NJ 1969, 283
HR, 28-02-1969
HR 28-02-1969, ECLI:NL:PHR:1969:AB6205
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28 februari 1969
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Dubbink, De Meijere, Minkenhof
- Zaaknummer
[1969-02-28/NJ_52181]
- LJN
AB6205
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1969:AB6205, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑02‑1969
ECLI:NL:PHR:1969:AB6205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑1969
- Wetingang
Rv (oud) art. 343; Rv (oud) art. 344; Rv (oud) art. 345; Rv (oud) art. 346; Rv (oud) art. 347; Rv (oud) art. 348; Rv (oud) art. 349; Rv (oud) art. 350; Rv (oud) art. 351; Rv (oud) art. 352; Rv (oud) art. 353; Rv (oud) art. 354; Rv (oud) art. 355; Rv (oud) art. 356; Rv (oud) art. 357
Samenvatting
Geen rechtsregel belette K. (de oorspronkelijke eiser, die in incidenteel appel zijn eis had vermeerderd) bij akte stukken in het geding te brengen nadat de wederpartij in het incidenteel appel voor antwoord had geconcludeerd.
Partij(en)
- 1.
de VOF L. Petiet en Zn., te Amsterdam, 2. L. Petiet Sr., te Amsterdam, 3. L. Petiet Jr., te Amsterdam, eisers tot cassatie van een tussen pp. gewezen vonnis van de Rb. te Amsterdam van 9 april 1968, adv. Mr. A.S. Lissauer
tegen
J.D. Kalse, te Amsterdam, verweerder in cassatie, kosteloos procederende krachtens beschikking van de Ktr. te Amsterdam van 18 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.