HR, 31-03-2000, nr. C98/229HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA5320
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
31-03-2000
- Zaaknummer
C98/229HR
- LJN
AA5320
- Roepnaam
Alpina/Royal Nederland
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
Verkeersrecht / Aansprakelijkheid
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5320, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 31‑03‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5320
ECLI:NL:PHR:2000:AA5320, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5320
- Wetingang
art. 399 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 399 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
VR 2000, 187
JOL 2000, 191
NJ 2000, 357
RvdW 2000, 91
S&S 2001, 52
VR 2000, 187
JWB 2000/5
Uitspraak 31‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
31 maart 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/229HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Zwitsers recht ALPINA VERSICHERUNGS A.G.,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
ROYAL NEDERLAND VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Alpina - heeft bij exploit van 26 juni 1989 verweerster in cassatie - verder te noemen: Royal - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Royal te veroordelen om aan Alpina te be- talen een bedrag van ƒ 206.810,79, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 1989.
Royal heeft de vordering bestreden en in voorwaardelijke reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de schade waarvan in de onderhavige procedure sprake is onder de dekking vallen van de door Alpina afgegeven WAM-verzekering.
Alpina heeft tegen de vordering in reconventie verweer gevoerd.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 2 december 1994 in conventie de vordering toegewezen en in reconventie de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Royal zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 19 mei 1998 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Alpina en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het Hof heeft Alpina beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Royal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag onder welke verzekeringsovereenkomst de aansprakelijkheid is gedekt voor schade die in drie gevallen tijdens het lossen van de bulklading uit aan Cementbouw B.V. toebehorende tankwagens aan derden is toegebracht: onder de bij Alpina gesloten verzekering tegen aansprakelijkheid waartoe motorrijtuigen in het verkeer aanleiding geven (hierna: de WAM-verzekering) of onder de bij Royal gesloten verzekering tegen bedrijfsaansprakelijkheid (hierna: de AVB-verzekering).
De betrokken tankwagens zijn voorzien van een eigen losinrichting; hiertoe is op het voertuig een compressor aangebracht, waarmee de laadtank onder druk kan worden gebracht, opdat de bulklading vervolgens via slangen in de ontvangstsilo van de geadresseerde kan worden geblazen.
In alle drie gevallen was de tankwagen ter destinatie aangekomen. Conform de instructie van de geadresseerde was het voertuig ter lossing gereed gesteld. De lossingsslangen waren aangebracht en de compressor was reeds enige tijd in werking teneinde de bulktank op druk te brengen of te houden. In twee gevallen is een bovenop de bulktank aangebrachte mangatdeksel ten gevolge van de verhoogde binnendruk weggeblazen; in het derde geval veroorzaakte de drukverhoging een scheur in de bulktank.
De bijzondere voorwaarden wettelijke aansprakelijkheid van de WAM-verzekering van Alpina houden onder meer in:
"Par. 12. Gedekt risico
De verzekering dekt de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerden wegens schade met of door het motorrijtuig toegebracht aan personen en/of goederen (…)
Par. 14. Ladingrisico
De verzekering heeft ook betrekking op schade veroorzaakt - anders dan bij het laden en lossen - door goederen, die zich bevinden op, dan wel vallen of gevallen zijn van het motorrijtuig.
Art. 3 sub A van de Algemene Voorwaarden van toepassing op de AVB-polis van Royal bepaalt onder meer:
Motorrijtuigen (…)
De aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit het houden, gebruiken of besturen van motorrijtuigen (…) is niet verzekerd, met uitzondering van de hierna volgende insluitingen.
Verzekerd is de aansprakelijkheid:
(…)
d. voor schade, veroorzaakt met of door de lading of andere goederen, terwijl deze worden geladen op of gelost van een motorrijtuig. Voorzover niet gedekt op enige polis van motorrijtuigverzekering, al dan niet van oudere datum, is medeverzekerd de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt met of door de lading of andere goederen, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van dan wel nadat deze zijn gevallen van een motorrijtuig."
Partijen zijn het erover eens dat de schade exclusief gedekt is onder een van beide polissen en dat de voormelde verzekeringsvoorwaarden geënt zijn op de “Regeling inzake de samenloop van motorrijtuig- en algemene w.a. verzekering”, opgesteld door de N.V.V.A en de W.A.V. Deze regeling houdt onder meer in:
Clausule 2a (Primaire dekking ladingrisico op motorrijtuigpolis)
Onder de verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de op deze polis verzekerde personen voor schade - anders dan bij het laden of lossen - aan derden toegebracht met of door de lading of andere goederen, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van dan wel nadat deze zijn gevallen van het in deze polis genoemde motorrijtuig.
Clausule 2c (Primaire dekking laden en lossen op algemene w.a. polis)
Onder deze verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de op deze polis verzekerde personen voor schade aan derden toegebracht met of door de lading of andere goederen, terwijl deze worden geladen en gelost van een motorrijtuig.
3.2 De Rechtbank heeft de bedoelde vraag in laatstgemelde zin beantwoord. Het Hof heeft overwogen dat de grieven “de vraag raken” hoe de onderhavige polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd (rov. 4.1) en dat daarbij aan de orde is de vraag of sprake is van verwezenlijking van het ladingrisico, gedekt door de WAM-verzekering, of van het laad- en losrisico, gedekt door de AVB-verzekering (rov. 4.2). Voor de beantwoording van de vraag welke van de twee verzekeringen dekking verleende tegen de gevolgen van de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt, heeft het Hof de oorzaak van de schade beslissend geacht (rov. 4.3). Indien de oorzaak van de schade gelegen is in een defect van het motorrijtuig, valt de verwezenlijking van het risico naar het oordeel van het Hof (rov. 4.6) onder de door de WAM-verzekering gedekte aansprakelijkheid. Op grond van de als vaststaand aangenomen feiten is het volgens het Hof (rov. 4.7) aannemelijk dat een gebrek van het voertuig (de tank/laad- en losinrichting) als de oorzaak van de schade moet worden aangewezen. Het Hof heeft voorts geoordeeld (rov. 5.2) dat op Alpina het bewijsrisico rust ten aanzien van haar standpunt dat dit gebrek een gevolg is van gemaakte fouten bij de bediening van de tank/laad- en losinrichting en haar in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag hoe zij dat bewijs denkt te kunnen leveren.
3.3 Middel I keert zich tegen de in rov. 4.2 tot en met 4.6 van het bestreden arrest neergelegde oordelen. Onderdeel 1 van dit middel bevat de klacht dat het Hof in rov. 4.2 is uitgegaan van een andere vraag dan die welke partijen verdeeld houdt. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu het Hof in de aangevallen overweging slechts een uitwerking geeft aan de - ook volgens Alpina juiste - vraagstelling in rov. 4.1, waarin wordt overwogen dat het geschil gaat over de uitlegging van de voormelde verzekeringsvoorwaarden, mede in het licht van de eveneens vermelde samenloopregeling, waaraan het Hof dit onderscheid kennelijk heeft ontleend.
De onderdelen 2 en 3 bestrijden tevergeefs de door het Hof gegeven uitleg volgens welke beslissend is wat de oorzaak is van de schade, ook als deze is ontstaan tijdens het laden en lossen. Die uitleg, die is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, moet aldus worden begrepen dat het naar ’s Hofs oordeel de WAM-verzekering is die het aansprakelijkheidsrisico dekt voor schade die met de lading wordt veroorzaakt als gevolg van een gebrek van het motorrijtuig of de daarvan deel uitmakende laad- en losinrichting, terwijl de AVB-verzekering dekking geeft ter zake van aansprakelijkheid voor schade die tijdens het laden of lossen met de lading wordt veroorzaakt anders dan tengevolge van een gebrek als even-bedoeld. In dat oordeel ligt besloten dat het Hof de woorden “anders dan bij het laden of lossen” van par. 14 van de WAM-verzekering, waarin een aanvulling wordt gegeven op par. 12, in dit geval niet als een uitsluiting heeft gezien, omdat de oorzaak van de schade niet in het lossen doch in het motorrijtuig moet worden gezocht. Aldus verstaan is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Het behoefde ook geen nadere motivering. Het middel dat van een andere uitleg uitgaat, treft geen doel.
3.4 Middel II bestrijdt hetgeen het Hof overweegt in rov. 4.7 tot en met 5.2 van zijn arrest. Door Royal wordt betoogd (s.t. 4.2.5) dat dit middel afstuit op het bepaalde in art. 399 Rv., omdat de aangevallen overwegingen nog slechts voorlopige oordelen bevatten. Dit betoog faalt. Het oordeel van het Hof houdt immers in dat moet worden uitgegaan van het vermoeden dat de schade is veroorzaakt door een defect aan het motorrijtuig en dat Alpina bewijs zal moeten leveren van door haar nader aan te geven stellingen waaruit het tegendeel kan blijken.
3.5 Onderdeel a van het middel klaagt dat het Hof geen acht heeft geslagen op de stelling van Alpina dat bij het eerste evenement de schade is veroorzaakt door een bedieningsfout van de chauffeur. Het onderdeel voert aan dat het Hof heeft miskend dat Royal (in de memorie van grieven onder 4) uitdrukkelijk heeft erkend “dat bij het eerste evenement het uitstromen van de lading het gevolg was van het feit dat de vleugelmoeren voor het afsluiten van de mangatdeksel loslagen, zodat deze kon wegvliegen na het verhogen van de druk in de tank”. Nu ook Alpina deze gang van zaken tot uitgangspunt heeft genomen, staat deze volgens haar in rechte vast. Onderdeel b klaagt dat, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is waarom het Hof daaruit niet de conclusie heeft getrokken dat sprake is geweest van een fout tijdens het lossen. De beide onderdelen zien eraan voorbij dat Royal in hoger beroep uitdrukkelijk haar stelling heeft gehandhaafd dat de uitstroming van de lading in alle gevallen een gevolg was van gebreken in de tankwagen (memorie van grieven onder 17). Ook het Hof heeft blijkbaar het losliggen van de vleugelmoeren niet beschouwd als een fout bij het lossen, doch als een gebrek van het motorrijtuig. Het Hof heeft immers op grond van de vaststaande feiten het vermoeden aangenomen dat de oorzaak van de schade moet worden gezocht in het motorrijtuig en dat Alpina concreet zal moeten stellen en, bewijzen waarom dat vermoeden niet juist is. Daartoe heeft het Hof kennelijk in het desbetreffende geval onvoldoende geacht dat de vleugelmoeren van de mangatdeksel los lagen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Alpina in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Royal begroot op ƒ 5.117,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Jansen, Van der Putt-Lauwers, Fleers en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 31 maart 2000.
Conclusie 31‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rolnr. C98/229
Zitting d.d. 24 december 1999 Conclusie mr Spier
inzake
ALPINA VERSICHERUNG(S) A.G.
(hierna: Alpina)
tegen
ROYAL NEDERLAND VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.
(hierna: Royal)
Edelhoogachtbaar College,
1 . Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze zijn vastgesteld in het vonnis van de Rechtbank blz. 2 en 3 en in het arrest van het Hof rov. 1 t/m 3.
1.2 Cementbouw B.V. exploiteert onder meer een aantal tankwagencombinaties (hierna ook: de voertuigen).
1.3 De voertuigen zijn ingericht voor het vervoer van "bulkladingen" over de weg en zijn voorzien van een eigen "losinrichting". Op ieder voertuig is een compressor aangebracht waarmee de laadtank onder druk kan worden gebracht. Vervolgens kan de lading, via slangen, in de ontvangstsilo van de geadresseerde worden geblazen.
1.4 In 1987 is drie maal schade ontstaan bij het lossen. De drie schadegevallen vertonen een zekere gelijkenis.
1.5 In alle drie de gevallen was het voertuig op de plaats van bestemming gearriveerd en, conform de instructies van de geadresseerde, in gereedheid gebracht voor het lossen (de slangen waren bevestigd en de compressor was in werking gesteld).
1.6 In twee van de drie gevallen is vervolgens het mangatdeksel door de verhoogde binnendruk weggeblazen. In het derde geval veroorzaakte de drukverhoging een scheur in de bulktank.
1.7 In alle drie de gevallen ontstond schade doordat de poederlading met grote kracht over het bedrijfsterrein van de betrokken geadresseerde werd geblazen.
1.8 Cementbouw beschikte destijds over twee verzekeringen:
- een algemene bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering, afgesloten bij Royal (hierna: de AVB-polis) en
- een motorrijtuigverzekering, afgesloten bij Alpina (hierna kortheidshalve: de WAM-polis).
1.9 Cementbouw, Royal en Alpina waren het er over eens dat Cementbouw aansprakelijk is voor de veroorzaakte schade. Over de omvang van het schadebedrag bestond evenmin verschil van mening. Er kon echter geen overeenstemming worden bereikt over de vraag of, en zo ja onder welke van de verzekeringspolissen, de schade was gedekt.
1.10 Vooruitlopend op een definitieve regeling is op 23 januari 1987 overeengekomen dat Royal vooralsnog zal zorgdragen voor afwikkeling van de schadegevallen en dat Alpina
50 % van de betalingen voorshands aan Royal zal restitueren.
1.11 Alpina heeft uit dien hoofde ƒ 206.810,79 aan Royal voldaan. Zij heeft Royal vanaf 14 april 1989 de wettelijke rente aangezegd.
1.12 Art. 3 van de Algemene Voorwaarden GA 81-2, van toepassing op de AVB-polis, houdt onder meer in:
"Artikel 3. Uitsluitingen.
A. Motorrijtuigen (...)
De aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit het houden, gebruiken of besturen van motorrijtuigen (...) is niet verzekerd, met uitzondering van de hierna volgende insluitingen.
Verzekerd is de aansprakelijkheid:
(...)
d. voor schade, veroorzaakt met of door de lading of andere goederen, terwijl deze worden geladen op of gelost van een motorrijtuig. Voorzover niet gedekt op enige polis van motorrijtuigverzekering, al dan niet van oudere datum, is medeverzekerd de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt met of door de lading of andere goederen, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van dan wel nadat deze zijn gevallen van een motorrijtuig (...)".
1.13 De verzekeringsvoorwaarden van de WAM-polis houden onder meer in:
"Par. 12. Gedekt risico
De verzekering dekt de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerden wegens schade met of door het motorrijtuig toegebracht aan personen en/of goederen (...)".
"Par. 14. Ladingrisico
De verzekering heeft ook betrekking op schade veroorzaakt - anders dan bij het laden of lossen - door goederen, die zich bevinden op, dan wel vallen of gevallen zijn van het motorrijtuig."
1.14 Partijen zijn het erover eens dat de schade exclusief gedekt is onder één van beide polissen.
1.15 Verder zijn partijen het er over eens dat de respectieve polisvoorwaarden zijn geënt op de "Regeling inzake de samenloop van motorrijtuig- en algemene w.a.verzekering" opgesteld door de N.V.V.A. (Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren) en de W.A.V. (Nederlandse Vereniging van Wettelijke Aansprakelijkheids-verzekeraars) van september 1964 (hierna: de Regeling inzake samenloop).
1.16 Deze regeling houdt onder meer in:
"Clausule 2a (Primaire dekking ladingrisico op motorrijtuigpolis).
Onder de verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de op deze polis verzekerde personen voor schade - anders dan bij het laden of lossen - aan derden toegebracht met of door de lading of andere goederen, terwijl deze zich bevinden op, worden vervoerd met, vallen van, dan wel nadat deze zijn gevallen van het in deze polis genoemde motorrijtuig."
"Clausule 2c (Primaire dekking laden en lossen op algemene w.a.polis).
Onder deze verzekering is mede begrepen de wettelijke aansprakelijkheid van de op deze polis verzekerde personen voor schade aan derden toegebracht met of door de lading of andere goederen, terwijl deze worden geladen en gelost op of van een motorrijtuig."
2 . Procedureverloop
2.1 Alpina heeft zich gewend tot de Rechtbank te Rotterdam; zij vorderde veroordeling van Royal tot (terug)betaling van het bedrag van ƒ 206.810,79, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 april 1989.
2.2 Royal vorderde in voorwaardelijke reconventie1 een verklaring voor recht dat de schade onder de dekking valt van de WAM-polis. Opmerking verdient hierbij dat Royal zich in feitelijke aanleg van hetzelfde advocatenkantoor bediende als Alpina, zij het dat het gaat om een andere vestiging.
2.3 Alpina stelde zich kort samengevat op het standpunt dat de schade gedekt was onder de AVB-polis van Royal. Zij wees op art. 3 van de Algemene Voorwaarden behorende bij de AVB-polis: de schade deed zich voor terwijl er werd gelost.
2.4 Royal stelde - voorzover in cassatie nog van belang - dat de schade was veroorzaakt door een gebrek in het motorrijtuig zodat de schade op grond van par. 12 van de WAM-polis voor rekening van Alpina kwam.
2.5 De Rechtbank wees bij vonnis van 2 december 1994 in conventie de vordering van Alpina toe en in reconventie de vordering van Royal af.
2.6 De Rechtbank stelde voorop dat partijen het er over eens zijn dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de schade onder de verzekering van Alpina valt en niet of deze (mede) gedekt is onder de AVB-polis (blz. 4). Zij overwoog vervolgens:
"Gelet op het bepaalde in (...) par. 14 heeft Alpina beoogd dekking voor schade veroorzaakt bij het laden en lossen uit te sluiten.
Dat de onderhavige schade bij het lossen - althans nadat de daarvoor noodzakelijke voorbereidingshandelingen waren aangevangen - is ontstaan, staat vast. Dat bij het laden of lossen ontstane schade wel gedekt zou zijn als deze het gevolg is van een gebrek aan het motorrijtuig blijkt niet uit de desbetreffende polisbepaling en vloeit ook niet zonder meer voort uit de aard van de desbetreffende verzekering.
Juist indien een schade als de onderhavige in beginsel onder de ruime dekking van de WAM zou vallen, ligt een uitsluiting als de onderhavige voor de hand.
In het midden kan mitsdien blijven of de onderhavige schade is ontstaan in verband met het gebruik van een motorvoertuig (...)" (blz. 5).
2.7 Royal heeft appèl ingesteld tegen dit vonnis. Het Hof wees tussenarrest op 19 mei 1998.
2.8 Het Hof overwoog:
4.1 De grieven raken de vraag hoe de (...) polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd, mede in het licht van de onder 3 weergegeven regeling (de Regeling inzake samenloop, JS).
4.2 Daarbij is aan de orde de vraag of in casu sprake is van verwezenlijking van het ladingrisico (gedekt onder de WAM-polis) dan wel van het laad- en los risico (gedekt onder de AVB-polis).
4.3 Voor de beantwoording van deze vraag is niet doorslaggevend het feitelijke gegeven dat in casu het evenement zich heeft voorgedaan tijdens de periode waarin het lossen plaatsvond. Het gaat om de vraag onder welke van de twee verzekerde risico's het evenement zich heeft gerealiseerd. En daarvoor is bepalend de oorzaak van de schade.
4.4 In dit verband stelt Alpina dat de oorzaak is gelegen in een gemaakte fout bij de lossing (gedekt onder de AVB-polis) en Royal stelt dat de oorzaak van de schade is gelegen in een defect van het motorrijtuig (gedekt onder de WAM-polis).
4.5 De WAM-polis van Alpina dekt blijkens par. 12 de aansprakelijkheid van de verzekerden voor door of met het motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of er sprake is van verwezenlijking van een verkeersrisico.
4.6 In het licht van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat, indien de oorzaak van de onderhavige schaden telkens is gelegen in een defect van het motorrijtuig, deze schaden de verwezenlijking vormen van het door de WAM-polis gedekte risico van aansprakelijkheid wegens schade met of door het motorrijtuig toegebracht. Door dat defect heeft de lading immers kunnen ontsnappen en haar schadelijke effect kunnen teweegbrengen. De uitzondering van par. 14 -"anders dan bij het laden of lossen"- van de WAM-polis doet zich dan niet voor, ook al zijn deze schaden tijdens de periode van het lossen opgetreden.
4.7 Op grond van de als vaststaand aangenomen feiten - in het bijzonder de in het bestreden vonnis onder 4 vastgestelde feiten (zie hiervoor onder 1.6 en 1.7, JS) - is aannemelijk dat in casu telkens sprake is van een zodanig, als oorzaak van de schade aan te merken, gebrek in het motorvoertuig - i.e. de daarvan onderdeel uitmakende tank/laad en losinrichting - (lees:) dat zich hier het ladingrisico heeft verwezenlijkt.
5.1 Alpina stelt evenwel dat de bovenbedoelde mankementen aan de betrokken motorvoertuigen het gevolg zijn van gemaakte fouten bij de bediening van de tank/laad en los-inrichting. Indien zulks het geval mocht blijken, zijn partijen het erover eens dat alsdan sprake is van de verwezenlijking van een laad- en losrisico, hetgeen onder de AVB-polis valt.
5.2 Op Alpina rust het bewijsrisico van dit standpunt. Teneinde te bezien of voor een bewijsopdracht plaats is zal Alpina in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de vraag hoe en aan de hand van welke concrete feitelijkheden zij in dit kader bewijs denkt te leveren. Te dien einde zal de zaak naar de rol worden verwezen."
2.9 Alpina heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld; Royal heeft verweer gevoerd.
3 . Bespreking van de cassatiemiddelen
Middel 1
3.1 Middel 1 kant zich tegen 's Hofs uitleg van de dekkingsbepalingen in de WAM-polis. Het bestrijdt niet dat de onderhavige polisvoorwaarden zijn geënt op de hiervoor onder 1.15 genoemde en onder 1.16 geciteerde regeling.
3.2 Onderdeel 1 heeft betrekking op rov. 4.2:
"Daarbij is aan de orde de vraag of in casu sprake is van verwezenlijking van het ladingrisico (gedekt onder de WAM-polis) dan wel van het laad- en los risico (gedekt onder de AVB-polis)."
3.3 Subonderdeel a stelt dat het Hof onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat het met die "opmerking" bedoelt. Meer in het bijzonder stelt het aan de orde of de in rov. 4.2 aangeroerde kwestie een andere is dan de uitlegvraag. Subonderdeel b klaagt over onbegrijpelijkheid van het arrest van het Hof voor het geval het Hof met rov. 4.2 te kennen heeft willen geven dat het geschil tussen partijen verder strekt dan de strijd om de uitleg van de polisvoorwaarden. De subonderdelen a en b lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.4 Rov. 4.2 volgt op de overweging van het Hof dat de grieven de vraag raken hoe de polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd (rov. 4.1). Het Hof heeft deze vraag in rov. 4.2 onmiskenbaar geconcretiseerd.
3.5 Bij de uitleg van de polisvoorwaarden strekt de Regeling inzake samenloop - mede - tot uitgangspunt, zoals het Hof in rov. 4.1 tot uitdrukking brengt. In die regeling wordt onderscheid gemaakt tussen "ladingrisico" en "laad- en losrisico". Dat volgt reeds uit de - onder 1.16 geciteerde - bewoordingen. Het vindt ook steun in het Bindend Advies van de Verbondscommissie Samenloop.2 De Commissie citeert uit de toelichting op deze regeling3 (mijn cursiveringen):
"Ladingrisico
"Dit risico zal in het algemeen gezien moeten worden in verband met het gebruik van een motorrijtuig. Uit dien hoofde beval de Commissie (...) aan in het vervolg hiervoor dekking te verlenen in de motorrijtuigpolissen (...)"
Met betrekking tot het laad- en losrisico wordt gesteld:
"De Commissie was van oordeel (...) dat het risico van het laden en het lossen niet primair behoort te zijn gedekt op de motorrijtuigpolis, doch op de W.A.-bedrijfspolis."
3.6 Tussen partijen is, als gezegd, in confesso dat de respectieve polisvoorwaarden zijn geënt op de Regeling inzake samenloop. Tegen deze achtergrond bezien is rov. 4.2 alleszins begrijpelijk; zij behoefde geen nadere toelichting. Subonderdeel a stuit hierop af.
3.7 Voorzover subonderdeel b in rov. 4.2 iets anders leest dan hiervoor is weergegeven, mist het feitelijke grondslag.
3.8 Onderdeel 2 heeft betrekking op de overweging van het Hof (rov. 4.3):
"Voor de beantwoording van deze vraag is niet doorslaggevend het feitelijke gegeven dat in casu het evenement zich heeft voorgedaan tijdens de periode waarin het lossen plaatsvond. Het gaat om de vraag onder welke van de twee verzekerde risico's het evenement zich heeft gerealiseerd. En daarvoor is bepalend de oorzaak van de schade."
3.9 Het onderdeel gaat er terecht van uit dat Hof zich hier - in de bewoordingen van mr Wuisman - bezighoudt met de uitleg van de litigieuze polis(sen). Het onderdeel strekt ten betoge dat het Hof heeft miskend dat uit de respectieve polisvoorwaarden voortvloeit dat voor het antwoord op de vraag of de WAM-polis danwel de AVB-polis dekking verleent, bepalend is of de schade al dan niet "tijdens het laden of lossen" is veroorzaakt. De dekking wordt niet afhankelijk gesteld van de oorzaak van de schade, zodat onbegrijpelijk is waarom het Hof het feit dat de schade is ontstaan tijdens het lossen, niet bepalend heeft geacht, aldus het onderdeel. Aan een en ander kan, nog steeds volgens het onderdeel, par. 12 van de WAM-verzekering niet afdoen.
3.10 Het onderdeel berust op de gedachte dat beslissend is het temporele aspect ("tijdens"). Deze opvatting vindt in de bewoordingen van de Alpina-polis geen steun. In die polis wordt gesproken van "bij". Dat zal in veel gevallen tot dezelfde uitkomsten leiden, maar dat behoeft zeker niet steeds het geval te zijn. Wanneer een vrachtauto aan de voorzijde wordt gelost, terwijl - geheel onafhankelijk van het lossen - aan de achterzijde een deel van de lading naar beneden valt, dan biedt de litigieuze WAM-polis m.i. dekking. Dan kan immers moeilijk worden gezegd dat de schade is ontstaan bij het lossen (de tekst van de polis). Zij is wel ontstaan tijdens het laden en lossen (de door het onderdeel vertolkte lezing). Het Hof heeft zich dan ook terecht niet bekeerd tot de door het onderdeel gepropageerde lezing van de polis.
3.11 Hiermee behoeft evenwel het doek nog niet over het onderdeel te vallen. Immers behelst het tevens de klacht dat het, anders dan het Hof heeft aangenomen, niet aankomt op de oorzaak van de schade. Ook deze opvatting is, in de algemeenheid waarmee zij wordt verdedigd, m.i. niet plausibel. Laten we aannemen dat bij het laden en lossen door een gebrek in de benzinetank een ontploffing plaatsvindt. Daardoor ontstaat schade. Het schijnt mij toe dat deze wordt gedekt onder de WAM-polis omdat de schade valt onder par. 12. Het motorrijtuig is dan immers de oorzaak van de schade.
3.12 De onderhavige zaak ligt evenwel iets gecompliceerder. In het onder 3.11 besproken voorbeeld heeft de ontploffing niets van doen met het lossen. In casu ligt dat in zoverre anders omdat partijen verdeeld zijn over de oorzaak van de schade.
3.13 Het Hof heeft aannemelijk geoordeeld dat het hier gaat om schade die valt te herleiden tot een gebrek in het voertuig (rov. 4.7) en dat Alpina dekking verleent (rov. 4.6). Daarbij heeft het kennelijk gemeend dat zonder belang is welk deel van het voertuig gebrekkig is. Het heeft deze opvatting gebaseerd op par. 12 van de polisvoorwaarden van Alpina waarin wordt gesproken van schade door het motorrijtuig (rov. 4.5 en 4.6). Deze opvatting berust op een aan het Hof voorbehouden uitleg van de polis.4 Onbegrijpelijk is zij niet; nadere motivering behoefde zij evenmin.5 Voorzover het onderdeel een tegengestelde opvatting verdedigt, voldoet het niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. Immers wordt niet aangegeven waarom par. 12 anders zou moeten worden gelezen.
3.14 Ten overvloede stip ik nog aan dat het Hof heeft kunnen oordelen dat par. 14 hieraan niet afdoet. Alleen al niet, naar het Hof in rov 4.6 klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk heeft aangenomen, omdat par. 14 een additionele dekking geeft voor schade door de lading; dit blijkt uit het woordje "ook". Deze aanvullende dekking wordt vervolgens weer begrensd. Dat deze begrenzing tevens bedoelt een ander deel van de dekking (te weten die voor schade door het motorvoertuig) teniet te doen blijkt niet uit de bewoordingen ervan. Daarom staat par. 14 niet in de weg aan de dekking van par. 12. 's Hofs desbetreffende oordeel wordt daarom tevergeefs bestreden. Het onderdeel loopt hierin vast.
3.15 Mede omdat het hier gaat om de uitleg van - naar mag worden aangenomen - veelvuldig gehanteerde polisvoorwaarden lijkt het goed nog nader stil te staan bij de door Alpina opgeworpen vraag of de onder 1.15 en 1.16 genoemde regeling tot een andere uitkomst dwingt.
3.16 Het antwoord luidt m.i. ontkennend. Alpina legt begrijpelijkerwijs de nadruk op de - in het onderdeel onderstreepte - passages "anders dan bij het laden en lossen". Dit betoog gaat evenmin op. Clausule 2a, waaruit wordt geciteerd, heeft evenals par. 14 het oog op de aanvullende dekking voor schade door de lading ("is mede begrepen"). Het Hof heeft aannemelijk geacht dat ten deze geen sprake is van schade door de lading, maar schade die valt terug te voeren op een gebrek in het motorvoertuig. Clausule 2a verdwijnt daarmee uit beeld.
3.17 Resteert nog clausule 2c waarop het onderdeel zich beroept. Erkend kan worden dat daarin sprake is van schade met of door de lading, terwijl deze wordt gelost. Klaarblijkelijk moeten de artikelen 2a en 2c in samenhang worden bezien. Dit strookt met het uitgangspunt van partijen dat één van beide polissen dekking biedt. Zelfs wanneer juist zou zijn dat, op zich bezien, clausule 2c steun biedt voor het standpunt van Alpina, dan is daarmee niet het laatste woord gezegd. Dan zou sprake zijn van een inconsistentie in de causules 2a en 2c.
3.18 Aannemelijk is m.i. dat clausule 2c bedoelt voort te bouwen op de daaraan voorafgaande clausule 2a. Schade die niet valt onder de dekking van de WAM-polis, wordt in die lezing bestreken door de AVB-polis. Het zwaartepunt in die interpretatie ligt bij clausule 2a. Dekking die onder die clausule buiten de WAM-boot valt, wordt onder de AVB-polis gebracht. Uit hetgeen onder 3.16 is opgemerkt over de betekenis van clausule 2a vloeit voort dat clausule 2c Alpina niet kan baten. In 's Hofs visie is immers aannemelijk dat de oorzaak van de schade gelegen is in een gebrek van het motorvoertuig. Daardoor valt zij onder par. 12 WAM-polis. Clausule 2c komt daarmee niet in beeld, waar deze slechts ziet op de aanvullende dekking. In casu gaat het niet om de aanvullende dekking, maar de om de primaire dekking, te weten: schade door het motorvoertuig. Zie hiervoor onder 3.14.
3.19 Hoewel het Hof er wellicht beter aan had gedaan uit te leggen waarom de clausules 2a en 2c, die in zijn visie van belang zijn (rov. 4.1), niet tot een andere dan de door het Hof bereikte slotsom kunnen leiden, ligt dat zozeer voor de hand dat een klacht daarover faalt bij gemis aan belang. Daarbij verdient nog opmerking dat 's Hofs opvatting steun vindt in zowel de literatuur6 als in uitspraken van de Verbondscie. Samenloop7 (waaronder een in een nagenoeg identieke zaak).8
3.20 Onderdeel 3 heeft betrekking op de overweging van het Hof (rov. 4.6):
"In het licht van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat, indien de oorzaak van de onderhavige schaden telkens is gelegen in een defect van het motorrijtuig, deze schaden de verwezenlijking vormen van het door de WAM-polis gedekte risico van aansprakelijkheid wegens schade met of door het motorrijtuig toegebracht. Door dat defect heeft de lading immers kunnen ontsnappen en haar schadelijke effecten kunnen teweegbrengen. De uitzondering van par. 14 -"anders dan bij het laden of lossen"- van de WAM-polis doet zich dan niet voor, ook al zijn deze schaden tijdens de periode van het lossen opgetreden."
3.21 Subonderdeel a bouwt voort op subonderdeel 2b en bevat geen zelfstandige klacht.
3.22 Subonderdeel b strekt, naar ik begrijp, ten betoge dat onbegrijpelijk is waarom de uitzondering van par. 14 van de WAM-polis zich niet voordoet. Naar luid van het subonderdeel wordt in par. 14 niet als voorwaarde gesteld dat de schade niet is veroorzaakt door een gebrek in het motorvoertuig. Waar het, volgens de klacht, op aankomt is dat de schadelijke effecten zijn teweeg gebracht door de lading.
3.23 Het Hof is er in rov 4.6 veronderstellenderwijs vanuit gegaan dat de schade is veroorzaakt door een gebrek in het motorrijtuig ("indien"). In dat geval is art. 12 van de WAM-polis beslissend en komt men, zoals aangegeven bij de bespreking van onderdeel 2, aan art. 14 niet toe. 's Hof desbetreffende oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. Het is toereikend gemotiveerd. Daarin loopt het subonderdeel vast.
Middel 2
3.24 Middel 2 heeft betrekking op de overweging van het Hof (rov. 4.7):
"Op grond van de als vaststaand aangenomen feiten (...) is aannemelijk dat in casu telkens sprake is van een zodanig, als oorzaak van de schade aan te merken, gebrek in het motorvoertuig - i.e. de daarvan onderdeel uitmakende tank/laad en losinrichting - (lees:) dat zich hier het ladingrisico heeft verwezenlijkt."
Daartegen en tegen de daarop voortbouwende rov. 5.1 en 5.2 wordt aangevoerd dat het Hof uit het oog heeft verloren dat Alpina met betrekking tot de eerste schadegebeurtenis heeft gesteld dat wél sprake is van een bedieningsfout. Deze is, aldus Alpina, gelegen in het op druk brengen van de losinstallatie hoewel de vleugelmoeren van de mangatdeksel loszaten. Subonderdeel a verwijt het Hof op deze stelling geen acht te hebben geslagen. Subonderdeel b gaat ervan uit dat het Hof deze stelling wél in zijn beschouwingen heeft betrokken. Voor dat geval wordt het Hof verweten dat het zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.25 Royal heeft zich erop beroepen (s.t. mr Meijer onder 4.2.5 e.v.) dat Alpina ten aanzien van middel 2, ingevolge het bepaalde in art. 399 Rv, niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Immers zou van een bindende eindbeslissing geen sprake zijn. Royal licht deze stelling nader toe door er op te wijzen dat Alpina haar stellingen nader mag specificeren en aldus "haar bezwaren tegen 's Hofs arrest (...) kan doen herstellen" (sub 4.2.7).
3.26 Dit verweer komt mij ongegrond voor. Het Hof heeft - geparafraseerd weergegeven - voldoende aannemelijk geacht dat de schade het gevolg is van een defect van het motorrijtuig. Het is derhalve niet overtuigd door het betoog van Alpina dat de oorzaak een menselijke fout is. Uitgaande van dit bewijsvermoeden heeft het Hof Alpina in feite een bewijsopdracht gegeven. In feite, want het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de stellingen van Alpina nog onvoldoende aanknopingspunten boden voor een concrete bewijsopdracht. Daarom heeft het haar in de gelegenheid gesteld nauwkeurig(er) aan te geven welke posita zij wenst te bewijzen. In zoverre is juist dat Alpina de kans krijgt om eventuele processuele tekortkomingen (op het stuk van de stelplicht) te repareren.
3.27 Deze laatste reparatiemogelijkheid laat intussen onverlet dat het Hof zich in zoverre heeft gebonden dat de stellingen van Alpina - zelfs indien deze worden geschraagd met nadere "concrete feitelijkheden" (rov. 5.2) - onaannemelijk zijn geoordeeld en dat Alpina derhalve het bewijsrisico draagt. In zoverre is m.i. sprake van een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing, waartegen cassatieberoep openstaat.9
3.28 Ik kom dan op de inhoudelijke bespreking van het middel. Voorzover dit ervan uitgaat dat Royal heeft erkend dat ten aanzien van het eerste schadegeval sprake is van een fout tijdens het lossen, berust het op een vergissing. In de passage in de mvg (onder 4) waarop het middel doelt, erkent Royal slechts dat het eerste schadegeval is veroorzaakt door het "afvliegen" van de deksel omdat de vleugelmoeren "los lagen". Royal heeft zich evenwel - ook ten aanzien van dit eerste schadegeval - steeds op het standpunt gesteld dat de schade veroorzaakt is door gebreken in het voertuig (zie bijvoorbeeld de mvg onder 7, 16 en 17).
3.29 Het arrest van het Hof is niet onbegrijpelijk. Het enkele feit dat de vleugelmoeren los lagen, impliceert niet dat onder alle omstandigheden sprake zal zijn van een fout bij het lossen. Het los liggen kan bijvoorbeeld het (rechtstreeks) gevolg zijn van een defect van het motorrijtuig. Bovendien is het begrip "los liggen" niet erg nauwkeurig. Het kan een aanduiding zijn van het niet meer aan de bouten bevestigd zijn van de moeren.10 Het kan ook betekenen dat de moeren niet langer goed vastzitten.11 In feitelijke aanleg heeft Alpina - op wier weg zulks had gelegen - niet nader uit de doeken gedaan hoe het nauwkeurig met de vleugelmoeren gesteld was. In feite heeft zij slechts steun betuigd aan de summiere passage in de mvg van Royal over de vleugelmoeren; Royal heeft evenwel steeds ontkend dat sprake was van een menselijke fout.
3.30 Het Hof heeft klaarblijkelijk aangenomen dat de stellingen van Alpina onvoldoende aanknopingspunten boden om daaruit af te leiden dat onmiskenbaar sprake is van een menselijke fout in stede van een gebrek van het motorrijtuig. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Het middel geeft (dan ook) niet aan welke stellingen van Alpina voldoende nauwkeurig waren om het Hof tot een ander oordeel te nopen.
3.31 Alleen in het onder 3.30 genoemde geval (onmiskenbaar duidelijk is dat de oorzaak van de schade niet gelegen is in een gebrek van het voertuig), welke situatie het middel kennelijk op het oog heeft, komt bewijslevering niet aan de orde. Onderdeel a loopt op dit een en ander stuk.
3.32 Onderdeel b - hiervoor onder 3.24 weergegeven - verwijt het Hof geen aandacht te hebben besteed aan een stelling die door Alpina niet is betrokken. Er bestond voor het Hof geen reden om uit zich zelf op deze kwestie in te gaan.
3.33 Voorzover het onderdeel het Hof aanwrijft voorbij te zijn gegaan aan de volgende opmerking aan het slot van de mva (sub 5.9)
"De chauffeur die een zelflosinstallatie op druk brengt terwijl de vleugelmoeren los liggen, maakt weldegelijk een fout tijdens het lossen"
wordt uit het oog verloren dat het gaat om een zó vage - en bovendien zo laat geuite - stelling dat daaraan geen aandacht meer behoefde te worden besteed. De vraag of sprake is van een fout van de chauffeur kan moeilijk worden beoordeeld zonder nauwkeurig(er) te weten wat hem wordt verweten. Zo is van belang of hij redelijkerwijs had kunnen/moeten zien dat de vleugelmoeren los zaten. Daaromtrent heeft Alpina - ook in een eerder stadium van de procedure - evenwel niets gesteld. De klacht is daarom ongegrond.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
De vordering werd voorwaardelijk ingesteld omdat Royal zich primair op het standpunt stelde dat Alpina niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in haar vordering en inzake de ontvankelijkheid "in beginsel voor Royal hetzelfde geldt als voor Alpina (...)"; cva in conv, tevens voorw cve in reconv onder 2 en 12.
2 18 januari 1980, VR 1983, 1.
3 Of, iets juister gezegd: op de regeling van 1959; deze is in een circulaire in 1964 aan de leden toegezonden en "ook overigens nooit herroepen".
4 Asser-Hartkamp 4 II, 1997 nr 284.
5 Vgl. HR 16 februari 1996, NJ 1997, 186 MMM rov 3.6 en Verbondscie. samenloop 19 januari 1987, VR 1990, 141.
6 Zie in het bijzonder J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering (2e dr.) blz. 226/227: het komt aan op de vraag of sprake is van een gebrek van het motorrijtuig; het gaat om de oorzaak (blz. 237). Hij geeft twee voorbeelden die nauwe verwantschap tonen met de onderhavige zaak (blz. 237/238). Een tegengestelde opvatting vindt men, naar wel wordt aangenomen, in een Bindend advies van Clausing, TvA 1982 nr 25. Omdat het in die zaak, als ik het goed zie (blz. 119 in fine), in feite ging om een menselijke fout kan men van mening verschillen over de vraag of zij hier relevant is.
7 18 oktober 1983, nr. 21 (het komt aan op de oorzaak), 8 maart 1984, VR 1984, 79 (idem); 11 november 1993, VR 1994, 167.
8 29 september 1983 nr 20. Grote gelijkenis vertoont ook Verbondscie. samenloop 31 mei 1983 nr 18.
9 Zie onder meer HR 9 maart 1956, NJ 1956, 159; HR 23 maart 1956, NJ 1956, 267; HR 3 februari 1967, NJ 1968, 32 DJV, HR 12 juni 1970, NJ 1970, 388 en HR 9 oktober 1998, NJ 1999, 195 ARB. Als geen sprake is van een zonder voorbehoud gegeven beslissing dan kan evenmin worden geklaagd over een motiveringsgebrek, zie HR 23 maart 1956, NJ 1956, 267.
10 Van deze mogelijkheid lijkt de mva onder 5.9 uit te gaan.
11 Hierop lijkt de cvr onder 25 te doelen; het wordt evenwel slechts als mogelijkheid vermeld.