verder: de VvE), thans verweerster in cassa-tie. Het appartement [adres 1] heeft krachtens de split-singsakte de bestemming "kantoorruimte" en wordt door [eiser] ge-bruikt ten behoeve van zijn notaris-praktijk. In verband met ruimtegebrek heeft [eiser] het boven zijn appar-tement gelegen appartement [adres 2] gekocht ten-einde dat appar-te-ment - door middel van een aan te brengen interne trapver-bin-ding - bij zijn kantoorruimte te bet-rek-ken; het appartement [adres 2] is in de splitsingsakte be-stemd tot woonruim-te.
Op 1 december 1997 is tijdens een vergadering van de VvE aan de orde geweest het verzoek van [eiser] hem toestemming te verlenen om de bestem-ming van het appar-te-ment [adres 2] te wijzigen en om een interne verbinding aan te brengen tussen het appar-te-ment [adres 1] en het daarbo-vengelegen appar-tement [adres 2]. Uit de notulen van die vergade-ring blijkt dat de meerderheid van de vergadering (23 van de 33 appartementseigenaren) van mening was dat voor de door [eiser] nagestreefde veranderingen wijziging van de split-singsakte is vereist, voor welke wijziging medewerking van alle apparte-mentseigenaren is voorgeschreven.
2. In dit geding vordert [eiser] een verklaring voor recht dat de vergadering van de VvE met een gewone meerder-heid van stemmen dient te besluiten over
a) het verzoek van [eiser] om het appartement [adres 2] te [woonplaats] in afwijking van de bestemming "woning" als kan-toor te mogen gebruiken en
b) het verzoek van [eiser] om voor de duur van dit afwij-kend gebruik een interne verbinding te mogen maken tussen het appartement Schoolstaat 8f en [eiser]s daaronder gelegen appartement [adres 1].
[Eiser] heeft daartoe aangevoerd dat de vergadering van de VvE met gewone meerderheid van stemmen toestemming kan verlenen tot het gebruik van het appar-tement [adres 2] als kantoor en tot het aanbrengen van bedoelde bouwkundige voorzie-ning. Hij betoogde in dat verband dat zijn verzoek geen definitieve wijziging van het gebruik betreft en dat ook de interne verbinding tussen de appartementen (derhal-ve) niet een definitieve doorgang be-treft. Hij voegde daaraan toe dat zonder risico's en zonder ingewikkelde ingrepen een ope-ning in de vloer kan worden aangebracht en dat deze ingreep ook weer ongedaan kan worden gemaakt.
De VvE heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [eiser] voorgestelde afwijkend gebruik een bestem-mingswij-ziging betreft die in de splitsingsakte moet worden vastge-legd en dat ook voor de ver-bouwing die [eiser] wil reali-seren een wijziging van de splitsingsak-te en derhalve unanieme instem-ming van de vergadering van de VvE is vereist.
3. De Rechtbank heeft [eiser]s vordering toege-wezen voorzover deze betrekking had op het verzoek tot toe-stemming voor het van de bestemming afwijkende gebruik; zij over-woog daartoe dat het gebruik waarop het verzoek ziet, beschou-wd moet worden als een tijdelijk gebruik dat is gekop-peld aan de per-soon van [eiser] en dat daarom geen aanpas-sing van de splitsings-akte is vereist. Voor het overige heeft zij [eiser]s vorde-ring afgewezen met de overweging dat de door [eiser] voorgestelde bouwkundige aanpassing een definitie-ve en blij-vende verandering in de begrenzing tussen de twee apparte-men-ten teweegbrengt waartoe wijziging van de split-singsakte is ver-eist.
4. [Eiser] heeft hoger beroep aangetekend. De VvE heeft geen incidenteel appèl ingesteld tegen de overweging van de Rechtbank dat geen aanpassing van de split-singsakte -is ver-eist voor het van de bestem-ming afwijkende gebruik als door [eiser] beoogd. In appèl was dan ook, zoals het Hof vaststelde, nog uit-sluitend de vraag aan de orde of de door [eiser] nagestreefde interne verbinding tussen zijn appartement op de begane grond en dat op de eerste verdieping moet leiden tot wijziging van de splitsings-akte; het Hof tekende in dat ver-band aan geen rekening te kunnen houden -met het Modelreg-lement 1983 waarnaar in de splitsingsakte is verwezen aangezien geen van beide partijen het noodzake-lijk heeft geacht dat Reglement over te leggen. Het Hof heeft bedoelde vraag, in het voetspoor van de Recht-bank, beves-tigend beantwoord op grond van de volgende overwe-gingen:
"8. Wat er van het betoog van [eiser] verder ook zij, het maken van een interne verbinding door middel van een trap van het appartement [adres 1] op de begane grond naar het daar-boven gelegen appartement [adres 2] leidt naar het oordeel van het Hof tot wijziging van de oorspronkelijke constructie van het complex waarvan beide appartementen onder meer deel uitmaken. Het door [eiser] aangevoerde argument dat de wijziging slechts tijdelijk zal zijn, doet in dit verband niet ter zake, evenmin als het feit dat herstel in de oude toestand te zijner tijd mogelijk is. Het verzoek van [eiser] beoogt immers een wijziging van de constructie. Een dergelijke wijziging leidt derhalve door hun samenvoeging tot wijziging in de begrenzing van beide appartementen, hetgeen wij-ziging van de akte van splitsing vereist (art. 5:139 BW).
