NJ 1969, 174
HR, 13-12-1968: Cadix/AEH
HR 13-12-1968, ECLI:NL:HR:1968:AC3302, m.nt. G.J. Scholten (Cadix/AEH,Polyclens)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 december 1968
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Hulsmann, Beekhuis, Minkenhof
- Zaaknummer
[1968-12-13/NJ_52072]
- Conclusie
A-G Van Oosten
- Noot
G.J. Scholten
- LJN
AC3302
- Roepnaam
Cadix/AEH
Polyclens
- JCDI
JCDI:ADS48912:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1968:AC3302, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑12‑1968
ECLI:NL:PHR:1968:AC3302, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑10‑1968
- Wetingang
BW art. 1279; BW art. 1280; BW art. 1281; BW art. 1282; BW art. 1283; BW art. 1284; BW art. 1285; BW art. 1286; BW art. 1287; BW art. 1288
Essentie
Moet de schuldenaar van een resultaatsverbintenis er voor instaan dat het voor de uitvoering van de verbintenis gebruikte materiaal de eigenschappen bezit die het voor dit doel geschikt doet zijn?
Is de schuldenaar niet aansprakelijk voor de schadelijke werking van het door hem gebezigde materiaal, indien hem geen schuld treft en hij zich niet verzekerd heeft tegen de gevolgen van contractuele aansprakelijkheid, terwijl de door hem bedongen contra-prestatie zeer gering is in verhouding tot de toegebrachte schade?
Samenvatting
Indien de aard van de overeenkomst, de verkeersopvattingen of de redelijkheid van een bepaald geval geen aanwijzingen opleveren voor ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.