HR, 05-11-1999, nr. R98/105HR
ECLI:NL:HR:1999:AA3361
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-11-1999
- Zaaknummer
R98/105HR
- LJN
AA3361
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA3361, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑11‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑11‑1999
Inhoudsindicatie
-
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr H. Lenters,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr J. van Duijvendijk-Brand.
1.Het verloop van het geding
De Hoge Raad verwijst voor het verloop van het geding tot dusver naar zijn beschikking van 16 april 1999. Bij deze beschikking heeft de Hoge Raad het incidentele verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 26 mei 1998 afgewezen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal in de hoofdzaak strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak.
2.Beoordeling van het middel
2.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Partijen zijn op 10 september 1986 met elkaar gehuwd.
(ii) Bij vonnis van de rechtbank te Yerkov (Turkije) van 8 juli 1996 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken. Het vonnis is op 15 juli 1996 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Yerkov.
(iii) Uit het huwelijk van partijen zijn drie, nog minderjarige, kinderen geboren. De vrouw oefent het gezag over de kinderen uit.
(iv) Bij beschikking van de Rechtbank van 29 april 1997 is bepaald dat de man met ingang van 1 maart 1997 zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de genoemde minderjarigen een bedrag van ƒ 300,-- per kind per maand en als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw een bedrag van ƒ 2.000,-- per maand.
(v) In het onderhavige geding heeft de man verzocht om voormelde bijdragen op nihil te stellen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat zijn omstandigheden ten nadele zijn gewijzigd.
(vi) De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond dat niet is gebleken of aannemelijk geworden dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de beschikking van 29 april 1997 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het Hof heeft – met vernietiging van de beschikking van de Rechtbank in zoverre – de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juli 1997 op nihil gesteld. Hiertegen keert zich het middel.
2.2 Blijkens zijn rov. 4.5 heeft het Hof zich, wat de achteruitgang van de draagkracht van de man betreft, vrijwel geheel gebaseerd op gegevens over de periode voorafgaand aan de in 2.1 onder (iv) vermelde beschikking. Uit de beschikking van het Hof blijkt ook overigens niet dat zich na 29 april 1997 een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan.
2.3 Indien het Hof ervan is uitgegaan dat voor wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud op de voet van art. 1:401 lid 1 BW niet is vereist dat zich nadien een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, welke meebrengt dat die uitspraak niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, is het Hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof van oordeel is geweest dat zich in het onderhavige geval wel een zo-danige wijziging heeft voorgedaan, dan heeft het Hof geen inzicht gegeven in de gedachtengang die hem tot dit oordeel heeft geleid. Het middel, dat op het voorgaande gerichte klachten bevat, is derhalve gegrond.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 26 mei 1998;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren Herrmann, als voorzitter, Van der Putt-Lauwers en Fleers, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 5 november 1999.