NJ 1968, 267
HR, 03-05-1968: Otten
HR 03-05-1968, ECLI:NL:PHR:1968:AB3611, m.nt. G.J. Scholten (Otten)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
3 mei 1968
- Magistraten
De Jong, Wiarda, Hulsmann, Dubbink, Beekhuis
- Zaaknummer
[1968-05-03/NJ_51719]
- Noot
G.J. Scholten
- LJN
AB3611
- Roepnaam
Otten
- JCDI
JCDI:ADS65303:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1968:AB3611, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑05‑1968
ECLI:NL:PHR:1968:AB3611, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑05‑1968
- Wetingang
K art. 16; K art. 17; K art. 18; K art. 19; K art. 20; K art. 21; K art. 22; K art. 23; K art. 24; K art. 25; K art. 26; K art. 27; K art. 28; K art. 29; K art. 30; K art. 31; K art. 32; K art. 33; K art. 34; K art. 35
Essentie
Waardebepaling van het aandeel van een vennoot in een vennootschap onder firma tijdens het bestaan dier vennootschap.
Samenvatting
Het aandeel, waartoe ieder der vennoten in het vermogen ener vennootschap (onder firma) gerechtigd is, wordt bepaald door de inhoud van de vennootschapsovereenkomst, waarbij i.h.b. van belang zijn de bepalingen die regelen wat de vennoten of hun erfgenamen uit dat vermogen toekomt, ingeval bij liquidatie, uittreden of overlijden te hunnen aanzien aan de vennootschap een einde komt, terwijl bij gebreke van zodanige regelingen ieders aandeel wordt bepaald enerzijds door zijn inbreng, anderzijds door de grondslag waarop hij deelt in winsten en ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.