HR, 21-01-2000, nr. C98/185HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA4432
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-01-2000
- Zaaknummer
C98/185HR
- LJN
AA4432
- Roepnaam
Hudsongracht
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA4432, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑01‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA4432
ECLI:NL:PHR:2000:AA4432, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑01‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA4432
- Wetingang
art. 510 Wetboek van Koophandel
art. 510 Wetboek van Koophandel
- Vindplaatsen
NJ 2000, 533 met annotatie van K.F. Haak
AA20000549 met annotatie van Vriesendorp R.D. Reinout
JOL 2000, 37
NJ 2000, 533 met annotatie van K.F. Haak
RvdW 2000, 27
S&S 2000, 73
Uitspraak 21‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
21 januari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/185HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de commanditaire vennootschap C.V. SCHEEPVAARTONDERNEMING “HUDSONGRACHT”,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr E.D. Vermeulen,
t e g e n
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr F. van Gelein Vitringa.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Delta Lloyd - heeft bij exploit van 17 januari 1991 onder meer eiseres tot cassatie - verder te noemen: Hudsongracht - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd Hudsongracht te veroordelen om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van ƒ 79.213,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 1991. Bij conclusie van repliek heeft Delta Lloyd aan haar eis een subsidiaire vordering toegevoegd tot betaling van ƒ 56.397,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 1990 tot 15 januari 1991, verminderd met het betaalde bedrag van ƒ 28.000,--, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 1991 tot aan de dag van de algehele voldoening over het aldus ontstane saldo.
Hudsongracht heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 augustus 1992 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Delta Lloyd. Bij eindvonnis van 29 juni 1994 heeft de Rechtbank het gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft Delta Lloyd hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 12 februari 1998 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen als onder 4.6 van zijn arrest is aangegeven en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het Hof heeft Hudsongracht beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Hudsongracht heeft de zaak doen toelichten door mr W.D.H. Asser, advocaat te Amsterdam, en Delta Lloyd heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad in voege als in deze conclusie is weergegeven onder 21.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op of omstreeks 7 oktober 1989 heeft Hudsongracht te Ilheus, Brazilië, ten vervoer naar Rotterdam overgenomen een zending van 3.696 kartons meloenen, voor welk vervoer Hudsongracht een cognossement heeft afgegeven. Het vervoer heeft plaatsgevonden met het m.s. “Hudsongracht”.
(ii) Het cognossement is blanco geëndosseerd aan Gebr. [endossant] B.V. te Kerkdriel, hierna te noemen: [endossant]. Deze heeft het van haar stempel voorzien, ondertekend en overhandigd aan [ontvangstexpediteur], die het cognossement heeft ondertekend en van haar stempel met daarbij de letters “p.p.” heeft voorzien.
(iii) De “Hudsongracht” is op of omstreeks 4 november 1989 in Rotterdam aangekomen, waar de kartons zijn afgeleverd aan [ontvangstexpediteur].
(iv) Bij aflevering bleek de partij - onder meer door rottingsverschijnselen - beschadigd.
(v) [Endossant] had de partij verzekerd bij Delta Lloyd en 84 andere verzekeringsmaatschappijen. Deze hebben schadepenningen aan [endossant] uitgekeerd. Bedoelde 84 verzekeringsmaatschappijen hebben de rechten van [endossant], die bij wijze van subrogatie op haar waren overgegaan, aan Delta Lloyd gecedeerd. Ook [endossant] zelf heeft haar rechten wegens de geleden schade, voorzover niet door de verzekeraars vergoed, aan Delta Lloyd gecedeerd.
(vi) Hudsongracht heeft van de schade een bedrag van ƒ 28.000,-- voldaan.
3.2 Delta Lloyd heeft, als gesubrogeerde in de rechten van [endossant] en als cessionaris van [endossant] en de overige verzekeraars, de onder 1 vermelde vorderingen ingesteld, strekkende tot vergoeding van de geleden schade, onder aftrek van het reeds betaalde bedrag van ƒ 28.000,--.
De Rechtbank heeft het gevorderde afgewezen. Het Hof heeft het in beginsel toewijsbaar geacht en partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte ter rolle (nader) uit te laten over de omvang van de schade.
Het Hof heeft als kernvraag in deze aangemerkt de vraag wie het ingevolge de wet (hier: art. 510 (oud) K.) uitsluitend aan de recht- en regelmatige houder van een cognossement toekomende vorderingsrecht kan uitoefenen, te weten [endossant] (aan wie Delta Lloyd haar rechten in deze ontleent) of de door [endossant] ingeschakelde ontvangstexpediteur [ontvangstexpediteur].
Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat de door [endossant] op de achterzijde van het cognossement gestelde (firmastempel met) handtekening niet anders is aan te merken dan als een blanco endossement en dat, nu uit het cognossement ook overigens niet blijkt dat de aanbieder daarvan enkel als gemachtigde van [endossant] optreedt, die aanbieder - [ontvangstexpediteur] - degene is die tegenover de vervoerder - Hudsongracht - als de houder is gelegitimeerd (rov. 4.3). Het Hof heeft vervolgens overwogen dat [ontvangstexpediteur] hiermee tegenover Hudsongracht als recht- en regelmatig houder van het cognossement - en dus als de claimgerechtigde - had/heeft te gelden, tenzij [ontvangstexpediteur] bij of voor de presentatie van het cognossement aan Hudsongracht op ondubbelzinnige wijze te kennen heeft gegeven enkel als gevolmachtigde van de recht- en regelmatig houder van het cognossement - [endossant] - op te treden en dus slechts namens deze de goederen in ontvangst te (zullen) nemen (rov. 4.4). Op grond van enige feiten die volgens het Hof daarop wijzen, en het naar het oordeel van het Hof ontbreken van een voldoende gemotiveerde betwisting door Hudsongracht achtte het Hof bewezen dat [ontvangstexpediteur] vóór de presentatie van het cognossement uitdrukkelijk aan Hudsongracht heeft medegedeeld als gevolmachtigde van [endossant] te zullen optreden en dat Hudsongracht [endossant] dienovereenkomstig ook als de recht- en regelmatig houder van het cognossement heeft aangemerkt (rov. 4.5).
3.3 Naar in onderdeel 2.2 terecht wordt betoogd, heeft het Hof, aldus oordelend, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De vaststelling dat [ontvangstexpediteur] tegenover de vervoerder - Hudsongracht - als de houder van het cognossement gelegitimeerd was, brengt mee dat [endossant] de hoedanigheid van recht- en regelmatig houder niet meer bezat. [ontvangstexpediteur] kon [endossant] deze hoedanigheid niet opnieuw verschaffen door aan Hudsongracht mee te delen dat zij, [ontvangstexpediteur], als gevolmachtigde van [endossant] zou optreden, ook niet als [ontvangstexpediteur] daarbij tevens heeft gesteld - naar het Hof kennelijk heeft aangenomen - dat [endossant] de recht- en regelmatig houder van het cognossement was.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven. Verwijzing moet volgen ter behandeling van grief I.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassa-tie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hudsongracht begroot op ƒ 2.177,42 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Herrmann, Van der Putt-Lauwers, Fleers en De Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 januari 2000.
Conclusie 21‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
Rolnr. C98/185HR Mr Strikwerda
Zt. 29 okt. 1999 conclusie inzake
C.V. Scheepvaartonderneming
"Hudsongracht"
tegen
Delta Lloyd
Schadeverzekering N.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag wie jegens de vervoerder gerechtigd is tot uitoefening van het uit een cognossement voortvloeiende recht op vergoeding van schade aan de onder het cognossement vervoerde goederen, de ontvangstexpediteur of zijn opdrachtgever.
2. Voor zover thans in cassatie van belang, liggen de feiten als volgt (zie r.o. 3 van het arrest van het Hof in verbinding met r.o. 1 van het tussenvonnis van de Rechtbank van 19 augustus 1992).
(i) Op of omstreeks 7 oktober 1989 heeft thans eiseres tot cassatie, hierna: Hudsongracht, te Ilheus, Brazilië, ten vervoer naar Rotterdam overgenomen een zending van 3.696 kartons meloenen, voor welk vervoer Hudsongracht een schoon cognossement heeft afgegeven. Het vervoer heeft plaatsgevonden met het m.s. "Hudsongracht".
(ii) Het cognossement is blanco geëndosseerd aan Gebr. [endossant] B.V., hierna: [endossant]. Deze heeft het van haar stempel voorzien, ondertekend en overhandigd aan [ontvangstexpediteur] [..], die het cognossement heeft ondertekend en van haar stempel met daarbij de letters "p.p." heeft voorzien.
(iii) De "Hudsongracht" is op of omstreeks 4 november 1989 in Rotterdam aangekomen, waar de kartons zijn afgeleverd aan [ontvangstexpediteur].
(iv) Bij aflevering bleek de partij - onder meer door rottingsverschijnselen - beschadigd. De schade is getaxeerd op minimaal f 56.397,75 en maximaal f 100.749,75, telkens inclusief expertisekosten.
(v) [Endossant] had de partij verzekerd bij thans verweerster in cassatie, hierna: Delta Lloyd, en 84 andere verzekeringsmaatschappijen. Deze hebben schadepenningen aan [endossant] uitgekeerd. Bedoelde 84 verzekeringsmaatschappijen hebben de rechten van [endossant], waarin zij zijn gesubrogeerd, aan Delta Lloyd gecedeerd. Ook [endossant] zelf heeft haar rechten wegens de geleden schade, voor zover niet door de verzekeraars vergoed, aan Delta Lloyd gecedeerd.
(vi) Hudsongracht heeft aan Delta Lloyd van de schade een bedrag van f 28.000,- voldaan.
3. Delta Lloyd heeft, als gesubrogeerde in de rechten van [endossant] en als cessionaris van [endossant] en de overige verzekeraars, Hudsongracht op 17 januari 1991 gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam tot vergoeding van de geleden schade, minus het reeds betaalde bedrag van f 28.000,-.
4. Hudsongracht heeft de vordering op verschillende gronden bestreden. Voor zover thans nog van belang voerde zij onder meer aan dat [endossant] geen vorderingsrechten uit het cognossement toekomt, aangezien niet [endossant] maar [ontvangstexpediteur] als recht- en regelmatig cognossementshouder de kartons met meloenen in ontvangst heeft genomen.
5. Delta Lloyd heeft dit verweer bestreden met de stelling dat [ontvangstexpediteur] weliswaar de kartons feitelijk in ontvangst heeft genomen, maar dat zij dit als gevolmachtigde van [endossant] heeft gedaan.
6. Bij (eind-)vonnis van 29 juni 1994 heeft de Rechtbank het verweer van Hudsongracht gegrond geoordeeld en de vordering van Delta Lloyd afgewezen. Zij overwoog daartoe onder meer dat voor Hudsongracht weliswaar duidelijk was dat [ontvangstexpediteur] bij de presentatie van het cognossement als gevolmachtigde optrad, maar niet voor wie zij dat deed en met name niet dat zij dat namens [endossant] deed, zodat [endossant] niet gerechtigd was tot uitoefening van het recht op vergoeding van schade aan de onder het cognossement vervoerde goederen.
7. Op het hoger beroep van Delta Lloyd kwam het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 12 februari 1998 tot een ander oordeel. Volgens het Hof is de kernvraag in deze wie ingevolge de wet (hier: art. 510 oud K) uitsluitend aan de recht- en regelmatig houder van een cognossement toekomende vorderingsrechten kan uitoefenen, te weten [endossant] of de door [endossant] ingeschakelde ontvangstexpediteur [ontvangstexpediteur] (r.o. 4.1). Het Hof oordeelde dat dit [endossant] is en overwoog daartoe het volgende.
"4.3. (...). De door [endossant] op de rugzijde van het cognossement gestelde (firmastempel met) handtekening is niet anders aan te merken dan als een blanco endossement. Nu uit het cognossement ook overigens niet blijkt dat de aanbieder daarvan enkel als gemachtigde van [endossant] optreedt, is die aanbieder - [ontvangstexpediteur] - degeen die tegenover de vervoerder - Hudsongracht - overeenkomstig de inhoud van het cognossement als houder daarvan gelegitimeerd is.
4.4. Daarmee had/heeft [ontvangstexpediteur] tegenover Hudsongracht als recht- en regelmatig houder van het cognossement - en dus als claimgerechtigde - te gelden, tenzij [ontvangstexpediteur] - zoals door Delta Lloyd in hoger beroep alsnog gesteld is, doch door Hudsongracht betwist wordt - bij of voor de presentatie van het cognossement aan Hudsongracht op ondubbelzinnige wijze te kennen heeft gegeven enkel als gevolmachtigde van de recht- en regelmatig houder van het cognossement - [endossant] - op te treden en dus slechts namens deze de goederen in ontvangst te (zullen) nemen."
Op grond van de in r.o. 4.5 genoemde feiten en omstandigheden kwam het Hof tot de conclusie dat [ontvangstexpediteur] vóór presentatie van het cognossement uitdrukkelijk aan Hudsongracht heeft medegedeeld als gevolmachtigde van [endossant] te zullen optreden en dat Hudsongracht [endossant] dienovereenkomstig ook als de recht- en regelmatig houder van het cognossement heeft aangemerkt. Naar 's Hofs oordeel trad [ontvangstexpediteur] dus enkel op als gevolmachtigde van [endossant], zodat [endossant] claimgerechtigde is.
8. Hudsongracht is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit verscheidene onderdelen opgebouwd middel, dat door Delta Lloyd is bestreden, met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
9. Onderdeel 1 van het middel bevat geen klacht.
10. Onderdeel 2 is opgebouwd uit verscheidene subonderdelen en neemt in de eerste plaats met rechts- en motiveringsklachten stelling tegen - wat ik kort zal aanduiden als - de "regel-uitzondering constructie" die het Hof in r.o. 4.3 t/m 4.5 van zijn arrest heeft toegepast.
11. Uitgangspunt bij de beoordeling van die klachten moet zijn, dat ingevolge art. 510 lid 1 (oud) K, evenals onder het thans geldende art. 8:441 lid 1 BW, de vervoerder de onder cognossement vervoerde zaken dient af te leveren aan de recht- en regelmatig houder van het cognossement en dat deze houder bij uitsluiting gerechtigd is tot uitoefening van het recht op vergoeding van schade aan de onder het cognossement vervoerde zaken. Zie HR 8 november 1991, NJ 1993, 609 nt. JCS ("Brouwersgracht"). Zie voorts W. Snijders, De expediteur als tussenpersoon bij zeevervoer en de positie van de cognossementshouder, RM Themis 1969, blz. 3 e.v., blz. 26/27; H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement, 1993, blz. 27/28; dez., Zeerecht en IPR, 1998, blz. 149; M.H. Claringbould, Het schip en zijn cognossementen, oratie RUL, 1996, blz. 3-8.
12. Op dit uitgangspunt bestaan uitzonderingen. Deze doen zich met name voor als niet de cognossementshouder zelf het cognossement aan de vervoerder aanbiedt, maar een door de cognossementshouder ingeschakelde ontvangstexpediteur. Daarbij moeten twee gevallen worden onderscheiden.
13. In het ene geval (hierna: geval A) neemt de ontvangstexpediteur onder aanbieding van een blanco ge-ëndosseerd cognossement aan order (dat in feite een cognossement aan toonder is; vgl. Claringbould, a.w., blz. 12) de lading in ontvangst. Hij handelt op eigen naam, doch in opdracht en voor rekening van een ander. Er is dus sprake van middellijke vertegenwoordiging. Een echte uitzondering op het uitgangspunt levert dit geval niet op, aangezien de ontvangstexpediteur, doordat het cognossement blanco is geëndosseerd aan order, regelmatig houder van het cognossement is geworden, terwijl zijn opdrachtgever deze hoedanigheid door het endossement heeft verloren. Zie HR 16 januari 1998, NJ 1999, 284 nt. M.H. Claringbould ("Enarxis"), r.o. 4.4. Zie voorts Snijders, a.w., blz. 29; Claringbould, a.w., blz. 23, die in navolging van Cleveringa, Zeerecht, 1961, blz. 620, spreekt van een "schijnuitzondering"; Boonk, a.w. 1998, blz. 149 en 284.
14. In het andere geval (hierna: geval B) handelt de ontvangstexpediteur in naam van zijn opdrachtgever. Er is dus sprake van directe vertegenwoordiging. De volmacht kan blijken uit het cognossement (geval B.1), maar dat hoeft niet. Dat de ontvangstexpediteur optreedt als gevolmachtigde kan ook op andere wijzen kenbaar gemaakt worden (geval B.2). In dit laatstbedoelde geval geldt het zgn. Brouwersgrachtcriterium: óf de ontvangstexpediteur als gevolmachtigde optreedt, moet vóór of bij de aanbieding van het cognossement ondubbelzinnig aan de vervoerder te kennen worden gegeven (HR 8 november 1991, NJ 1993, 608 nt. JCS, r.o. 3.2).
15. Geval A sluit geval B uit, en omgekeerd. De gevolmachtigde kan immers niet tegelijkertijd zelf cognossementshouder zijn. Zie de conclusie OM (A-G Asser) onder 2.14 voor HR 8 november 1991, NJ 1993, 609 nt. JCS ("Brouwersgracht"), en de conclusie OM (A-G Bakels) onder 7.12 voor HR 16 januari 1998, NJ 1999, 284 nt. M.H. Claringbould ("Enarxis").
16. Welk geval stond het Hof voor ogen? In r.o. 4.3 overweegt het Hof dat het op de rugzijde van het cognossement door [endossant] gestelde (firmastempel met) handtekening "niet anders is aan te merken als een blanco endossement". Nu uit het cognossement ook overigens niet blijkt dat de aanbieder daarvan enkel als gemachtigde van [endossant] optreedt, is, zo vervolgt het Hof, [ontvangstexpediteur] degeen die tegenover Hudsongracht overeenkomstig de inhoud van het cognossement als de houder daarvan is gelegitimeerd. Daaraan verbindt het Hof in r.o. 4.4 de conclusie dat [ontvangstexpediteur] tegenover Hudsongracht als recht- en regelmatig houder van het cognossement - en dus als claimgerechtigde - had/heeft te gelden.
17. Het gaat in de visie van het Hof dus kennelijk om geval A: aangezien de door [endossant] op de rugzijde van het cognossement gestelde handtekening niet anders kan worden beschouwd dan als een blanco endossement (en dus niet als een volmacht of een handtekening voor kwijting), is [ontvangstexpediteur] regelmatig houder van het cognossement geworden, terwijl [endossant] deze hoedanigheid heeft verloren. Van directe vertegenwoordiging kan dan geen sprake zijn; er kan hooguit sprake zijn van middellijke vertegenwoordiging.
18. Het Hof acht echter niet uitgesloten, zo blijkt uit het vervolg van r.o. 4.4, dat [ontvangstexpediteur], ondanks het feit dat zij als regelmatig cognossementshouder heeft te gelden, bij de aanbieding van het cognossement aan Hudsongracht als gevolmachtigde van [endossant] is opgetreden, en past daarbij het zgn. Brouwersgrachtcriterium toe. Het Hof heeft dus ofwel aangenomen dat geval A geval B niet uitsluit, ofwel gemeend dat het Brouwersgrachtcriterium ook in geval A toepasbaar is.
19. In beide lezingen getuigt het oordeel van het Hof naar mijn mening van een onjuiste rechtsopvatting. Waar het Hof - in cassatie onbestreden - heeft vastgesteld dat de handtekening van [endossant] op de rugzijde van het cognossement niet anders is aan te merken dan als een endossement (en dus niet als een volmacht of een handtekening voor kwijting), kon [ontvangstexpediteur] tegenover Hudsongracht slechts als cognossementshouder gelden. Zij kan dan niet tegelijkertijd gevolmachtigde zijn. Aangezien het Brouwersgrachtcriterium slechts betrekking heeft op het geval dat de inhoud van het cognossement geen uitsluitsel geeft over de vraag of de aanbieder van het cognossement op eigen naam dan wel als gevolmachtigde optreedt, kan dat criterium, nu naar 's Hofs vaststelling het cognossement in het onderhavige geval over die vraag wel uitsluitsel gaf, geen rol meer spelen.
20. Naar mijn mening zijn de in onderdeel 2 van het middel geformuleerde rechtsklachten tegen de door het Hof toegepaste "regel-uitzondering constructie" derhalve gegrond en kan het bestreden arrest niet in stand blijven. De overige klachten van het onderdeel, die zich richten tegen hetgeen het Hof heeft overwogen en beslist met betrekking tot de vraag of in het onderhavige geval aan het Brouwersgrachtcriterium is voldaan en die dus kennelijk een subsidiair karakter hebben, behoeven dan geen behandeling.
21. Na vernietiging kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen. Uitgaande van het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof dat de door [endossant] op de rugzijde van het cognossement gestelde (firmastempel met) handtekening niet anders is aan te merken dan als een blanco endossement en dat uit het cognossement ook overigens niet blijkt dat de aanbieder daarvan als gemachtigde van [endossant] optreedt, is [ontvangstexpediteur] als regelmatig houder van het cognossement te beschouwen. Uitsluitend [ontvangstexpediteur] is derhalve gerechtigd tot uitoefening van het uit het cognossement voortvloeiende recht op vergoeding van schade aan de onder het cognossement vervoerde goederen. Hierop stuiten beide door Delta Lloyd aangevoerde appelgrieven af, zodat het beroepen (eind-)vonnis van de Rechtbank, met verbetering van gronden, bekrachtigd dient te worden.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad in voege als is weergegeven onder 21.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,