9. Gelet op het hiervoor overwogene is op de voet van art. 5:139 lid 3 BW tweede volzin art. 5:109 lid 2 BW van overeen-komstige toepassing, hetgeen met zich brengt dat ook de teke-ning dient te worden gewijzigd.
De stelling van [eiser] dat al eerder in het verleden een verandering in de constructie of de samenstelling van het gebouw heeft plaats gevonden zonder dat die omstandigheid leidde tot wijziging van de akte van splitsing en wijziging van de bijbeho-rende tekening - welke stelling de Vereniging overi-gens gemoti-veerd heeft bestreden- doet aan het hiervoor overwogene niet af."
5. [Eiser] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht.
Het cassatiemiddel
6. Middelonderdeel 1 betoogt dat onjuist althans onbe-grijpe-lijk is 's Hofs oordeel dat voor het aanbrengen van een trap tussen de appartementen van [eiser] een wijziging van de akte van splitsing en de daarbij behorende tekening is ver-eist. Subonderdeel 1a klaagt dat het Hof is uitgegaan van een onjuist criterium. Betoogd wordt in dat verband dat het Hof heeft miskend dat niet ieder samen-voegen van apparte-menten een wijziging in de be-gren-zing van de betrokken appar-tementen oplevert die een wij-ziging van de splitsingsakte vereist doch dat slechts bij goederenrechtelijk relevante veranderingen in de omvang van de rechten (en verplichtingen) van de apparte-mentsgerechtigden (en/of appartementen) een wijziging van de akte van splitsing is vereist. Subonderdeel 1b be-toogt dat
's Hofs oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk is omdat van een "goederenrechtelijke verandering" in hiervoor bedoelde zin in casu onmiskenbaar geen sprake is, uitgaande van de door het Hof niet verworpen stelling van [eiser] dat de wij-ziging een zeer beperkte en tijdelijke wijziging van de con-structie oplevert en bij verkoop gemakkelijk weer ongedaan kan worden ge-maakt. Subon-der-deel 1c klaagt dat 's Hofs be-streden beslis-sing onvol-doende is gemoti-veerd nu het Hof onvoldoende aan-geeft waarom, uitgaande van bedoelde stellingen van [eiser], wèl sprake zou zijn van een zodanige verande-ring dat gesproken zou moeten worden van een wijziging van de begren-zing die een wijziging van de akte van splitsing noodza-kelijk maakt.
Middelonderdeel 2 klaagt dat het Hof heeft miskend dat het aanbrengen van een trap tussen de appartementen van [eiser], uitgaande van de hiervoor genoemde stellingen van [eiser], (evident) een wijziging van dermate ondergeschikt belang ople-vert dat om die reden niet gesproken kan worden van een wijziging in de begrenzing waarvoor een wijziging van de akte van splitsing en de daarbij behorende tekening noodza-ke-lijk is.
7. Iedere eigenaar, erfpachter of opstaller is bevoegd zijn recht op een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond met toebe-horen te splitsen in appar-tementsrechten. Onder een appartements-recht wordt verstaan, aldus art. 5:106 lid 3 BW: "een aandeel in de goede-ren die in de splitsing zijn betrokken, dat de be-voegd-heid omvat tot het uitsluitend ge-bruik van be-paalde gedeelten van het gebouw die blijkens hun inrichting bestemd zijn of worden om als een afzonder-lijk geheel te worden ge-bruikt". Split-sing in appar-te-ments-rech-ten geschiedt bij notari-le akte gevolgd door in-schrijving van die akte in de openbare regis-ters (art. 5:109 lid 1 BW). De akte moet een nauwkeurige om-schrijving bevat-ten van de ge-deelten van de onroerende zaken die bestemd zijn om als afzon-derlijk geheel te worden ge-bruikt (art. 5:111 aanhef en onder b BW). Deze om-schrij-ving kan plaatsvin-den door verwijzing naar de in art. 5:109 lid 2 BW bedoelde teke-ning die aan de minuut van de akte van split-sing moet worden ge-hecht en die de begrenzing aan-geeft van de onder-scheiden gedeelten van het gebouw en de grond die be-stemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden ge-bruikt en waar-van volgens de akte het uitsluitend gebruik in een appartements-recht zal zijn begrepen. De splitsingsakte moet tevens een reglement bevat-ten.
De ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid verlangt dat ver-krijgers van een (beperkt recht op een) appartements-recht zich door raadpleging van de openbare registers op de hoogte kunnen stellen van de feiten die voor de (goederenrechtelijke) rechtst-oe-stand van het appartementsrecht van belang zijn. Dat is naar mijn oor-deel ook de ratio van de wettelijke regeling inzake de wijzi-ging van de akte van splitsing van welke regeling deel uit-maakt art. 5:139 lid 3 BW, inhoudende dat de akte van split-sing en de aan die akte gehechte tekening moeten worden gewij-zigd in geval van een wijziging van "de begren-zing van gedeel-ten van het gebouw (of de daarbij beho-rende grond) die bestemd zijn als afzon-der-lijk geheel te worden ge-bruikt". Zie in dit ver-band Asser-Mijnssen-Davids-Van Velten, 1996, nr. 583 e.v. en voorts Mertens, Mon. Nieuw BW B-29, nr. 43. Ik teken in dit ver-band aan dat uit de wetsge-schiede-nis blijkt dat bij een verandering in de begren-zing is gedacht aan het geval dat "eige-naars verande-ring willen aan-brengen in de constructie of indeling van het ge-bouw, b.v. indien zij een verdieping op het gebouw willen plaatsen of indien zij een voor privé-gebruik bestemd gedeelte van het gebouw willen verkleinen". (Tweede Kamer, vergader-jaar 1970-1971, 10 987, nr. 3, p. 21, en de zojuist genoemde auteurs.) Verge-lijk voorts Uw beschikkingen van 10 maart, NJ 1996, 594 en 595, m.nt. WMK.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat middelonderdeel 1 terecht betoogt dat alleen bij goederenrechtelijk relevan-te veran-deringen in de omvang van de rechten (en verplichtingen) van de apparte-ments-gerechtigden (en/of de appartementen) een wijzi-ging van de akte van splitsing is vereist, en dat dan ook slechts sprake is van een wijziging in "de begren-zing" waar-voor op de voet van art. 5:139 lid 3 BW een wijziging van de split-singsakte is vereist indien de wijziging in de begren-zing verandering brengt in de (goederenrechtelijke) rechtstoestand van het apparte-ment(srecht). Daarvan is geen sprake indien het gaat om een wijziging die daarin be-staat dat een door-gang van het ene naar het andere apparte-ment wordt gemaakt terwijl de indivi-duele "be-paald-heid" van elk van beide appartementen wordt gehandhaafd en voorts de wijzi-ging weer ongedaan kan worden gemaakt zodat de betrokken apparte-mentsrechten desge-wenst afzonderlijk kunnen worden vervreemd en beperkt gerech-tigden als hypotheek-houders hun rechten met betrekking tot elk van beide appartementen (apparte-men-ts-rechten) afzon-derlijk kunnen uitoefenen. Indien sprake is van een doorgang die definitief is in die zin dat herstel in de oude toestand niet meer moge-lijk is, is de facto sprake van een samenvoeging van apparte-mentsrechten; in dat geval is naar mijn oordeel wel een wijzi-ging van de split-singsakte vereist. Vergelijk Asser-Mijns-sen-Davids-Van Velten, 1996, nr. 365, waar wordt vermeld dat samen-voeging van twee of meer appartements-rechten tot een groter appartementsrecht slechts zal kunnen geschieden door wijziging van de oorspronkelijke akte van splitsing, doch dat deze samen-voeging veelal achterwe-ge wordt gelaten teneinde na een her-stel in de oude toestand weer twee appartementsrech-ten te kunnen verko-pen en leveren. In dit licht bezien betoogt het middelon-der-deel tevens terecht dat het Hof heeft miskend dat in casu geen wijziging van de splitsingsakte is vereist aange-nomen althans dat juist is de door het Hof in het midden gelaten stelling van [eiser] dat de door hem beoogde wij-ziging een zeer beperkte en tijdelijke wijziging van de con-structie oplevert en bij verkoop gemakke-lijk weer ongedaan kan worden ge-maakt.
Nu de in middelonderdeel 1 vervatte rechtsklachten sla-gen, behoe-ven de overige in het middel vervatte klachten geen be-hand-eling.
9. Uit het voorgaande volgt dat 's Hofs arrest niet in stand kan blijven. Naar mijn oordeel zal verwijzing moeten volgen nu voor de beoorde-ling van de toewijsbaarheid van de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de vergadering van de VvE met gewone meerderheid van stemmen beslist over de door hem gewenste "verbouwing", van belang is het Modelreglement 1983 dat (nog) niet is overgelegd en waarmee naar 's Hofs in cassatie in zoverre niet bestreden oordeel derhalve (nog) geen reke-ning kan worden gehou-den. Tevens is in dit verband van belang dat het middel betoogt dat van een goederenrechtelijk relevan-te wijziging geen sprake is "nu - uitgaande van de stellingen terzake van [eiser] die door het Hof in zijn arrest niet zijn verworpen - de trap tussen de appartementen van [eiser] - kort ge-zegd - slechts een zeer beperkte en tijdelijke wijziging van de con-structie oplevert en bij ver-koop gemakke-lijk weer ongedaan gemaakt kan worden".
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden