HR, 17-03-2000, nr. R99/069HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA5165
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-03-2000
- Zaaknummer
R99/069HR
- LJN
AA5165
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5165, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑03‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5165
ECLI:NL:PHR:2000:AA5165, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5165
- Wetingang
art. X Wet houdende nieuwe regeling terugvordering en verhaal van kosten van bijstand
art. X Wet houdende nieuwe regeling terugvordering en verhaal van kosten van bijstand
- Vindplaatsen
JOL 2000, 151
NJ 2001, 164
Uitspraak 17‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
17 maart 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/069HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: mr P. Garretsen,
t e g e n
DE GEMEENTE ZEIST,
gevestigd te Zeist,
VERWEERSTER in cassatie, incidenteel verzoekster,
advocaat: mr M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 19 juli 1995 ter griffie van het Kantongerecht te Utrecht ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht te bepalen dat:
1. door verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - terstond aan de Gemeente wegens verleende bijstand een bedrag van ƒ 16.377,49 te worden betaald;
2. indien de Kantonrechter een betalingsregeling vaststeld en [verzoeker] in gebreke blijft met tijdige betaling van de door de Kantonrechter vastgestelde termijnen, alsmede indien [verzoeker] de beschikking heeft of krijgt over thans niet bekende vermogensbestanddelen, die verhaal bieden, het (restant)bedrag alsnog door [verzoeker] dient te worden betaald;
3. [verzoeker] de kosten van tenuitvoerlegging van de in deze te geven beschikking van de Kantonrechter aan de Gemeente zal moeten betalen in het geval hieraan door [verzoeker] niet in der minne wordt voldaan;
4. bij terugvordering van de onder 1 vermelde kosten van bijstand en de onder 3 vermelde overige kosten op gelden, die derden aan [verzoeker] verschuldigd zijn of worden, deze schuldenaren de hiervoor vermelde kosten aan de Gemeente zullen moeten betalen.
Ter terechtzitting heeft de Gemeente haar vordering verminderd.
[Verzoeker] heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenbeschikking van 9 januari 1996 [verzoeker] bewijs opgedragen. Na getuigenverhoor heeft de Kantonrechter bij eindbeschikking van 22 januari 1997 vastgesteld dat door [verzoeker] terstond aan de Gemeente zal moeten worden betaald een bedrag van ƒ 10.938,04, [verzoeker] veroordeeld in de kosten van de tenuitvoerlegging van deze beschikking indien hieraan door [verzoeker] niet in der minne wordt voldaan, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht.
Bij beschikking van 27 januari 1999 heeft de Rechtbank de beschikking van de Kantonrechter van 22 januari 1997 bekrachtigd, tot zover deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. De Gemeente heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Gemeente heeft verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde cassatieberoep, althans dit beroep te verwerpen en [verzoeker] heeft verzocht het incidentele cassatieberoep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 27 januari 1999 en tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de Kantonrechter te Utrecht van 22 januari 1997.
3. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
3.1 Het verzoek van de Gemeente strekt tot terugvordering van kosten van bijstand. Voor de vraag welke procesregels van toepassing zijn op de terugvordering in rechte van kosten van bijstand, is beslissend de datum waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend (HR 12 juni 1998, NJ 1998, 643).
3.2 Het inleidend verzoekschrift is ter griffie van het Kantongerecht ingekomen op 19 juli 1995, derhalve vóór 1 januari 1996. Ingevolge het tot 1 januari 1996 van kracht zijnde art. X van de op 1 augustus 1992 in werking getreden Wet van 15 april 1992, Stb. 193, zijn de art. 61 - 66 en 71 ABW, zoals deze artikelen luidden vóór 1 augustus 1992, van toepassing gebleven op verzoeken tot terugvordering in rechte van kosten van bijstand, waarin het inleidend verzoekschrift is ingediend vóór 1 januari 1996.
3.3 Art. 66 (oud) ABW bepaalt dat hoger beroep openstaat binnen vier weken na de dag van verzending van de beschikking. Blijkens het stempel op de door de Kantonrechter gegeven beschikking van 22 januari 1997 werd deze op 23 januari 1997 afgegeven of verzonden aan mr Klinkhamer-Muiderman de gemachtigde van [verzoeker]. Het appelrekest van [verzoeker] is op 24 maart 1997 ter griffie van de Rechtbank ingekomen, derhalve nadat de termijn voor hoger beroep was verlopen.
3.4 Nu de appeltermijn van openbare orde is en door [verzoeker] blijkens de stukken in het geding niet is aangevoerd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, had de Rechtbank ambtshalve [verzoeker] niet-ontvankelijk moeten verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep. Het middel klaagt derhalve met recht dat de Rechtbank zulks ten onrechte achterwege heeft gelaten.
3.5 Het vorenoverwogene brengt mee dat het principale beroep niet aan de orde komt. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het incidentele beroep:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 27 januari 1999;
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de Kantonrechter te Utrecht van 22 januari 1997.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren Herrmann, als voorzitter, Van der Putt-Lauwers en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 17 maart 2000.
Conclusie 17‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
Mr. Hartkamp
Conclusie inzake
nr. R 99/069 HR [verzoeker]
Parket, 7 januari 2000 tegen
De gemeente Zeist
Edelhoogachtbaar College,
Feiten en procesverloop
1) Verweerster in cassatie, de gemeente Zeist, heeft bij verzoekschrift van 19 juli 1995, ingekomen ter griffie van het kantongerecht Utrecht op dezelfde datum, de kantonrechter, na vermindering van eis, verzocht te bepalen dat van verzoeker van cassatie, verder te noemen belanghebbende, kan worden teruggevorderd aan hem verleende bijstand (RWW) over de periode van 15 maart tot 1 november 1994 op de grond dat belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting had voldaan. Belanghebbende zou de gemeente niet hebben geïnformeerd dat hij niet daadwerkelijk woonachtig was op de adressen [adres 1] en [adres 2].
De kantonrechter heeft bij beschikking van 9 januari 1996 aan belanghebbende opgedragen te bewijzen 1) dat hij nagenoeg de gehele periode vanaf 15 maart 1994 tot 1 november 1994 heeft ingewoond bij [betrokkene] aan de [adres 2] te [woonplaats]; 2) dat hij in voornoemde periode, voor het geval hij niet bij [betrokkene] inwoonde, elders in de gemeente [woonplaats] woonde en dat de ambtenaren van de Gemeentelijke Sociale Dienst te [woonplaats] door hem hiervan in kennis waren gesteld dan wel op enige andere wijze hiervan kennis droegen.
Na getuigenverhoor heeft de kantonrechter het verzoek bij beschikking van 22 januari 1997 toegewezen. Blijkens het zich in het A-dossier bevindende originele afschrift werd de beschikking op 23 januari 1997 aan mr. Klinkhamer-Muideman, de gemachtigde van belanghebbende, verzonden of afgegeven.
Namens belanghebbende is tegen de beschikking bij ongedateerd appèlschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank d.d. 24 maart 1997, hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd bij beschikking van 27 januari 1999.
Hiertegen heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld bij beroepschrift d.d. 24 maart 1999, ter griffie ingekomen op dezelfde datum. Zijdens de gemeente is incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2) Nu het inleidend verzoekschrift tot terugvordering is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wet van 12 april 1995, Stb 199 (i.w.t. 1 januari 1996) zijn ingevolge art. X van de Wet van 15 april 1992, Stb. 193 (i.w.t. 1 augustus 1992) de artikelen 61 tot en met 66 en 71 van de oude Algemene Bijstandswet blijven gelden. Hetzelfde gold - blijkens HR 27 oktober 1995, NJ 1996, 237 - voor art. 67 ABW (oud), hoewel daarnaar in de wettekst niet expliciet werd verwezen. Dit betekent dat de beroepstermijn 4 weken na de dag van verzending van de beschikking eindigt en de cassatietermijn ingevolge art 426 lid 2 Rv acht weken bedraagt. Hoewel niet duidelijk is wanneer de beschikking van de rechtbank is verzonden, is het beroepschrift in cassatie in ieder geval tijdig ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, namelijk op 24 maart 1999; dus binnen 8 weken nadat de beschikking is gewezen en dus op z’n vroegst is verstuurd.
Beoordeling van het incidenteel cassatiemiddel
3) Zoals de gemeente in haar incidentele beroep evenwel met recht aanvoert, heeft de rechtbank de voormelde procesrechtelijke bepalingen in haar beschikking van 27 januari 1999 miskend. Ingevolge die bepalingen diende hoger beroep immers te worden ingesteld uiterlijk vier weken na 23 januari 1997. De ontvankelijkheid van het beroep diende de rechtbank ambtshalve te toetsen; zie bijv. Hugenholtz-Heemskerk, Hoofdlijnen, 1998 nr. 176, Snijders-Wendels, Civiel appel, 1992, nr. 10.4.1 en HR 24 maart 1995, NJ 1995, 348.
Anders dan in het incidenteel verweerschrift nog wordt aangevoerd brengt het feit dat de gemeente incidenteel heeft geappelleerd ten einde de beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te laten verklaren, niet mee dat het principaal beroep alsnog als tijdig ingediend moet worden beschouwd. De gemeente had immers ambtshalve eveneens niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard; zie Hugenholtz-Heemskerk, Hoofdlijnen, 1998,nr. 183.
4) Het incidentele cassatieberoep slaagt derhalve, zodat de beschikking van de rechtbank moet worden vernietigd en de belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 22 januari 1997. Het principale cassatieberoep behoeft geen behandeling.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 27 januari 1999 en tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 22 januari 1997.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(Advocaat-Generaal)