HR, 05-11-1999, nr. R98/148HR
ECLI:NL:HR:1999:AA3799
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-11-1999
- Zaaknummer
R98/148HR
- LJN
AA3799
- Roepnaam
J/O
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA3799, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑11‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑11‑1999
Inhoudsindicatie
-
5 november 1999
Eerste Kamer
Rek.nr. R98/148HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr H.H. Barendrecht,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 30 mei 1997 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de Rechtbank te Middelburg en verzocht de bij beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 10 mei 1996 vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - op nihil te stellen met ingang van 15 februari 1993, althans met ingang van 1 april 1995, althans te verlagen tot een zodanig bedrag en met ingang van zodani-ge datum als de Rechtbank zal vermenen te behoren.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 augustus 1997 het verzoek van de man afgewezen en de man in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage. Daarbij heeft hij verzocht die beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, met compensatie van de proceskosten in beide instanties, de bij beschikking van het Hof te ‘s-Gravenhage van 10 mei 1996 bepaalde alimentatie ten behoeve van de vrouw in dier voege te wijzen dat deze met ingang van 15 januari 1998 op nihil wordt gesteld, al-thans op dat bedrag en met ingang van die datum als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij beschikking van 28 augustus 1998 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 27 augustus 1997 bekrachtigd, het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen, en de man in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man be-roep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
Partijen zijn in 1968 met elkaar gehuwd. De Recht-bank te Middelburg heeft bij vonnis van 15 juli 1992 tus-sen hen echtscheiding uitgesproken. Het echtscheidings-vonnis is op die dag ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Bij vonnis van 31 maart 1993 heeft genoemde Rechtbank de man veroordeeld om aan de vrouw tot haar levensonderhoud ¦ 1.800,-- per maand te betalen. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft deze uitspraak bij arrest van 18 november 1994 bekrachtigd.
Bij beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 10 mei 1996 is de man vervolgens ver-oordeeld om aan de vrouw met ingang van 1 januari 1996 ¦ 1.500,-- per maand te betalen als bijdrage in haar le-vensonderhoud.
3.2 In dit geding heeft de man bij zijn inleidend ver-zoekschrift verzocht de bij laatstvermelde beschikking van het Hof vastgestelde alimentatie met ingang van 15 februari 1993, althans per 1 april 1995, op nihil te stel-len, althans te verlagen.
De Rechtbank heeft het verzoek van de man afgewe-zen.
De man heeft bij verzoekschrift van 25 oktober 1997 hoger beroep ingesteld. Bij brief van zijn raadsman van
3 februari 1998 heeft de man, ter voorbereiding van de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting van 13 februari 1998, aanvullende stukken aan het Hof gezon-den. Deze brief heeft het Hof, naar het overweegt, ook op 3 februari 1998 ontvangen. In deze brief heeft de raads-man onder meer geschreven:
"Tevens wil ik erop wijzen dat client zijn stel-ling, dat de thans geldende alimentatie niet in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, mede wenst te baseren op de omstandigheid dat [de vrouw] in staat is in eigen levensonderhoud te voorzien."
Bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft de raadsman van de man, naar blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, aangevoerd:
"De vrouw kan in haar eigen levensonderhoud voor-zien. Zij heeft jarenlang hier en daar werkzaamhe-den verricht. De vrouw had een arbeidsovereenkomst bij rusthuis Duinoord voor 36 uur per week als huis-houdhulp. Zij heeft er echter na de eerste dag al de brui aan gegeven."
Vervolgens heeft het Hof bij zijn beschikking van 28 augustus 1998 de beschikking van de Rechtbank be-krachtigd.
3.3.1 Het middel klaagt, samengevat weergegeven, dat het Hof niet heeft beslist op en zelfs onbesproken heeft ge-laten, de hiervoor onder 3.2 vermelde stellingen van de man, aangevoerd bij de brief van 3 februari 1998 onder-scheidenlijk bij de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting van het Hof van 13 februari 1998.
3.3.2 Bij de beoordeling van het middel moet worden voor-opgesteld dat de bedoelde stellingen van de man niet an-ders kunnen worden opgevat dan als een nieuwe grief tegen de beslissing van de Rechtbank waarbij het verzoek van de man werd afgewezen.
Het voor het hoger beroep in de rechtspraak ontwik-kelde grievenstelsel leidt tot de regel dat de appelrech-ter geen acht mag slaan op grieven die eerst bij plei-dooi, of, zoals hier, bij de behandeling van het hoger beroep ter terechtzitting worden voorgedragen, tenzij de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat zij alsnog in de rechtsstrijd worden betrokken. De aard van een geschil als het onderhavige, waarbij het uitsluitend gaat om een uitkering tot levensonderhoud, wettigt echter een uitzondering op deze regel te aanvaarden en aan te nemen dat de appelrechter bij zijn beslissing aangaande een dergelijk geschil rekening moet houden met feiten waarop de appellant eerst na het formuleren van zijn grie-ven beroep doet, óók indien daarin niet anders dan een nieuwe grief kan worden gezien. Wel brengen de eisen van een goede procesorde dan mede dat de wederpartij ge-noegzaam de gelegenheid wordt geboden haar verweer aan te vullen en, voor zover nodig, ook overigens haar standpunt te herzien (HR 26 april 1991, NJ 1992, 407).
3.3.3 Het Hof heeft niet ervan blijk gegeven dat het de hiervoor onder 3.2 vermelde stellingen van de man in zijn beoordeling heeft betrokken. Indien het Hof aldus de voor een geval als het onderhavige te maken, hiervoor onder 3.3.2 vermelde, uitzondering op de daar bedoelde regel heeft miskend, dan geeft zijn uitspraak blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Mocht het Hof wel van bedoelde uitzondering zijn uitgegaan, dan heeft het zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel treft derhalve doel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Hof te‘s-Gravenhage van 28 augustus 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, De Savornin Lohman en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 5 november 1999.